• No results found

De gasten van de buitenpartij kwamen laat t'huis. Het ongeval met de kleine May had den pretdag niet verkort, alhoewel Mevrouw Willis, dadelijk toen zij het hoorde, terug was gekomen.

Zij kwam juist het huis binnen, toen de dokter in zijn rijtuig wilde stappen. Hij zeide haar zijne meening, en verklaarde, dat hij geen gevaar vreesde, dat het eene tijdelijke opgewondenheid was. Hij raadde de uiterste kalmte aan, en zeide dat de meisjes niet bij haar mochten komen en dat zij volstrekt niet opgewonden mocht worden. Mevrouw Willis kwam daarna in de gang, waar Hester stond. Zij ging naar Hester toe, sloeg haar arm om haar heen en trok haar naar zich toe.

‘Mijn kind,’ zeide zij, ‘dit is een treurig geval; geen woorden kunnen mijn verdriet en mijne deelneming uitspreken; maar de dokter is vol hoop, Hester, en indien God het wil, zoo zal May spoedig weer in orde zijn.’

‘Hebt u heusch medelijden met mij?’ vroeg Hester, terwijl zij Mevrouw Willis aanzag.

‘Natuurlijk lieve; moet gij dat nog vragen?’ ‘Wil u dan die slechte Annie heel streng straffen?’

‘Somtijds Hester,’ zeide Mevrouw Willis ernstig, ‘neemt God de straf voor onze fouten in Zijn eigen handen. Annie is met mij t'huisgekomen; hadt gij haar gezicht gezien, toen zij naast mij in het rijtuig zat, dan zoudt gij mij niet vragen haar te straffen.’

‘Onrechtvaardig, altijd onrechtvaardig,’ mompelde Hester, maar zoo zacht dat Mevrouw Willis het niet hooren kon. - ‘Mag ik nu naar May gaan?’

‘Zeker Hester, ik zal je wel een kopje thee boven zenden.’

Juffrouw Danesbury schikte het zoo, dat zij dien nacht in May's kamer zou blijven. Er werd eene rustbank voor haar nedergezet, want Mevrouw Willis had Hester's vurige smeekbede ingewilligd om toch niet van haar zusje verwijderd te worden. -Geen geluid werd er in de kamer gehoord; de meisjes trokken zelfs hare laarzen uit, als zij de deur voorbij moesten gaan; geen gefluister stoorde het zieke kind. May sliep bijna den geheelen avond, en opende slechts van tijd tot tijd hare oogen, en zag Juffrouw Danesbury slaperig aan, wanneer deze de koude compressen verwisselde. Om negen uur werd er zacht aan de deur getikt. Hester opende haar; een van de meisjes stond buiten.

‘De bel voor het gebed wordt van avond niet geluid. Mevrouw Willis stuurt mij om te vragen, of je mee naar de kapel gaat?’

Hester schudde haar hoofd. ‘Ik kan niet,’ fluisterde zij; ‘zeg aan Mevrouw Willis, dat ik niet kan komen.’

‘Ach, ik vind het zoo naar,’ antwoordde het meisje. ‘Is May erg ziek?’

‘Ik weet het niet, ik hoop het niet, goedennacht.’ Hester sloot de deur, deed haar jurk uit, en begon zich langzaam uit te kleeden. Zij deed hare nachtjapon aan, en knielde neer om haar avondgebed te zeggen. - Zij kon echter niet bidden; haar hoofd duizelde; hare gevoelens waren oproerig; en met het geloof, dat May in geen oogenblikkelijk gevaar was, kwam er zulk een hevige haat tegen Annie in haar op, dat zij er zelf door verschrikt werd. Zij

wilde God smeeken, May beter te maken - geheel beter; maar deze bede scheen niet verhoord te worden. Zij stond op en ging stil naar bed.

May bleef in dien half dommeligen toestand tot middernacht. Hester dacht met hare weinige ondervinding van ziekten, dat zoolang May stil lag, zij beterende was. Juffrouw Danesbury was daar echter zoo zeker niet van, en niettegenstaande des dokters geruststelling maakte zij zich bezorgd over het kind. - Hester zeide dat zij niet kon slapen, maar op uitdrukkelijk verlangen van Juffrouw Danesbury was zij naar bed gegaan, en voordat zij het wist, was zij in diepe rust. Ten middernacht toen het overal stil was, en Juffrouw Danesbury alleen waakte bij het bed van het zieke kind, kwam er eene merkbare verandering in den toestand. - De koortsige oogen openden zich wijd, en het kind begon op een klagenden toon te roepen, maar nu niet om Hetty, maar om Annie.

‘Ik wil mijn Annie hebben,’ riep zij, ‘ik wil, ik wil. Neen, neen, ga weg, stoute Juffrouw; ik wil Annie hebben, zij moet hier komen!’

Juffrouw Danesbury wist niet, wat zij doen moest.

Hester was door het geroep wakker geworden, en zat in het bed op. ‘Wat is er, Juffrouw?’ vroeg zij.

‘Zij is zeer opgewonden, Hester; zij roept om Annie Forest.’

‘O! Dat is onmogelijk,’ zeide Hetty, terwijl er eene rilling door hare leden ging. ‘Annie mag hier niet komen. De dokter heeft nadrukkelijk gezegd, dat geen van de meisjes bij May mocht komen.’

‘Ik wil Annie hebben, mijn eigen Annie,’ riep het zieke kind.

