• No results found

5 Invloed van stressfactoren op natuurdoelen

5.2 Aquatische doelsoorten

De ecologische toestand van kleine, regionale wateren wordt door een veelheid aan factoren bepaald. Het betreft hydrologische en morfologische factoren, chemie (voedingsstoffen, toxische stoffen, macro-ionen, zuurstof), biotische interacties en inrichting en beheer. In deze paragraaf zal de huidige kennis met betrekking tot voedingsstoffen, bestrijdingsmiddelen en zware metalen als randvoorwaarden voor aquatische natuurdoeltypen worden besproken.

Voedingsstoffen

Voor voedingsstoffen zijn landelijk normen afgeleid, in de huidige situatie MTR geheten (zie tabel 4). De norm voor fosfor (zomergemiddelde fosforconcentratie) is ooit afgeleid voor grote, eutrofiëringsgevoelige, stagnante wateren, maar werd vervolgens zonder enige wetenschappelijke onderbouwing als jaargemiddelde norm voor alle wateren gehanteerd. Ook de norm voor stikstof werd van toepassing verklaard op alle wateren.

Uit monitoringgegevens blijkt dat de relatie tussen de ecologische kwaliteit en de gehalten aan nutriënten in verschillende typen regionale wateren niet eenduidig is en dat grote bandbreedten voorkomen.

In de afgelopen jaren is voor een aantal watertypen gezocht naar ‘kentallen’ of ‘omslagwaarden’ voor nutriënten waarbij het watertype in een gewenste ecologische toestand is te brengen en kan blijven (Van Liere en Jonkers, 2002). Met betrekking tot regionale wateren gaat het om vennen, sloten en beken (resp. Arts e.a., 2002; Arts & Wortelboer, 2002; Verdonschot e.a., 2002). Deze kengetallen geven de grenswaarde voor nutriëntenconcentraties in het oppervlaktewater aan waarbij een verstoord ecosysteem zich weer kan herstellen. Om te kunnen herstellen moeten de nutriëntenconcentraties limiterend zijn voor ‘vervuilingindicerende’ soorten zoals kroos en algen zodat deze in aantal en biomassa beperkt blijven en andere soorten een kans krijgen zich uit te breiden. Het blijkt dat de betreffende kengetallen laag tot zeer laag zijn (zie tabel 6). Uit veldonderzoek blijkt dat in een aantal gevallen ook bij hogere concentraties aan nutriënten een bepaalde (gewenste) ecologische toestand mogelijk is. In deze gevallen zijn andere factoren naast nutriënten mede bepalend

Tabel 6: Kengetallen, gebaseerd op empirisch onderzoek waarbij een verandering optreedt van de geeutrofieerde toestand van een watertype naar de heldere, gewenste ecologische toestand (Uit: Van Liere & Jonkers, 2002).

Water (type)

Ecologisch doel Nutriënt Kental Waarde c.q. Bandbreedte (gemiddelde)*

Eenheid

Beken1 10 percentiel van set 10 percentielen van ‘natuurlijke’ en ‘bijna natuurlijke’ beken Fosfor 0,022 mg P l-1 Stikstof 0,28 mg N l-1 Ammonium 0,02 mg N l-1 Sloten < 50% kroosbedekking Fosfor 1,8 – 10,2 (4,7) g P m-2 jaar-1 (wateroppervlak) Stikstof 12 – 44 (22) g N m-2 jaar-1 (wateroppervlak) Fosfor 0,23 – 2,3 (0,42) mg P l-1 (in uitspoelend

grondwater) Stikstof 1,8 – 10,4 (2,7) mg N l-1 (in uitsp.

grondwater) Fosfor 0,19 – 0,42 (0,23) mg P l-1 (zomergemiddelde) Stikstof 1,3 – 3,3 (1,4) mg N l-1 (zomergemiddelde) Omslag naar ondergedoken waterplanten 2 Fosfor 1,35-2,34 g P m-2 wateroppervlak.jaar-1 Vennen Voorkoming verzuring

Stikstof 5 – 10 kg ha-1 j-1 (in atmosferische depositie)

Verruiging oevers Stikstof 14 kg ha-1 j-1 (in atmosferische depositie)

Voorkomen

eutrofiëring Stikstof 20 kg ha

-1 j-1 (in atmosferische depositie)

1: In zeven datasets van ‘natuurlijke’ of ‘bijna natuurlijke’ beken zijn de fosfor en stikstof concentraties geëvalueerd. Het 10 percentiel van de 10 percentielen van de individuele datasets geeft een waarde voor de nutriëntenconcentratie in een ‘zeer natuurlijke toestand’.

