• No results found

armoede maart 2020 – mei 2021

In document Monitoring van de gevolgen van COVID- (pagina 49-59)

Er is een grote nood aan informatie die kan helpen om de impact van de crisis op de sociale situatie in te schatten. Er is daarbij een specifieke bezorgdheid over de impact op kwetsbare groepen. De data om een actueel beeld te verkrijgen van de impact op armoede en levensstandaard zijn veeleisend en dus vooralsnog schaars. In verdere rapportering zal gepoogd worden om hieraan in de mate van het mogelijke tegemoet te komen.

Globale impact op inkomen en levensstandaard

In het kader van ramingen over de economische vooruitzichten publiceerden zowel de Nationale Bank65 als het Federaal Planbureau66 voor de zomer 2020 de eerste cijfers over de impact van de crisis op het (macro-economisch) reëel beschikbaar gezinsinkomen. Beide instellingen raamden de impact, in verhouding tot de omvang van de economische schok, als relatief beperkt in 2020. Volgens de Nationale Bank zou de groei zelfs net positief blijven, terwijl het Federaal Planbureau een beperkte negatieve groei verwachtte van 1,9%. Het FPB wees er op dat bovendien de gedaalde inflatie lager blijft dan de indexering van lonen en uitkeringen. Beide instellingen wezen op de rol van de sociale overdrachten in de stabilisatie van het beschikbaar gezinsinkomen.

Voor 2021 werd verwacht dat de bijdrage van inkomens en overdrachten in de groei van het huishoudinkomen omgekeerd zal zijn. Het Federaal Planbureau verwachtte wel dat de sociale uitgaven dan nog ruimschoots boven het niveau van 2019 zullen blijven, hoofdzakelijk door een toename van de uitgaven voor de ‘reguliere’ werkloosheid en bijstand (leefloon).

In hun ramingen uit het najaar bevestigen beide instellingen globaal bovenstaande bevindingen. In de Economische vooruitzichten van september (en actualisering van oktober) voorziet het Federaal Planbureau wel een minder grote negatieve impact op het reëel beschikbaar inkomen van particulieren. Er wordt nog een zeer beperkte negatieve groei (-0,3%) verwacht.

Voor 2021 wordt een groei van 2% geraamd6768. De Nationale bank voorziet in

65 NBB, Economic Impact of COVID-19 on the Belgian Economy, 19/5/2020

66 Federaal Planbureau, Economische vooruitzichten 2020-2025, juni 2020

67Federaal Planbureau, Economische vooruitzichten 2020-2025, September 2020;

68Federaal Planbureau, Economische vooruitzichten 2020-2025, Actualisering van september 2020, oktober 2020

Monitoring van de gevolgen van COVID-19 op de werkgelegenheid en de sociale bescherming en België

50 Working group Social impact Corona crisis

de Economische projecties van december opnieuw net een positieve evolutie van 0,1%. Voor 2021 wordt een groei van 1,4% geraamd69.

Wat de levensstandaard van huishoudens betreft is het relevant op te merken dat de quasi stabiliteit van het beschikbaar inkomen samengaat met een gedaalde consumptie en een sterk gestegen spaarquote.

Dit komt opnieuw tot uiting in de Eurostat-cijfers betreffende het vierde kwartaal van 2020. In het laatste kwartaal van 2020 steeg het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens licht, met 1,5% ten opzichte van het vorig kwartaal.

Tegelijkertijd daalde de individuele consumptie met 6,5%, en steeg de spaarquote met 6,5%. Beide laatste cijfers zijn de hoogste van de 13 beschikbare landen70.