‘Ik zal iets omslaan, dan kom ik bij haar,’ zeide Hester. Zij sprong uit haar bed en ging naar het ledikantje toe.

May's oogen schitterden van de koorts. Zij keek Hester, die zich over haar heen boog, aan, en slaakte toen een doordringenden kreet, terwijl zij haar gezichtje in het kussen verborg.

‘Ga weg, ga weg, stoute Hetty; May wil Annie hebben, Annie zingt en speelt met May, ga weg Hetty!’

Hester's gemoed was te vol om te spreken; zij knielde bij het bedje neder, en trachtte May's handjes in de hare te nemen. May stootte haar echter van zich af, en begon opnieuw te roepen: ‘Annie, Annie! May roept je, arme kleine May roept je, Annie!’

Juffrouw Danesbury tikte Hester op den schouder.

‘Mijn kind,’ zeide zij, ‘de wensch van het kind moet vervuld worden. Annie heeft eene bijzondere macht over kinderen, en onder deze omstandigheden neem ik het op mij het bevel van den dokter te overtreden. Het kind moet gekalmeerd worden. Ga zoo spoedig mogelijk Annie halen; je weet, waar haar kamer is. Het is beter, dat ik bij May blijf, want ofschoon zij natuurlijk veel meer van u houdt, kunt gij haar nu niet troosten; dat is dikwijls zoo met gevallen van koorts.’

‘Wacht nog even,’ zeide Hester, terwijl zij weer naar het bedje ging.

‘Hetty zal Annie gaan halen, May. Wil May haar eigen Hetty dan een kus geven?’ ‘Nu houd ik van je, goede, lieve Hetty; ga nu Annie halen, lieve, lieve Hetty.’ Hester snelde de kamer uit. Zij vloog door de lange gang, en wist zelf niet wat eene vreemde verschijning zij was, toen de maan, die door een groot raam aan het eind

van de gang scheen, haar verlichtte. Zoo spookachtig was de geheele verschijning, zooals zij daar, zonder het minste geluid te maken, op hare bloote voeten langs het portaal vloog, dat iemand, Hester wist niet wie, een onderdrukten kreet slaakte. De kreet scheen heel uit de verte te komen, maar Hester was te bezorgd om dat op te letten. Zij ging haastig de kamer, waar Suzanna en Annie sliepen, binnen.

‘Annie, je moet bij May komen,’ zeide zij met eene scherpe, hooge stem, welke zij nauwelijks als de hare herkende.

‘Ik kom,’ zeide Annie, en liep dadelijk naar de deur. - En door het maanlicht beschenen, kon Hester zien, dat zij geheel gekleed was.

‘Zijt ge aangekleed?’ vroeg Hester verwonderd.

‘Ik kon mij niet uitkleeden, en ben zoo maar op bed gaan liggen. Ik dacht, dat ik May om mij hoorde roepen en dacht wel, dat men mij zou laten halen.’

‘Nu kom dan!’ zeide Hester op harden toon. ‘Ik kom je alleen maar halen, omdat May tevreden gesteld moet worden. Kom en zie, of jij haar stil kunt krijgen. Ik denk wel niet, dat het je gelukken zal,’ voegde zij er met een bitteren lach bij.

‘Dat denk ik ook niet,’ antwoordde Annie met eene zachte, vriendelijke stem. Zij ging met Hetty mee, en trad de ziekenkamer binnen.

Zij liep dadelijk naar het ledikantje, en knielde bij May neder, en zeide met eene zachte, welluidende stem:

‘Kleine lieveling, Annie is gekomen.’

‘Ik houd van je,’ zeide May, met een blijden klank in hare stem; zij keerde zich van Hetty en Juffrouw Danesbury af, en hield hare oogen strak op Annie gevestigd.

‘Zing van vier en twintig, Annie,’ zeide zij, ‘van vier en twintig.’

‘Vier en twintig kraaien werden in eene pastei gebakken,’ zong Annie met eene heldere, zachte stem, zonder zich een oogenblik te bedenken. Zij zong het liedje tweemaal over, toen May haar kregelig in de rede viel, en zeide: ‘Dat niet meer zingen; zing van het matroosje, Annie.’ Annie zong.

‘De drie kleine katjes, Annie,’ viel het stemmetje haar spoedig in de rede. Meer dan twee uur knielde Annie bij het kind, terwijl zij het eene liedje na het andere zong. De schitterende oogen bleven strak op haar gelaat gevestigd en onophoudelijk riep zij:

‘Zing Annie - zing!’

‘Nu van bombambeieren,’ zeide May, toen Annie geen liedje meer wist.

‘Bombambeieren,

De poes die eet geen eieren, Wat lust hij dan: spek in de pan; Daar wordt poesje dik van.’

Telkens en telkens weer moest zij de woorden overzingen. Wanneer zij maar even ophield, zei May:

‘Annie, zing van het poesje.’

En gedurende al dien tijd bleven hare oogen wijdgeopend, en gloeiden hare handjes; maar na twee uur zonder ophouden gezongen te hebben, verbeeldde Annie zich, dat de gloeiende handjes koeler werden, en toen zij durfde het haast niet gelooven, -toen zag zij de groote oogen zich sluiten. Vijf minuten later onder het zingen van het poesje, was May in een diepen, rustigen slaap gevallen.

Hoofdstuk XXV.