• No results found

Antwoorden en uitwerkingen 3.1 Casus Barbara met antwoorden

Antwoord vraag 1

Het juiste antwoord is: de adviseur kan het beste doorvragen naar de reden waarom Barbara een lening aan wil gaan en de keuze maakt om haar spaargeld niet te benutten.( A)

Op het moment dat de klant spaargeld heeft en een lening aan wil gaan is het belangrijk dat je dit als adviseur bespreekbaar maakt. Probeer te achterhalen waarom de klant haar spaargeld niet in wil zetten. Mogelijk heeft zij voor het spaargeld een andere bestemming, of wil ze het als buffer achter de hand houden. Je adviseert daarom niet zomaar om het spaargeld te gebruiken.

Doe daarnaast niet de aanname dat de klant hier zelf over na heeft gedacht. Het is de taak van de adviseur de klant hierop te wijzen en de voor- en nadelen van het gebruik van het spaargeld te bespreken. Op die manier kan de klant een afgewogen keuze maken om het spaargeld al dan niet te gebruiken.

Toetsterm 2d.1

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is: de gewenste maandelijkse last en de periode waarin ze het krediet wil aflossen komen niet overeen. (C)

Barbara geeft aan maximaal € 150 per maand uit te willen geven aan het krediet. Ze wil € 10.000 lenen en dit bedrag binnen 5 jaar aflossen. Wanneer je de berekening maakt constateer je dat ze met € 150 per maand in vijf jaar € 9.000 kan betalen. Dit is zowel rente als aflossing. Het is daarom onmogelijk om € 10.000 af te lossen binnen 5 jaar. Hiermee zit in de gewenste maandelijkse last en de periode waarin ze het krediet wil aflossen een tegenstrijdigheid. Een vast rentepercentage past bij een aflopend krediet, daar zit geen tegenstrijdigheid in. Ook in het gewenste kredietbedrag en het bestedingsdoel zitten geen tegenstrijdigheden.

Toetsterm 2c.2

Antwoord vraag 3

Het juiste antwoord is € 18.300,00.

Inkomen € 1.900

Leennorm € 929

Woonlasten € 525 (75% van € 700)

Overige financieringslasten € 80

Aflossingscapaciteit € 366

De leencapaciteit bedraagt € 366 x 50 = € 18.300,00.

Belangrijk is dat je de bruto woonlasten met behulp van de fictieve woonlasten omrekent. In dit geval verdient Barbara minder dan twee keer modaal. Dit betekent dat je de bruto woonlasten moet verminderen met 25%. Op het examen kan het voorkomen dat de netto woonlasten zijn gegeven. Je hoeft hierop geen 25% of 30% meer in mindering te brengen.

Antwoord vraag 4

Het juiste antwoord is € 1.780,00.

De eerste stap in de berekening is het berekenen van de rente die Barbara betaalt: Jaarlijks betaalt Barbara € 2.088 aan termijnbedragen. Van dit bedrag is € 1.336,30 aflossing.

Dit betekent dat Barbara het eerste jaar € 2.088 -/- € 1.336,30 = € 751,70 aan rente betaalt.

De tweede stap in de berekening is het berekenen van het fiscale voordeel:

Rentebestanddeel x belastingpercentage = fiscaal voordeel

€ 751,70 x 40,85% = € 308 (afgerond in het voordeel van de klant)

De derde stap in de berekening is het berekenen van de netto lasten:

(12 maanden x termijnbedrag) -/- fiscaal voordeel = netto lasten (12 x € 174 ) -/- € 308 = € 1.780,00

Toetsterm 3b.1

3.2 Casus Joris met antwoorden

Antwoord vraag 1 De juiste antwoorden zijn:

-Waarvoor wil je het geld gebruiken dat de nieuwe auto oplevert, als je hem verkoopt? (B) -In hoeverre wil je de mogelijkheid hebben om tussentijds extra geld op te nemen? (E)

Antwoord A is onjuist.

