• No results found

Bijdrage Openbare

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hieronder wordt een toelichting op de artikelen gegeven, voor zover die artikelen niet voor zich spreken of in het algemene deel van deze memorie van toelichting voldoende zijn toegelicht.

Vanwege de onderlinge verschillen tussen de eilanden is het in bijzondere gevallen ook denkbaar dat een specifieke regeling voor een bepaald eiland wordt getroffen. Bij de afweging of een nieuwe regeling mede voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet gelden, wordt – behalve met de LGO-status van de eilanden – rekening gehouden met enerzijds de wens zoveel mogelijk rechtseenheid tot stand te brengen en anderzijds de in artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk genoemde factoren waardoor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich onderscheiden van het Europese deel van Nederland.

Artikel 1.1

In het algemeen is aansluiting gezocht bij de begrippen en de systematiek van wetten als de Wet kinderopvang, de Wet primair onderwijs en de Wet primair onderwijs BES. Voorgesteld wordt om de definities in dit wetsvoorstel zo veel mogelijk aan te laten sluiten bij die wetten. Daar waar nadere specificatie nodig is vanwege de situatie op Caribisch Nederland is dat gedaan. De begrippen worden waar nodig hieronder toegelicht.

De begrippen dagopvang, flexibele opvang en buitenschoolse opvang zijn in dit wetsvoorstel gedefinieerd om onderscheid te maken tussen deze twee verschillende soorten opvang.

Kind is gedefinieerd als persoon als bedoeld in artikel 3 van de Wet kinderbijslagvoorziening BES.

Dat artikel regelt dat onder kind wordt verstaan: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.

Volgens dat artikel wordt een kind als pleegkind beschouwd, indien het duurzaam tot het huishouden van de rechthebbende behoort en door de rechthebbende wordt verzorgd.

Gastouderopvang is een speciale vorm van kinderopvang. Voor gastouderopvang in de zin van deze wet is essentieel dat zij plaatsvindt in de woning waar de ouder of gastouder zijn

hoofdverblijf heeft. Kinderopvang die op een andere plaats dan waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft, plaatsvindt is geen gastouderopvang en kan in het systeem van het

wetsvoorstel niet anders zijn dan kinderopvang in een kindercentrum. Hetzelfde geldt voor kinderopvang aan huis als meer dan vier kinderen (exclusief de eigen kinderen) tegelijk worden opgevangen.

Houder is een ieder die een kindercentrum exploiteert. Dit kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. Indien geen sprake is van gastouderopvang en de opvang geschiedt bedrijfsmatig of anders dan om niet, is sprake van een kindercentrum. Het aantal kinderen dat wordt opgevangen speelt daarbij geen rol.

De kinderopvangovereenkomst is de overeenkomst tussen de kinderopvangorganisatie en de ouder of de partner van de ouder. Op grond van deze overeenkomst is de ouder gehouden tot het betalen van de kosten voor kinderopvang. Het kan ook zijn dat niet de ouder, maar de partner van de ouder (die zelf niet de ouder van het kind is) de overeenkomst voor kinderopvang aangaat en de kosten daarvoor betaalt.

Bij voorschoolse educatie gaat het om de uitvoering van een programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot het onderwijs kunnen worden toegelaten. Op alle dagopvanglocaties wordt een programma voor voorschoolse educatie geïmplementeerd.

Artikel 1.2

Het voorgestelde artikel 1.2 bepaalt dat dat deze wet van toepassing is in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 2.1

Artikel 2.1 bevat een vergunningplicht. Het voorgestelde artikel regelt dat het verboden is zonder vergunning een kindercentrum of gastouderopvang te exploiteren. De exploitatievergunning wordt

verleend door het bestuurscollege. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar artikel 4.1.3 van het algemene deel van de memorie van toelichting.

Op elk openbaar lichaam worden nadere regels gesteld met betrekking tot deze aanvraag en registratie. Deze regels hebben bijvoorbeeld betrekking hebben op de gegevens die nodig zijn voor de aanvraag, het onderzoek naar de vraag of de exploitatie naar verwachting overeenkomstig de wet zal plaatsvinden en over de kwaliteitscommissie.

Artikel 2.2

De wijze waarop de houder opvang organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed worden, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de invulling van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader te stellen regels met betrekking tot de kwaliteit van de kinderopvang.