Bovenstaande cijfers zijn globale macro-gegevens voor de huishoudens en individuen. Het is echter belangrijk om ook op te volgen of de impact op inkomen en levensstandaard verschilt tussen groepen. Uit de simulaties van de FOD WASO (zie tabel 1) blijkt dat de financiële impact van tijdelijke werkloosheid voor lagere lonen relatief beperkt blijft, al kan voor lage inkomens ook een beperkte daling van het inkomen reeds problematisch zijn. Voor hoge lonen is er wel een substantiële impact. De impact vergroot wel met de duur van de tijdelijke werkloosheid. Ook voor deeltijds werkenden vangt de tijdelijke werkloosheid een groot deel van het inkomensverlies op, maar het resterende inkomensverlies kan wel problematisch zijn indien het deeltijds inkomen het enige inkomen is. Deze resultaten liggen in de lijn van de simulaties van het Federaal Planbureau. Hieruit blijkt dat de impact van 5 weken tijdelijke werkloosheid (op basis van de aanvragen die begin april werden ingediend) op jaarbasis, en rekening houdend met een volledige terugkeer naar de situatie van voor de crisis, de gemiddelde impact op het beschikbaar inkomen geraamd wordt op 0,4%, waarbij het effect kleiner zou zijn voor de laagste inkomenscategorieën. De duurtijd in tijdelijke werkloosheid is dus van groot belang voor de uiteindelijke financiële impact. In dit kader is het een belangrijke vaststelling dat, behalve in april, minstens 2/3 van de tijdelijk werklozen minder dan de helft van de maand in tijdelijke werkloosheid zat (zie grafiek 7). Echter, zoals hiervoor werd aangestipt wordt de groep die gecumuleerd over 2020 voor een langere periode in de tijdelijke werkloosheid zit groter. In september waren 326.899 werknemers, gecumuleerd, meer dan 51dagen tijdelijk werkloos geweest. Naarmate de tijd in tijdelijke werkloosheid langer wordt, word uiteraard ook de financiële impact groter.

Het Joint Research Centre van de Europese Commissie heeft een aantal simulaties gemaakt van de impact van de crisis op de huishoudinkomens, ongelijkheid en het armoederisico en het effect van de overheidsmaatregelen daarop. Op basis van deze (nog niet gepubliceerde) simulaties is de impact van COVID-19 op het beschikbaar gezinsinkomen, ongelijkheid en het armoederisico in België relatief beperkt zowel in het geval van de (gesimuleerde) afwezigheid van noodmaatregelen en ook na het in rekening

69NBB, Economic projections for Belgium-Autumn 2020, December 2020

70 Eurostat, Euroindicators, 51/2021, April 2021

brengen van de maatregelen. Zo zou het (equivalent) beschikbaar gezinsinkomen ongeveer 4% dalen zonder maatregelen. De maatregelen halveren ongeveer het verlies (zie grafiek 18)71. De stijging van het armoederisico daalt van ongeveer 3% (zonder maatregelen) naar minder dan 1% (met maatregelen). Voor de EU als geheel temperen de maatregelen in belangrijke mate de sterk regressieve impact van COVID-19 indien er geen maatregelen zouden zijn72.

Grafiek 18: De impact van COVID-19 op het (equivalent) beschikbaar huishoudinkomen

Bron: Joint Research Centre (Europese Commissie)

De consumentenenquête van de NBB gaat na of het huishoudinkomen van de respondenten een negatieve impact heeft ondergaan van de crisis. Over alle huishoudens heen wijst de enquête op een vrij stabiel aandeel huishoudens dat geen of beperkt (<10%) inkomensverlies lijdt. In april en mei 2020 bedroeg dit resp. 73% en 74%. Dit steeg licht in juni en bleef in de periode tot februari 2021 stabiel op 79% à 83%. In maart 2021 bedraagt dit 84%. In april tekent zich een stijging af van het aantal huishoudens met geen of beperkt inkomensverlies (89%). In de maanden na april blijft dit percentage stabiel schommelen tussen

71 Joint Research Centre (2020), Households´income and the cushioning effect of fiscal policy measures in the Great Lockdown, Presentation for the Social Protection Committee Indicator Subgroup. Enige voorzichtigheid in het gebruik van deze resultaten is vereist omdat vooralsnog slechts in beperkte mate rekening werd gehouden met differentiële impacts op lonen (bv. op basis van specifieke groepen zoals naar scholing)

72 Zie Joint Research Centre (2020), Science for Policy Briefs, Households´ income and the cushioning effect of fiscal policy measures in the Great Lockdown