Hoeveel de auto waard is, zegt iets over de hoogte van een eventuele slottermijn. Dit is niet belangrijk als je wilt bepalen of een slottermijn een goed advies is. Pas wanneer blijkt dat een slottermijn een goed advies is, wil je weten hoe hoog de slottermijn moet zijn.

Antwoord B is juist.

Een slottermijn is alleen interessant wanneer Joris de verkoopopbrengst wil gebruiken om het krediet af te lossen.

Als hij de opbrengst gebruikt om een nieuwe auto aan te schaffen, is een slottermijn geen goed advies.

Antwoord C is onjuist.

Hier wordt gevraagd naar kennis over de productvoorwaarden. De kennis die een klant al heeft is niet van belang voor het advies, wel voor de manier waarop het advies wordt uitgelegd.

Antwoord D is onjuist.

Het antwoord op deze vraag bepaalt de looptijd van de lening, niet de kredietsoort.

Antwoord E is juist.

Als de klant de mogelijkheid wil hebben om tussentijds extra op te nemen, is een persoonlijke lening mogelijk niet het juiste advies. Samen met de klant moet dan worden bekeken wat zijn prioriteiten zijn (extra opnemen of een einddatum weten).

Toetsterm 2c.1

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is: door de BKR-registratie is jouw kredietverleden beter zichtbaar. Dit helpt ervoor te zorgen dat je niet meer geld kunt lenen dan je kunt terugbetalen. Zo zorg je ervoor dat je straks nog wel kunt rondkomen van je pensioen. (B)

Het is belangrijk dat de reactie inhoudelijk juist is en het klantbelang voor ogen heeft. Een BKR-registratie is in het belang van de klant. Het is een hulpmiddel om overkreditering tegen te gaan. Dit uitleggen aan de klant getuigt van professionaliteit. Een concurrent aanvallen, zoals bij antwoord A, is niet professioneel. Bij antwoord C wordt de klant niet geïnformeerd over de voordelen van een BKR-registratie.

Toetsterm 2a.2

Antwoord vraag 3 De juiste antwoorden zijn:

-Overeenkomst persoonlijke lening. (B) -Recente salarisstrook. (C)

In het dossier worden stukken opgenomen die het gegeven advies onderbouwen en bewijzen waarop het advies is gebaseerd. Een dienstverleningsdocument en het Essentiële-informatiedocument. hoeven niet te worden overhandigd bij consumptieve kredietverlening. Daarnaast zijn het geen klantspecifieke documenten. Dat laatste geldt ook voor de algemene voorwaarden en de voorwaarden van de persoonlijke lening.

De overeenkomst van de persoonlijke lening toont de overeenstemming met de klant. Met behulp van een recente salarisstrook wordt het inkomen bewezen. Een overzicht van de lopende kredieten is noodzakelijk omdat met het nieuwe krediet de lopende kredieten worden afgelost. Tevens zijn deze gegevens nodig om de leencapaciteit te berekenen. In het gespreksverslag staat wat is besproken met de klant. Hierop is het advies gebaseerd.

Toetsterm 2f.1

Antwoord vraag 4

Het juiste antwoord is: € 490,00.

De resterende kredietsom bedraagt 12 x € 880 = € 10.560 Het openstaande saldo bedraagt Renterestitutie = € 10.070

-/-€ 490,00 Toetsterm 3e.1

3.3 Casus Jort en Lauren met antwoorden

Antwoord vraag 1 De juiste antwoorden zijn:

-Welke plannen hebben jullie met betrekking tot extra aflossingen? (A)

-In hoeverre vinden jullie het belangrijk dat jullie afgeloste bedragen opnieuw kunnen opnemen? (B) -In hoeverre vinden jullie het belangrijk dat het krediet een looptijd kent waarbinnen het is afgelost? (D)

Wanneer je inventariseert wat de behoeften zijn van de klant, is het belangrijk om zoveel mogelijk open vragen te stellen. Op die manier wordt het gesprek gemakkelijker en kun je ook doorvragen. De vragen over extra aflossen, aflossen van het krediet en het opnieuw opnemen van afgeloste bedragen bieden meer inzicht in de behoeften van de klant. De vragen over het sneller aflossen met een aflopend krediet, het afdekken van risico’s en kredieten in het verleden vragen niet zozeer naar de behoeften van de klant, maar meer naar de kennis en ervaring die ze hebben. Deze vragen zou je kunnen stellen bij een complete inventarisatie. Maar in dit geval selecteer je alleen de vragen die te maken hebben met de wensen en behoeften van Jort en Lauren.