Bij het pedagogisch veiligheids- en gezondheidsbeleid gaat het om de visie op en het handelen inzake de verzorging van kinderen, over datgene wat daadwerkelijk wordt geboden aan de kinderen en hoe er met de kinderen wordt omgegaan. Het pedagogisch beleid dient te leiden tot verantwoorde kinderopvang, dat wil zeggen kinderopvang waarbij sprake is van: een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de

persoonlijke en sociale competentie van kinderen, de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen, en het spelenderwijs en doelgericht stimuleren van taalvaardigheden, rekenvaardigheden, motorische vaardigheden en sociaal-emotionele vaardigheden ten behoeve van een doorlopend ontwikkelingsproces voor kinderen. Deze

randvoorwaarden kunnen verschillend worden ingevuld. Waar het om gaat is dat alle voorwaarden worden vervuld. Het pedagogisch veiligheids- en gezondheidsbeleid zal schriftelijk moeten worden uitgewerkt per locatie en naar de soorten van kinderopvang die de houder aanbiedt.

Artikelen 2.3 en 2.4

De houder van een kindercentrum (2.3) of een gastouder (2.4) organiseert de kinderopvang zodanig dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de kinderopvang verantwoord zal zijn.

Verantwoorde kinderopvang is in het wetsvoorstel mede het product van de wijze waarop de houder het proces van kinderopvang organiseert en vormgeeft. Een nadere toelichting staat in de paragrafen 3.4 en 4.2.2 van het algemene deel van de memorie van toelichting.

Artikel 2.5

Het voorgestelde artikel bepaalt dat een houder van een kindercentrum of een gastouder ouders informeert over het beleid dat wordt gevoerd, en over inspectierapporten. Deze bepaling komt overeen met de Wet kinderopvang die voor Europees Nederland geldt.

Artikel 2.6

Het voorgestelde artikel 2.6 heeft betrekking op de verklaring omtrent het gedrag, waarvan in de begripsbepalingen een definitie is opgenomen. De verklaring omtrent het gedrag wordt afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES Voorgesteld wordt om voor de personen, zoals omschreven in artikel 2.6, eerste lid, de verklaring omtrent het gedrag wettelijk verplicht te stellen. Voorgesteld wordt om in het derde lid te regelen dat de verklaring omtrent het gedrag in het bezit dient te zijn voor de aanvang van de

werkzaamheden of de structurele aanwezigheid van een persoon op een kindercentrum of op een gastouderopvang. De verklaring omtrent het gedrag mag op het tijdstip van overlegging aan de houder van een kindercentrum of gastouderopvang niet ouder zijn dan drie maanden en dient tweejaarlijks te worden geactualiseerd. Het voldoen aan deze eis is een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een exploitatievergunning.

Artikel 2.14

Het voorgestelde artikel 2.14 bepaalt welke talen in de kinderopvang als voertaal kunnen worden gebruikt. De mogelijke talen verschillen per eiland. De talen sluiten aan bij de mogelijke

instructietalen die in het primair onderwijs op Caribisch Nederland worden gebezigd, op basis van de Wet op het primair onderwijs BES.

Artikel 2.15

Om een soepele overgang van de kinderopvang naar de basisschool te ondersteunen worden de houders van kindercentra en gastouders verplicht de ontwikkeling van het kind te monitoren en gegevens over die ontwikkeling op te slaan. Daartoe behoren in ieder geval ontwikkelingen ten aanzien van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen, de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen, de taalvaardigheid, rekenvaardigheid, motorische vaardigheden en sociaal-emotionele vaardigheden.

Om de ontwikkeling van het kind verder te ondersteunen vindt er, indien de ouder daarmee instemt, bij de overgang van het kind van de kinderopvang naar de basisschool een gesprek plaats tussen de beroepskracht van het kindercentrum, of de gastouder en de leerkracht van de

basisschool. Het doel van dit gesprek is een persoonlijke overdracht te realiseren. Om die reden zijn de ouders van het kind zo veel mogelijk bij het gesprek aanwezig. Ter borging van de

doorlopende ontwikkel- en leerlijn kunnen het kindercentrum of de gastouder, in samenspraak met de ouders, besluiten gegevens over de ontwikkeling van het kind over te dragen aan de

basisschool. Bij die overdracht zijn het kindercentrum, de gastouder en de basisschool gehouden de Wet bescherming persoonsgegevens BES in acht te nemen. Om de gegevensoverdracht ook op een later moment mogelijk te maken is de bewaartermijn voor de gegevens die door de houder van het kindercentrum of de gastouder worden verwerkt, gelijkgesteld aan de looptijd van de vroegschoolse educatie.