Monitoring van de gevolgen van COVID-19 op de werkgelegenheid en de sociale bescherming en België

52 Working group Social impact Corona crisis

88% en 90% tot oktober 2021. Het aandeel huishoudens met een beperkte spaarbuffer (<3 maand) blijft over de geobserveerde periode vrij stabiel, maar ligt iets lager in maart en mei 2021: 22 à 23%% in ten opzichte van cijfers die fluctueren tussen 26% (januari en februari 2021) en 34% (juli 2020) in de vorige maanden. Tussen juli en oktober 2021 stijgt het aandeel huishoudens met een spaarbuffer lager dan 3 maanden van 24% tot 30%. Het aandeel huishoudens dat als kwetsbaar wordt aangemerkt (inkomensverlies>10% en spaarbuffer<3 maand) lijkt licht te dalen: 12% in april 2020 tegenover 8% in augustus en 9% in september. Sinds oktober fluctueert dit rond 7%. In april en mei 2021 ligt dit op 5%. Ook in de maanden daarna blijft dit aandeel op hetzelfde niveau met uitzondering van de maand juli (4%).

Sinds mei 2020 laten de gegevens ook toe een uitsplitsing te maken naar activiteitsstatus. Uit de resultaten voor mei blijkt dat onder werknemers 84%

geen negatieve impact of een impact van minder dan 10% op het huishoudinkomen ondervindt. Onder zelfstandigen is de negatieve impact groter: slechts 77% geeft aan dat er geen impact is of een impact onder 10%.

De cijfers voor april zetten echter duidelijk de positieve trend verder. De cijfers voor mei blijven stabiel ten opzichte van april. Tussen februari en april 2021 is het percentage zelfstandigen dat geen of beperkt inkomensverlies aangeeft gestegen van 50% naar 77% (mei: 74%). In de maanden na mei, wordt voorgaande positieve trend doorbroken. Het aandeel fluctueert tussen 59%

(september) en 72% (juli) om in oktober 2021 te stranden op 68%. Onder gepensioneerden geeft in mei 95% aan dat er geen of een impact lager dan 10% is. Na mei blijft dit percentage overwegend stabiel met lichte fluctuaties tussen 94% (oktober) en 97% (augustus) Onder inactieven, andere dan gepensioneerden, geeft 84% in mei aan dat er geen of een geringe impact is op het huishoudinkomen. Dat er voor deze laatste groep toch 21% aangeeft een negatieve impact op het huishoudinkomen te ondervinden kan enige verwondering wekken. Mogelijk speelt dit effect via het inkomen van een partner of via mogelijke andere inkomensbronnen, maar deze verklaringen blijven tentatief. Na mei blijft dit percentage overwegend stabiel. In juni en juli, ervaart respectievelijk 79% en 82% van deze groep inactieven geen of slechts een beperkt inkomensverlies. Vanaf augustus tot oktober stijgt dit aandeel lichtjes van 81% tot 84%. Ondanks de duurtijd van de pandemie en de maatregelen lijken de respondenten globaal de impact op de financiële situatie toch gestaag minder negatief in te schatten (tabel 5).

Tabel 5: Negatieve impact op het huishoudinkomen naar activiteitsstatus

werknemer zelfstandige gepensioneerde Inactieve, andere dan gepensioneerd

In 2020 werd 10.9% van de Belgische bevolking geconfronteerd met materiële en sociale deprivatie73. De resultaten liggen globaal, en voor diverse subgroepen op hetzelfde niveau als in 2019. De resultaten lopen wel sterk uiteen naargelang het gewest. In Vlaanderen is 6.3% gedepriveerd, in Wallonië 15.5% en in Brussel 21.7%. Iets meer huishoudens geven in de EU-SILC survey van 2020 aan dat het gezinsinkomen lager is dan het jaar voordien (10,4% in 2020 t.o.v. 8,9% in 2019). STATBEL geeft aan dat “Als redenen voor de daling van het inkomen worden vooral de daling van de arbeidstijd of het loon in dezelfde functie (24%), het verlies van een baan of het faillissement (18%) en een categorie 'andere redenen' (25%) genoemd, die in 2019 al een gelijkaardig aandeel hadden. In vergelijking met de enquête van 2019 werden de eerste twee categorieën verhoudingsgewijs vaker geselecteerd in 2020, terwijl de categorieën 'verandering van baan' en 'verlaging van de sociale uitkeringen' minder vaak werden geselecteerd” (Statbel).