Toetsterm 2c.1 / 2c.2

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is: helaas kan ik jullie zelf niet helpen op dit vlak, omdat dit buiten mijn kennis en bevoegdheden ligt. Ik wil jullie dan ook doorverwijzen naar een collega met de juiste expertise. (C) Jort en Lauren willen meer weten over hun mogelijkheden op hypothecair gebied. Dit valt buiten de

bevoegdheden van de adviseur Consumptief krediet. Dit betekent dat je de klant moet doorverwijzen. Doe dit echter niet zomaar.

Ga eerst na, door middel van het stellen van vragen, in hoeverre het doorverwijzen van de klant zinvol is. Op die manier voorkom je frustratie bij zowel de klanten als jouw collega, wanneer blijkt dat ze voor niets een tweede afspraak hebben gemaakt.

Toetsterm 4a.3

Antwoord vraag 3

Het juiste antwoord is: een vast doorlopend krediet. (A)

Een vast doorlopend krediet sluit het beste aan bij de wensen en behoeften van Jort en Laura.

De volgende kenmerken sluiten aan bij een vast doorlopend krediet:

-Afgeloste bedragen opnieuw opnemen.

-Vast termijnbedrag.

-Mogelijkheid om extra te kunnen aflossen.

Een vast doorlopend krediet heeft niet per se de laagste rente. Maar vaak is de rente lager dan bij een persoonlijke lening.

Toetsterm 3b.1

Antwoord vraag 4

Het juiste antwoord is: Wat vinden jullie naast rente nog meer belangrijk? (B)

Het is belangrijk om in deze situatie te inventariseren wat de klant belangrijk vindt. Bespreek de prioriteiten van de klant en ga na in hoeverre jouw aanbod hierbij aansluit. Waar mogelijk geef je extra toelichting. Het is belangrijk om niet gelijk een tegenbod te doen om de concurrent te overtreffen. Val de concurrent niet af. Dit soort zaken kunnen alleen maar tegen je worden gebruikt en pakken in veel gevallen niet goed uit.

Toetsterm 2a.2

3.4 Casus Mitchell en Janine met antwoorden

Antwoord vraag 1

Het juiste antwoord is € 100,00.

Mitchell en Janine hebben maandelijks € 2.600 aan inkomsten (€ 2.050 + € 550) en € 2.500 aan uitgaven (€ 750 + € 100 + € 300 + € 150 + € 400 + € 800). Dit betekent dat ze voor het krediet maandelijks € 100,00 beschikbaar hebben.

Toetsterm 3a.1

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is: de adviseur vraagt Janine of zij nog een ander legitimatiebewijs bij zich heeft en kijkt vervolgens in het systeem of hij hier geen hit krijgt en alles in orde is. Daarnaast moet Janine een goede verklaring hebben voor de hit. (B)

Op het moment dat een adviseur een legitimatiebewijs toetst en een hit krijgt in het VIS systeem, kan de adviseur een ander legitimatiebewijs vragen. Wanneer hij dit nieuwe legitimatiebewijs toetst en hier komt niets bijzonders uit naar voren, kan de adviseur het adviesgesprek gewoon vervolgen. Het is wel belangrijk dat de klant een goede verklaring heeft voor de hit. Bijvoorbeeld dat ze het legitimatiebewijs kwijt was en dit heeft gemeld en later het legitimatiebewijs weer terug heeft gevonden en weer is gaan gebruiken. Als de adviseur een hit in het EVA-systeem krijgt, mag hij dit niet met de klant bespreken. Op dat moment moet de adviseur een melding maken aan de afdeling fraude van zijn bank.