Artikel 2.16

Het bestuurscollege, de kindercentra, de gastouders en de bevoegde gezagen van basisscholen worden verplicht om tweemaal per jaar afspraken te maken over de organisatie van een doorlopende ontwikkel- en leerlijn. Voor de bevoegde gezagen van basisscholen is deze verplichting nader uitgewerkt in artikel 121a WPO BES (nieuw). Deze afspraken moeten een soepele overgang van de kinderopvang naar het basisonderwijs en vroegschoolse educatie bevorderen. In Europees Nederland geldt een gelijksoortige verplichting voor het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 3.1

Als beide partners ouder zijn van het kind dat kinderopvang geniet, dan worden zij tezamen geacht een belang te hebben. Daarmee wordt bewerkstelligd dat beide ouders elkaar

vertegenwoordigen daar waar in dit hoofdstuk een rechtshandeling wordt verricht door de ouder.

Dat regelt het voorgestelde artikel 3.1.

Artikel 3.2

Met dit artikel wordt een met artikel 6 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vergelijkbare regeling voorgesteld. Daardoor kan een in het buitenland wonende persoon als partner van de belanghebbende worden aangemerkt.

Artikel 3.3

Artikel 3.3 gaat over de kinderopvangvergoeding en de voorwaarden waaronder die wordt

verstrekt. Voor een toelichting op de voorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 8.2.1 van deze memorie van toelichting.

Eén van die voorwaarden is dat de ouder moet instemmen met het verstrekken van de

kinderopvangvergoeding. De reden daarvoor is dat de ouder een ouderbijdrage moet betalen naar rato van het gebruik dat de ouder met de kinderopvangorganisatie is overeengekomen.

Het voorgestelde derde lid treft een voorziening voor een kind dat niet als ingezetene staat ingeschreven, bijvoorbeeld omdat het kind een vluchtelingenstatus heeft of het een kind is van buitenlandse ouders die op het eiland werken. In dat geval kan het bestuurscollege de minister adviseren om voor dat kind toch een kinderopvangvergoeding te verstrekken.

Het vierde lid gaat over de situatie dat een ouder die als gastouder optreedt, geen

kinderopvangvergoeding kan aanvragen voor de opvang van het eigen kind. Op die manier wordt voorkomen dat ouders voor uitsluitend de opvang van de eigen kinderen een

kinderopvangvergoeding kunnen ontvangen.

Artikel 3.4

De achtergrond van artikel 3.4 is toegelicht in paragraaf 4.1.2 van de memorie van toelichting.

Om de continuïteit van de opvang te kunnen waarborgen is het voorstel dat bij algemene maatregel van bestuur het totaalaantal dagdelen waarvoor een kinderopvangvergoeding kan worden verstrekt kan worden gelimiteerd. Het gaat hierbij om het totaal voor het grondgebied van het betreffende openbaar lichaam. Dat gebeurt op advies van het bestuurscollege. In deze

algemene maatregel van bestuur zal nader worden uitgewerkt hoe op basis van objectiveerbare indicatoren (demografisch en bedrijfskundig) het maximumaantal dagdelen wordt bepaald en hoe kinderopvangorganisaties in aanmerking kunnen komen voor vrijgekomen dagdelen (wachtlijst).

Artikel 3.5

De achtergrond van dit artikel wordt nader toegelicht in de paragrafen 8.2.2 en 8.2.3 van de memorie van toelichting. Het eerste lid geeft aan wat het maximumaantal dagdelen is dat per kind per dag vergoed zal worden. Daarbij wordt aangesloten bij de tijdelijke subsidieregeling

Financiering kinderopvang Caribisch Nederland. Er is een voor de uitvoering eenvoudige berekening gekozen. Voor de buitenschoolse opvang geldt dat het aantal dagdelen in

vakantieperiodes wordt aangepast voor de duur van de vakantie en de feitelijke openstelling van de kinderopvang. Het tweede lid gaat over het peilmoment. Voor de kinderen waarvoor ouders een overeenkomst hebben gesloten voor of op het vastgestelde peilmoment geldt dat de vergoeding voor het gehele kwartaal aan de organisatie wordt uitbetaald. Na overleg met het Openbaar Lichaam wordt de peildatum per kwartaal vastgesteld door het Rijk.

