• No results found

Analyse op habitattypeniveau 45

In onderstaande paragrafen wordt voor alle habitattypen die voor Bergvennen en Brecklenkamp-se Veld zijn aangewezen, een systeem- en kwaliteitsanalyBrecklenkamp-se gegeven. Hierbij worden per habi-tattype de knelpunten voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen beschreven met extra aandacht voor stikstofdepositie. Ook wordt aangegeven wat de actuele kwaliteit en areaal 50

van de habitattypen zijn en hoe deze factoren zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. De gegevens hierover zijn ontleend aan het concept-werkdocument dat met input van verschillende deskundigen tot stand is gekomen (Oudejans en Bruinsma, 2009). De kwaliteit en trends worden in tabel 3.4 samengevat. Ook worden eventuele kennisleemten vermeld die gelden op habitatty-pen niveau. Een sluitend overzicht van de trends in oppervlakte en kwaliteit van de stikstofge-55

voelige instandhoudingsdoelstellingen van de afgelopen 10 jaar en een overzicht van het voor-komen (soortendiversiteit en mate van verspreiding) van typische soorten als één van de kwali-teitsindicatoren ontbreken. (Zie § 3.1.5 voor kennisleemten die op gebiedsniveau spelen). De beschrijving van de ecologische vereisten is gebaseerd op de database Ecologische Vereisten en het rapport van Runhaar et al. (2009).

5

Er is sprake van een sterke overbelasting met stikstofdepositie ter hoogte van de gevoelige habi-tattypen. In de komende periode zal de depositie dalen. Er blijft echter sprake van een sterke overbelasting voor de meeste habitattypen, met uitzondering van Pioniersvegetaties met snavel-biezen (H7150), waar na 2020 op circa 26 % geen sprake meer is van een overbelasting. Bij de herstelmaatregelen zoals beschreven in hoofdstuk 4 is hier rekening mee gehouden, zodat ver-10

dere achteruitgang van de habitattypen wordt voorkomen.

Op basis van het werkdocument (Oudejans en Bruinsma, 2009) is met uitzondering van de jene-verbesstruwelen de kwaliteit van alle habitattypen goed (tabel 3.5). Hierbij zijn wel een paar kant-tekeningen te maken. De vegetatiepatronen rond de laagtes in het Brecklenkampse Veld zijn 15

nog vrij ‘grof’ (lokaal dominantie van beperkt aantal soorten), mede doordat vegetatie zich na eerder doorgevoerde herstelmaatregelen nog moet ontwikkelen, en een aantal van de meest ba-senminnende soorten ontbreekt nog in vergelijking met het verleden. De kwaliteit van de hier aanwezige blauwgraslanden en zwakgebufferde vennen is daarom zeker voor verbetering vat-baar. Ook de kwaliteit van de vochtige heiden kan beter. Als gevolg van diep wegzakkende 20

grondwaterstanden ontbraken veenmosrijke natte heiden en overgangen naar hoogveen, die hier gezien het voorkomen van hoogveenveenmos en wrattig veenmos in het verleden wel aan-wezig zijn geweest. Na plagmaatregelen komt veenmosrijke natte heide weer voor in het Breck-lenkampse veld met kensoorten als zacht veenmos, week veenmos en kussentjesveenmos.

Zeer zwakgebufferde vennen H3110) komen in de Bergvennen in optima forma voor, het gebied 25

wordt in de herstelstrategie (Arts et al., 2012) genoemd als referentie voor goed ontwikkelde zwakgebufferde vennen.