Toetsterm 4a.1

Antwoord vraag 3

Het juiste antwoord is: aangezien het gaat om een wijziging die van invloed kan zijn op het krediet, is het belangrijk dat de adviseur deze wijziging bespreekt en dat dit wordt vastgelegd in het dossier. (C)

Het advies is gebaseerd op de situatie van Mitchell en Janine. Op het moment dat deze situatie wijzigt, is het belangrijk te bekijken wat de impact is van deze wijziging. Daarbij moet de wijziging reproduceerbaar zijn in het dossier. De adviseur moet hierbij aangeven wat hij met de wijziging heeft gedaan en in hoeverre deze van invloed is geweest op het advies. Een ander inkomen kan namelijk impact hebben op de wensen en behoeften van de klant. Dit moet daarom bespreekbaar worden gemaakt.

Toetsterm 2e.3

Antwoord vraag 4

Het juiste antwoord is € 16,50.

De resterende looptijd van het krediet is langer dan 1 jaar. Dit betekent dat Janine en Mitchell volgens de voorwaarden een boete van 0,75% moeten betalen over het af te lossen bedrag. In dit geval lossen ze € 2.200 vervroegd af. Dit betekent dat de boete € 2.200 x 0,75% = € 16,50 bedraagt. Indien de resterende looptijd van het krediet korter dan een jaar is, bedraagt de boeterente volgens de voorwaarden maximaal 0,45%.

Toetsterm 3e.1

3.5 Casus Simone met antwoorden

Antwoord vraag 1

Het juiste antwoord is € 11,86.

Huidige lasten

Wanneer je per krediet de besparing berekent en tussentijds afrondt, ontstaat een verschil van € 0,01. Het is belangrijk om niet tussentijds af te ronden. Op het examen wordt gerekend met een foutmarge. Als je antwoord binnen de foutmarge valt, wordt het goed gerekend.

Toetsterm 2e.1

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is: de kredietbeschermer kent naast een dekking bij arbeidsongeschiktheid, ook een dekking bij werkloosheid. Dus als je interesse hebt in het afsluiten van een kredietbeschermer dan kan ik je daarin adviseren. (B)

In deze opgave moet je kiezen hoe de adviseur het beste kan reageren op de opmerking van Simone. Allereerst is het belangrijk om te weten dat de adviseur Consumptief krediet zelf mag adviseren over de kredietbeschermer.

Daarnaast moet je inhoudelijke kennis hebben over de kredietbeschermer. De kredietbeschermer heeft namelijk een dekking bij arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en overlijden. Afhankelijk van de wensen van de klant kan gekozen worden voor één of meerdere dekkingen.

Toetsterm 3a.2

Antwoord vraag 3

Het juiste antwoord is: de budgetdiscipline van Simone is onvoldoende. (A)

Simone verdient maandelijks € 1.600 netto. De leennorm bedraagt € 884. Verder heeft zij € 400 woonlasten. Op papier houdt ze hierdoor € 1.600 -/- € 884 -/- € 400 = € 316 over om te besteden aan het nieuwe krediet. Hiermee

De juiste volgorde is:

-Je hebt een aanvraag ingediend om € 13.000 te lenen. (D) -Ik kan je het krediet niet verstrekken. (B)

-Je geeft aan € 200 te kunnen missen om het krediet te betalen. De lasten zijn echter hoger. Dit betekent dat je de maandlast niet kunt betalen. (C)

-k adviseer je om je uitgavenpatroon aan te passen. Anders blijf je steeds geld tekort komen. (A)

Een afwijzing van een kredietaanvraag is een slechtnieuwsgesprek. In een slechtnieuwsgesprek geef je eerst een korte introductie (D), daarna deel je het slechte nieuws mee (B). Nadat je de emoties hebt opgevangen, licht je de argumenten toe (C). Vervolgens sta je stil bij de toekomst en hoe nu verder (A).