Artikel 3.6

Artikel 3.6 betreft een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de kinderopvangvergoeding. Het is de bedoeling dat de

kinderopvangvergoeding een reële vergoeding is voor de kosten die kinderopvangorganisaties maken. Daartoe zal een kostprijsonderzoek worden uitgevoerd, waarbij wordt gekeken naar de factoren die de kostprijs beïnvloeden. Een voorbeeld daarvan is het aantal kinderen per

beroepskracht.

Het gaat in de eerste plaats om regels over de hoogte van de kinderopvangvergoeding die per dagdeel wordt verstrekt. Deze kosten kunnen verschillend zijn per opvangsoort (kinderopvang, gastouderopvang, of buitenschoolse opvang), maar ook per openbaar lichaam. Ook kan de leeftijd van het kind hierbij een rol spelen. De regels kunnen in de tweede plaats betrekking hebben op de indexering van de kinderopvangvergoeding. Voorgesteld wordt de vergoeding jaarlijks op basis van de kostenontwikkeling aan te passen.

Artikel 3.7

Het voorgestelde artikel 3.7 gaat over de aanvraag van de kinderopvangvergoeding. Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar artikel 8.2.2 van deze memorie van toelichting.

Bij ministeriële regeling zal worden bepaald welke gegevens bij de aanvraag overlegd moeten worden. Het betreft gegevens die nodig zijn om vast te stellen of recht op de

kinderopvangvergoeding bestaat en voor het bepalen van de hoogte van de

kinderopvangvergoeding. Het zal dan gaan om persoonsgegevens van ouder en kind, zoals geboortedata, en gegevens met betrekking tot de kinderopvang(organisatie).

Ook voor de uitvoering van dit artikel kan, waar nodig, op grond van artikel 4.2 nadere informatie worden gevraagd.

De kinderopvangorganisatie die de kinderopvangvergoeding heeft aangevraagd ontvangt de beschikking waarin de aanvraag wordt toegekend of afgewezen. De ouder (en diens partner) is derde-belanghebbende bij deze beschikking, en ontvangt een afschrift van de beschikking. Het betreft immers de opvang van het kind, en de persoonlijke situatie van de ouder is van belang voor het vaststellen van het recht op de kinderopvangvergoeding en de hoogte van de

ouderbijdrage. Zowel de ouder (en diens partner) als de kinderopvangorganisatie kunnen bezwaar en beroep aantekenen tegen de beschikking.

Artikel 3.8

Het voorgestelde artikel 3.8 bevat een grondslag voor nadere regels over de gegevens die verstrekt moeten worden ten behoeve van de betaling van de kinderopvangvergoeding.

Artikel 3.9

Om te voorkomen dat de houder van een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang langer dan wenselijk op de verwachte kinderopvangvergoeding moet wachten, wordt voorgesteld om het mogelijk te maken om de houder voorafgaand aan de verstrekking van de

kinderopvangvergoeding een voorschot te verstrekken. Het voorschot kan worden verstrekt als de houder van een kinderopvangorganisatie daarom verzoekt. Dit zal vooral aan de orde zijn bij de aanvraag van de kinderopvangvergoeding en bij een onverwachte, in verhouding grote stijging vaan het aantal aangemelde kinderen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld over het voorschot. In elk geval zal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld worden in welke gevallen een voorschot wordt verstrekt, wat de hoogte ervan is, op welke manier verrekend wordt met de kinderopvangvergoeding en wanneer terugvordering van een voorschot aan de orde is.

Artikel 3.10

De kinderopvangvergoeding wordt herzien, als uit de ontvangen gegevens over de kinderopvang blijkt dat dagdelen waarover reeds kinderopvangvergoeding is verstrekt komen te vervallen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het contract is aangepast, of wanneer sprake is van een flexibel contract.