Een Covivat studie onderzoekt op basis van micro-simulatie de verdelingsimpact van Covid-19 voor de maand april 2020, de eerste volledige lockdown-maand74.

De studie start met de hiervoor reeds vermelde vaststelling dat vooral werknemers met lagere inkomens getroffen werden door de Covid-impact.

Voor zelfstandigen was dit meer gelijkmatig gespreid over de inkomensgroepen. De gemiddelde impact op het bruto-inkomen van getroffen werknemers bedroeg 1950 euro, hetzij een impact van 64%. Na tussenkomst van tijdelijke werkloosheidsuitkeringen, automatische dalingen in sociale zekerheidsbijdragen en belastingen daalt deze impact tot gemiddeld 382 euro of 17%.

Wanneer gekeken wordt naar de verdeling van de impact over kwintielen blijkt dat de schok in hogere mate geabsorbeerd werd voor de lagere en middelste lonen. Het individueel netto beschikbaar inkomen voor (loon-)kwintielen 2 en 3 daalde resp. 12% en 12,6%. Voor werknemers in loonkwintielen 4 en 5 daalde het netto beschikbaar inkomen resp. 17,4% en 25,6%. In het eerste kwintiel daalde het inkomen 16%. De grotere impact voor deze laatste was vooral een gevolg van de forfaitaire bedrijfsvoorheffing, welke na april werd aangepast.

In een volgende stap analyseert de studie de Covid impact op het huishoudinkomen naar (huishoudinkomens)kwintielen. Hieruit blijkt dat zowel de Covid-maatregelen als de aanwezigheid van andere inkomens binnen het huishouden de impact beperkt hebben. ‘Omdat lagere inkomensgroepen vaker bevolkt worden door alleenstaanden of eenverdieners ervaren zij gemiddeld gesproken een sterkere relatieve daling van het gezinsinkomen. Het degressieve patroon wordt nog verder versterkt door het gevoerde beleid, dat in april voornamelijk goed werkte voor middeninkomens.’ (Covivat, 2021).

73STATBEL (2021), Materiële en sociale deprivatie in 2020

(https://statbelpr.belgium.be/nl/nieuws/materiele-en-sociale-deprivatie-2020)

74 Covivat, De gevolgen van Corona voor de inkomensverdeling: impact van de lockdown en beleid in april 2020, januari 2021

Monitoring van de gevolgen van COVID-19 op de werkgelegenheid en de sociale bescherming en België

54 Working group Social impact Corona crisis

Echter, deze impact is berekend op getroffen huishoudens. In de lagere kwintielen zijn er echter minder getroffen huishoudens, aangezien zich hier veelal gepensioneerden en inactieven situeren. Vooral in het laagste kwintiel is het aantal getroffen huishoudens beperkt (<5%) (zie grafiek 19).

Het resultaat van beide verdelingen – de omvang van de impact en het aandeel getroffenen – maakt dat de globale impact relatief beperkt bleef.

Op de totale bevolking blijft het percentage personen dat onder specifieke grenzen (100%, 80%) van het mediaan inkomen terecht komt beperkt. Het aantal individuen in een huishouden onder de mediaan stijgt van 50% naar 54,7%. Het aantal dat onder 80% van de mediaan terecht komt stijgt van 30,5%naar 33,7%. Ook het aantal personen dat onder de armoedegrens terecht komt stijgt slechts in beperkte mate: van 12,5% naar 13,7%. De impact is groter wanneer gefocust wordt op de werknemers die getroffen werden.