Toetsterm 2a.2 en 3d.1

3.6 Casus Tarik en Leyla met antwoorden

Antwoord vraag 1 De juiste antwoorden zijn:

-Notariskosten. (A) -Taxatiekosten. (C) -Advieskosten. (D)

Wanneer de lening hypothecair wordt afgesloten moeten advieskosten worden betaald voor het advies dat de Adviseur Hypothecair krediet geeft. Omdat tegenover de lening een hypothecaire zekerheid staat, moet de inschrijving van de hypotheek hoog genoeg zijn.

De inschrijving van Tarik en Leyla bedraagt € 225.000 terwijl de huidige hypothecaire geldlening € 220.000 bedraagt. Er is nog een ruimte van € 5.000. Omdat het gewenste krediet hoger is, moet een nieuwe inschrijving worden gedaan. Hiervoor moeten zij de notaris betalen.

Om zeker te weten dat de woning voldoende opbrengt bij verkoop om de daaraan gekoppelde geldlening te voldoen, moet een taxatierapport worden opgemaakt. Deze drie onderdelen brengen kosten met zich mee. De vraag is of deze kosten kunnen worden terugverdiend met behulp van de lagere rente. Door de hoogte van deze kosten is consumptief financieren voor kleine leningen vaak interessanter. Wanneer bijvoorbeeld geen nieuwe inschrijving hoeft plaats te vinden, kan dit anders zijn.

Toetsterm 2d.1

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is € 80.200,00.

In de casustekst wordt vermeld dat Tarik € 2.000 netto per maand verdient en Leyla € 1.800. Op het totale netto inkomen van € 3.800 worden de leennorm en de woonlasten in mindering gebracht.

Netto inkomen € 3.800

Leennorm € 1.476

Woonlasten € 720 -/- Afloscapaciteit € 1.604

Leencapaciteit = € 1.604 x 50 = € 80.200,00.

Toetsterm 2d.2 en 3a.1 Antwoord vraag 3

Het juiste antwoord is: ook voor een aflopend krediet geldt dat de rente aftrekbaar kan zijn. Voor jullie is de rente

onderhoud van de eigen woning. Daarom is dit deel van de rente niet aftrekbaar.

Toetsterm 3b.1

Antwoord vraag 4

Het juiste antwoord is: jullie kunnen beiden worden aangesproken voor het terugbetalen van de schuld.(B) In de casus staat vermeld dat Tarik en Leyla het krediet samen af willen sluiten. Als zij allebei tekenen voor het krediet dan kunnen zij na een scheiding allebei worden aangesproken voor het terugbetalen van het krediet. Als zij dit niet willen dan kunnen zij in het echtscheidingsconvenant afspraken maken over de verdeling van de schuld. Zij moeten vervolgens bij de kredietverstrekker een verzoek indienen voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid.

De kredietverstrekker beoordeelt vervolgens of het krediet betaalbaar is op één inkomen. Als dat het geval is, dan kan de ander worden ontslagen van hoofdelijke aansprakelijkheid. Die persoon kan dan niet meer worden aangesproken voor de terugbetaling van het krediet.

Toetsterm 3e.2

3.7 Casus Thomas met antwoorden

Antwoord vraag 1

Het juiste antwoord is € 1.892,49.

Voor een consumptief krediet reken je met het netto maandsalaris. Dit is zo vastgelegd in de VFN Gedragscode. Op de salarisstrook van Thomas is terug te vinden dat zijn netto salaris € 1.892,49 bedraagt.

Toetsterm 2c.3 en 2c.2

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is: ik bespreek dit met je vanwege de aanvraag van het krediet. Door inzicht te krijgen in jouw inkomsten en uitgaven kunnen we samen bepalen of je in staat bent de extra lasten van het krediet te betalen.(A) Op het moment dat de klant voldoende verdient maar niet kan sparen, is het belangrijk zijn budgetdiscipline bespreekbaar te maken. Wat is de reden dat de klant geen geld overhoudt om te sparen? Hoe denkt hij het krediet te kunnen betalen wanneer hij niets overhoudt? Is hij bereid aanpassingen te doen in zijn uitgavenpatroon? Dat zijn zaken die je met de klant bespreekt om inzichtelijk te krijgen in hoeverre het krediet (los van de uitkomst van het systeem) daadwerkelijk haalbaar is voor de klant.