Ook als wegens een andere reden ten onrechte een te hoge of te lage kinderopvangvergoeding is verstrekt, wordt de kinderopvangvergoeding herzien. Voorwaarde daarvoor is wel dat de minister ten tijde van de uitbetaling van de kinderopvangvergoeding niet op de hoogte kon zijn van de feiten of omstandigheden die geleid hebben tot de onjuiste kinderopvangvergoeding. Als de eigen bijdrage nadat deze reeds betaald is, in het nadeel van de ouder is herzien, waardoor de ouder een deel van de eigen bijdrage moet nabetalen, is de kinderopvangvergoeding, zolang de ouder deze nabetaling niet heeft gedaan, eveneens tot een te hoog bedrag toegekend. Indien dit het gevolg is van omstandigheden waarvan de ouder niet op de hoogte kon zijn, leidt dit niet tot een herziening van de kinderopvangvergoeding. In dat geval wordt de kinderopvangvergoeding dus ook niet teruggevorderd bij de kinderopvangorganisatie. Wel zal de ouder uiteraard het na te betalen deel van de eigen bijdrage moeten voldoen.

Het is wenselijk als de kinderopvangorganisatie en de ouder op enig moment erop mogen vertrouwen dat de kinderopvangvergoeding niet meer zal worden aangepast. In het tweede lid is daarom een maximale termijn voor de herziening van vijf jaar opgenomen. Deze termijn gaat in op het moment dat de kinderopvangvergoeding wordt betaald. Voor ieder uur kinderopvang waarover kinderopvangvergoeding wordt betaald geldt derhalve een eigen termijn van vijf jaar.

In het derde lid is bepaald dat de herziening kan leiden tot een terugvordering.

Artikel 3.11

Het voorgestelde artikel regelt de mogelijkheid om de betaling van de kinderopvangvergoeding op te schorten. Dit kan enkel worden gedaan indien er sprake is van een redelijk vermoeden dat de kinderopvangvergoeding ten onrechte, dan wel tot een te hoog bedrag wordt uitbetaald. Van deze

bevoegdheid dient de minister terughoudend gebruik te maken; de kinderopvangvergoeding is in de regel de belangrijkste inkomstenbron voor de kinderopvangorganisaties. Door de opschorting kan de kinderopvangorganisatie daarom in financiële problemen komen. De minister zal, wil hij van deze bevoegdheid gebruik maken, daarom moeten aantonen dat het vermoeden dermate concreet is dat het gerechtvaardigd is dat de betaling van de kinderopvangvergoeding wordt opgeschort. De minister zal dan ook moeten afwegen of het gerechtvaardigd is dat de ouder met de consequenties van de opschorting wordt geconfronteerd. Een rechtvaardiging kan bijvoorbeeld zijn het redelijke vermoeden op fraude door samenspanning tussen kinderopvangorganisatie en ouder.

Artikel 3.12

Het kan zijn dat er een te hoog bedrag aan kinderopvangvergoeding aan de kinderopvangorganisatie is uitgekeerd. Om het betalingsverkeer zoveel mogelijk te

vereenvoudigen en te beperken wordt voorgesteld met dit artikel een verrekeningsbevoegdheid te creëren. Hierdoor kan de minister de te hoge uitgekeerde kinderopvangvergoeding verrekenen met de betaling van de kinderopvangvergoeding in de periode daarna. Verrekening is mogelijk met alle kinderopvangvergoedingen die de kinderopvangorganisatie ontvangt. De mogelijkheid tot verrekenen is dus niet beperkt tot de kinderopvangvergoeding die betrekking heeft op de kinderopvang van het kind waarvoor eerder een te hoge kinderopvangvergoeding is verstrekt.

Tevens bestaat de bevoegdheid tot verrekening indien de minister een vordering heeft op de kinderopvangorganisatie, omdat de kinderopvangorganisatie een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen. De minister kan deze boete verrekenen met de daaropvolgende uit te keren

kinderopvangvergoedingen of, indien daar sprake van is, eventueel te veel verkregen kinderopvangvergoeding.

Bij de verrekening wordt een termijn van zes weken in acht genomen voordat de minister daadwerkelijk tot de verrekening overgaat.

Artikel 3.13

In het voorgestelde artikel komt allereerst tot uiting dat de ouder gehouden is een eigen bijdrage te betalen voor de kosten van kinderopvang waarvoor kinderopvangvergoeding wordt verstrekt.

De betaling van de eigen bijdrage door de ouder geschiedt aan de minister. De minister is degene

De betaling van de eigen bijdrage door de ouder geschiedt aan de minister. De minister is degene