Onder deze groep stijgt het aantal werknemers onder de armoedegrens van 2,6% naar 6,8%. Het aantal werknemers met een huishoudinkomen onder 80%

van de mediaan stijgt van 14,7% naar 24,4% en het aantal werknemers met een inkomen onder de mediaan stijgt van 34,1% naar 49,4%.

Het lijkt aannemelijk dat de impact van COVID gelijkaardig is in andere maanden. De vraag, en voorwerp van verdere analyse, is wat de impact is op jaarbasis, gelet op de eerdere vaststelling dat een relatief grote groep gecumuleerd over verschillende maanden reeds een langere periode tijdelijk werkloos is.

Grafiek 19: gemiddelde daling in huishoudinkomen in huishoudens met een getroffen werknemer en het aandeel getroffen werknemers in de totale bevolking, naar kwintielen

Bron: Covivat, 2021

De COVIVAT studie van april 2021 breidt bovenstaande studie verder uit onder meer door de impact over de gehele duur van 2020 te berekenen75. De voornaamste resultaten worden weergegeven in tabel 6. Over alle werknemers genomen wordt een gemiddeld verlies aan bruto-inkomen bekomen van 2004€ (of 4,9%) wat na compenserende maatregelen en in termen van beschikbaar inkomen wordt gereduceerd tot 281€ of een verlies van 1%.

Berekend over de getroffen werknemers (36% van alle werknemers), ligt dit verlies uiteraard hoger. In bruto-termen loopt voor deze groep het verlies op tot 5630€ of 15,1%, wat in netto termen en na de compenserende maatregelen wordt beperkt tot 858€ of 3,1%.

Het verlies varieert uiteraard ook sterk naar sector en naar de duurtijd van de afhankelijkheid van de tijdelijke werkloosheidsuitkeringen. Voor werknemers in de horeca loopt het bruto verlies op tot 11.750€ (40,4%), netto en na compenserende maatregelen tot 1.496€ (4,6%). Daar waar voor een korte afhankelijkheid van tijdelijke werkloosheid (<52 dagen) het verlies beperkt blijft tot 3050€/7,9% (bruto) en 530€/1,9% (netto na compensaties), loopt dit op tot een verlies van 22.402€/64,3% (bruto) en 3075€/11,4% (netto na compensaties) indien de afhankelijkheid langer duurt dan 156 dagen.

De impact van het wegvallen van een flexijob werd hiervoor reeds weergegeven.

Globaal bevestigd de studie het grote belang van de maatregelen voor het beperken van de inkomensgevolgen en derhalve op de levensstandaard van de bevolking. Tegelijkertijd toont de studie de omvang aan van de verschillende impact voor diverse groepen van werknemers. Voor werknemers met een laag inkomen kan dit inkomensverlies uiteraard problematisch zijn. De studie wijst er ook op dat in de macro-ramingen van het Federaal Planbureau het inkomensverlies voor zelfstandigen groter is dan voor werknemers:

“ In de meest recente middellange termijn prognoses van februari 2021 daalt het gemengd inkomen in 2020 met 6,6%, tegenover 4,5% afname van het brutoinkomen van de werknemers in de private sector. Voor een vollediger beeld van de corona-impact op de gezinsinkomens in 2020 is er dus dringend nood ook voor dit deel van de actieve bevolking de – misschien wel nog schevere - verdeling van het inkomensverlies in kaart te brengen. Alleen zullen de daarvoor benodigde microdata hoogstwaarschijnlijk moeten komen uit fiscale aangiften. En die komen met meer vertraging ter beschikking dan de gegevens die we hier gebruikt hebben i.v.m. tijdelijke werkloosheid.”