2: Bij lage N-belasting. * Gemiddelden tussen haken

Bestrijdingsmiddelen en zware metalen

In de huidige situatie worden in het beleid de risico’s voor ecosystemen gebaseerd op de effecten op individuele soorten die zijn getest in het laboratorium. Afhankelijk van de hoeveelheid aan beschikbare gegevens wordt via een extrapolatiemethode of via veiligheidsfactoren een risiconiveau bepaald (Commissie Integraal Waterbeheer, 2000). De MTR-normen en streefwaarden worden in beginsel gebaseerd op de wetenschappelijke risiconiveaus voor ecosystemen (MTR resp. VR). Er vindt afstemming plaats met andere beleidskaders, bijv. het bestrijdingsmiddelenbeleid. Over de relatie tussen MTR-waarden en streefwaarden enerzijds en het kans op voorkomen van aquatische natuurdoeltypen en doelsoorten anderzijds is nog zeer weinig bekend. Daarom zijn voor toxische stoffen in relatie tot het voorkomen van aquatische natuurdoelen in regionale wateren (beken, sloten, vennen) tot op heden geen randvoorwaarden opgenomen (Verdonschot, 2000; Nijboer, 2000). De toxiciteit (bestrijdingsmiddelen) is globaal en in kwalitatieve zin opgenomen in het STOWA-

beoordelingssyteem voor sloten (STOWA, 1993a;b). Er is echter veel meer kennis beschikbaar met betrekking tot de effecten van bestrijdingsmiddelen dan verwerkt in dit STOWA-beoordelingssyteem voor sloten.

Kennis met betrekking tot de effecten van toxische stoffen op het niveau van levensgemeenschappen en ecosystemen heeft vooral betrekking op de effecten van herbiciden en insecticiden onderzocht in modelecosystemen (Lahr e.a., 1998; Van Wijngaarden e.a., 1998). Op basis van studies in realistische modelecosystemen naar de effecten van bestrijdingsmiddelen kan een drempelwaarde voor ecosystemen worden bepaald. Via een veiligheidsfactor van 10 kan op basis van deze drempelwaarde het risiconiveau op het niveau van het ecosysteem worden bepaald.

5.2.1 Natuurdoelen in beschermde beken

Voor de in de drie pilot deelstroomgebieden gelegen beken met een natuurfunctie zijn de grenswaarden voor nutriënten beschreven in het rapport Streefbeelden voor beken en kreken in Noord-Brabant ( Buskens & de Wilde, 2001). Buskens en de Wilde (2001) onderscheiden twee kwaliteitsklassen; goed en zeer goed (zie tabel 7). Indien de waterkwaliteit voldoet aan de normering goed wordt verondersteld dat 50% van de karakteristieke soorten van deze beken zich kunnen handhaven. Bij de kwalificatie zeer goed voldoet de waterkwaliteit aan de waarden zoals gegeven in het aquatisch supplement (Verdonschot, 2000), of aan de voor de kritische doelsoorten van deze beken gestelde ranges (Buskens & de Wilde, 2001). Vergeleken met de in tabel 6 gegeven kengetallen voor fosfaat in beken (0,022 mg/l) zijn de grenswaarden in tabel 7 relatief hoog (0,02-0,15mg/l), dit geldt echter niet voor de stikstofconcentraties. Terwijl in tabel 6 de gemeten nutriëntconcentraties worden gegeven waaronder het ecosysteem zich na een verstoring herstelt, geeft tabel 7 nutriëntconcentraties waarbij het ecosysteem zich handhaaft. Om van een verstoorde toestand in een evenwichtige te geraken moet de nutriëntconcentratie veel lager zijn dan die gemeten in een ongestoord systeem. Blijkbaar is m.n. fosfaat een beperkende factor voor beeksystemen om van een verstoorde toestand in een evenwichtige te geraken.

Tabel 7. Grenswaarden nutriënten voor het instandhouden van de natuurwaarden in de Pilot deelstroomgebieden voorkomende beken Buskens & de Wilde (2001).

Beek type Goed Zeer goed

Langzaam stromende middenloop N-NO3- - <0,33 mg/l

Ortho-P 0,06 mg/l 0,05 mg/l

Zure bovenloop N-NO3- 0,15 mg/l -

Ortho-P 0,15 mg/l* 0,01 mg/l

Moeraslandbeek N-NO3- - <0,35 mg/l

Ortho-P <0,15 mg/l* -

Langzaam stromende bovenloop N-NO3- <0,35 mg/l