In sommige gevallen is er een verschil aanwezig tussen de uitkomst van het systeem, dat aangeeft dat het krediet haalbaar is en het uitgavenpatroon van de klant, dat eigenlijk geen ruimte overlaat.

Toetsterm 3a.2

Antwoord vraag 3

Het juiste antwoord is: de adviseur kan het beste met Thomas bespreken wat de alternatieve opties zijn, zoals het opnemen van het bestaande krediet in het nieuwe krediet. De rente die Thomas betaalt voor een krediet op de betaalrekening is waarschijnlijk hoger dan die van andere kredieten. (A)

Op het moment dat een klant een krediet op de betaalrekening heeft en deze volledig heeft benut en / of regelmatig gebruikt is het verstandig dit bespreekbaar te maken. Waarvoor wordt het krediet gebruikt? Zijn er geen alternatieven beschikbaar die de klant minder geld kosten en beter aansluiten op zijn behoeften? Verwacht niet dat de klant dit zelf bespreekbaar maakt en verhoog het krediet niet als dit niet in het belang is van de klant. Kijk naar alternatieven en maak die bespreekbaar. Laat de klant nadenken over zijn situatie, behoeften en prioriteiten.

Toetsterm 2d.1

Antwoord vraag 4

Het juiste antwoord is: ik kan het gewenste krediet helaas niet aan je verstrekken. Op basis van jouw huidige inkomsten en uitgaven houd je onvoldoende geld over om de lasten van het krediet te kunnen betalen. (B) Wanneer je de kredietaanvraag van een klant afwijst, is het belangrijk de boodschap zo snel en duidelijk mogelijk

3.8 Casus Bloem met antwoorden

Antwoord vraag 1

Het juiste antwoord is: € 53.872. (C)

Toelichting: als het inkomen van een ondernemer afgeleid wordt van de aangifte inkomstenbelasting, dan zal de adviseur uitgaan van de winst uit onderneming vóór aftrek van de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling.

Dat is € 53.872. Dat bedrag sluit aan bij wat Arjen in werkelijkheid heeft verdiend (omzet minus kosten). De ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling zijn alleen bedoeld om vast te stellen over welk bedrag Arjen belasting moet gaan betalen. Het zijn fiscale aftrekposten. Dat geldt ook voor de negatieve inkomsten uit de eigen woning.

Antwoord vraag 2

Het juiste antwoord is: Een recente salarisstrook waaruit het vaste maandsalaris van Vera blijkt. (B)

Toelichting: Vera is enig aandeelhouder van de bv waarvoor zij werkt. In dat geval is ze verplicht zichzelf een vast salaris uit te keren. Ze is als directeur-grootaandeelhouder (dga) enerzijds eigenaar/ondernemer en anderzijds werknemer. Uit de salarisstrook blijkt dus het inkomen van Vera. Op een balans van een onderneming zijn de bezittingen, schulden en het eigen vermogen te vinden en dus geen jaarinkomen van Vera. Op de aangifte inkomstenbelasting staan inderdaad een eventuele winstuitkering (=dividend) door de bv vermeld. Echter, een winstuitkering heeft geen bestendig karakter en wordt niet meegenomen als inkomen voor de kredietaanvraag.

Toelichting: Vera is enig aandeelhouder van de bv waarvoor zij werkt. In dat geval is ze verplicht zichzelf een vast salaris uit te keren. Ze is als directeur-grootaandeelhouder (dga) enerzijds eigenaar/ondernemer en anderzijds werknemer. Uit de salarisstrook blijkt dus het inkomen van Vera. Op een balans van een onderneming zijn de bezittingen, schulden en het eigen vermogen te vinden en dus geen jaarinkomen van Vera. Op de aangifte inkomstenbelasting staan inderdaad een eventuele winstuitkering (=dividend) door de bv vermeld. Echter, een winstuitkering heeft geen bestendig karakter en wordt niet meegenomen als inkomen voor de kredietaanvraag.