75Capéau, B., Decoster, A., Vanderkelen, J., Van Houtven, S., (2021), De impact van de COVID-19 schok voor loon- en weddetrekkenden in 2020, COVIVAT Beleidsnota 9, April 2021, Leuven

Monitoring van de gevolgen van COVID-19 op de werkgelegenheid en de sociale bescherming en België

56 Working group Social impact Corona crisis

Tabel 6: Variatie in de inkomensverliezen en de absorptie van de schok voor groepen werknemers

Bron: Covivat.2021

Schattingen van Eurostat (6/2021) bevestigen in grote lijnen de resultaten van het COVIVAT onderzoek76. Volgens deze schattingen daalde het inkomen uit werk in 2020 met 7,2%, vooral ten gevolge van een vermindering van het volume werk. Het mediaan inkomen en het armoedepercentage zijn echter stabiel gebleven op EU-niveau. De impact is wel iets groter voor de jongere leeftijdsgroep dan voor de oudere. Voor België geven deze resultaten wel een iets groter verlies aan beschikbaar inkomen aan dan in de meeste andere landen, met een verlies in de range van 0%-4%77 ten opzichte van 2019. Voor het armoedepercentage wordt voor België globaal geen significante verandering bekomen ten opzichte van 2019. Voor kinderen geven de schattingen echter wel een beperkte toename aan van het armoederisico (grafiek 20), terwijl voor ouderen een daling wordt bekomen.

76Eurostat (06/2021), Early estimates of income inequalities during the 2020 pandemic

(https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Early_estimates_of_income_inequalities_during_the_2020_pandemic)

77 Wegens onzekerheden in de schattingen wordt enkel een range gegeven van mogelijke waarden, en geen puntschattingen

Grafiek 20: Schatting evolutie armoederisico kinderen 2019-2020, Eurostat

Eind april, begin mei 2021 lanceerden zowel de OESO78 als Eurofound79 de resultaten van een survey naar de impact van COVID-19 op werk, inkomen, welbevinden, … In beide gevallen betreft het een on-line survey, waarbij er rekening moet worden gehouden met beperkingen op het vlak van gemeten niveau’s en vergelijking tussen landen. De ‘Risks that matters’ survey van de OESO peilde in 2020 naar de perceptie van de impact van COVID-19 onder de bevolking (18-64 jaar) van 25 OESO lidstaten. Deze resultaten geven aan dat de impact in België beperkter is dan in de meeste andere beschikbare landen, zowel op het vlak van werk als van inkomen. 23,7% van de huishoudens rapporteert een job-gerelateerde disruptie te hebben meegemaakt, tegenover een gemiddelde van 44% over de landen die deelnemen aan de survey. 20,2% rapporteert een financieel verlies, tegenover 31% gemiddeld over de beschikbare landen. De verschillen tussen de meeste landen zijn echter beperkt. In de ‘Living, working and COVID-19’ survey van Eurofound wordt aan de respondenten gevraagd of hun situatie verslechterd is ten opzichte van drie maand daarvoor. Van de Belgische respondenten geeft 22,9% aan dat dit het

78 https://www.oecd.org/coronavirus/policy-responses/risks-that-matter-2020-the-long-reach-of-covid-19-44932654/.

79 https://www.eurofound.europa.eu/publications/report/2021/living-working-and-covid-19-update-april-2021

Monitoring van de gevolgen van COVID-19 op de werkgelegenheid en de sociale bescherming en België

58 Working group Social impact Corona crisis

geval is, tegenover 26,3% voor de EU. Zeven EU landen hebben een lager niveau, maar de verschillen tussen de meeste landen zijn ook hier klein80.

Beroep op sociale bijstand

Voor het uitbreken van de coronacrisis (2019) bedroeg het aantal rechthebbenden op maatschappelijke integratie ongeveer 160.000 op maandbasis, waarvan bij benadering 147.000 een leefloon ontvingen.

Ervaringen uit het verleden, met name de crisis van 2008, leren dat een deel van de impact zich pas later laat voelen in de sociale bijstand. Zo steeg in de jaren 2008 tot en met 2010 het aantal personen met een leefloon van 83.000 tot 96.000, met de grootste stijging in 2009 (9,8%). Ook in 2010 steeg het aantal rechthebbenden nog met 4,9%.

Om effecten van de coronacrisis in de sociale bijstand sneller en meer

Om effecten van de coronacrisis in de sociale bijstand sneller en meer

In document Monitoring van de gevolgen van COVID- (pagina 49-59)