Als gevolg van de genomen herstelmaatregelen is de trend over de afgelopen tien jaren over het afgelopen decennium over het algemeen positief. In welke richting de vegetatie in het Brecklen-kampse Veld zich bij ongewijzigd beheer zal ontwikkelen is nog lastig aan te geven. Op die 30

plaatsen waar struweel is verwijderd of waar is geplagd is te verwachten dat bij handhaven maaibeheer meer stabiele vegetatiepatronen zullen ontstaan met een groter aantal soorten per oppervlakte. Maar het is niet duidelijk in hoeverre de grondwateraanvoer in de huidige situatie voldoende is voor de duurzame instandhouding van de gebufferde condities die nodig zijn voor gebufferde vennen, Blauwgrasland en Kalkmoeras (zie § 3.1.5).

35

Tabel 3.5. Overzicht van doelstellingen, huidig areaal, huidige kwaliteit en trends in areaal en kwaliteit van de aanwezige habitattypen in Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Bron: Oudejans en Bruinsma, 2009.

Doel

Oppervlakte Kwaliteit Huidig are-aal (opp) in

Kraaiheibegroeiingen H7150 Pioniervegetaties met

Snavelbiezen = = 2,8 ? ? ?

H7230 Kalkmoerassen = = 0,28 ? ? ?

H91D0 Hoogveenbossen = = 0,4 M = =

* Arealen gebaseerd op habitattypenkaart, uitgaande van begrenzing definitief aanwijzingsbesluit 2013.

Legenda

Doelstelling en huidige kwaliteit:

5

= Behoudsdoelstelling;

> Uitbreiding- of verbeterdoelstelling;

G Goede kwaliteit;

M Matige kwaliteit;

Gm Overwegend goede kwaliteit, lokaal matig ontwikkeld;

10

Mg Overwegend matige kwaliteit, lokaal goed ontwikkeld.

? Onbekend, deze habitattypen zijn recent toegevoegd aan de definitieve aanwijzingsbesluit, gegevens over kwaliteit en trend zijn niet bekend.

n.v.t. Het habitattype kwalificeert niet binnen het Natura 2000-gebied omdat het niet voorkomt op vaaggronden.

15

Trend in oppervlakte of kwaliteit:

+ Positieve trend;

- Negatieve trend;

= Stabiele trend;

? Trend onbekend;

20

3.2.1. Gebiedsanalyse H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

Actueel areaal en kwaliteit habitattype 25

Het habitattype komt lokaal voor tussen de twee vennen direct ten zuiden van de onverharde Brekkelerveldweg (Ministerie van EZ, 2011), met een netto oppervlakte van 0,01 ha.

Trends in areaal en kwaliteit habitattype

Trends en kwaliteit zijn thans niet bekend, omdat het habitattype recent is toegevoegd aan het 30

definitieve aanwijzingsbesluit en daarom niet is meegenomen bij het opstellen van het concept-werkdocument.

Stikstofdepositie in relatie tot kritische depositiewaarde (KDW)

Er is zowel in de referentiesituatie (2014) als in 2030 sprake van een matige overschrijding van 35

de KDW (tussen de 70 mol boven de KDW en 2 keer de KDW) van Binnenlandse kraaiheibe-groeiingen. Stikstofdepositie vormt een knelpunt voor dit habitattype (fig. 3.6).

Systeemanalyse: Ecologische vereisten

Metingen standplaatscondities voor zover bekend niet aanwezig.

40

Tabel 3.7. Overzicht van ecologische vereisten H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

Aspect Voorwaarde Kwantitatief

Zuurgraad (pH) Matig zuur tot zuur pH <5

Vochttoestand Matig droog tot droog GVG: >40 cm – mv

Zoutgehalte Zeer zoet < 150 mg Cl/l

· Dominantie van kraaihei;

· Hoge bedekking van mossen en levermossen (> 30%);

· Lage bedekking van grassen (< 10%), struweel (< 10%) en bos (<

10%);

· Optimale functionele omvang: vanaf enkele hectares.

Knelpuntenanalyse

Dit habitattype is als nieuw doel toegevoegd in het definitief aanwijzingsbesluit. Naast overbelas-ting door stikstofdepositie zijn geen knelpunten bekend, maar deze zullen gelijk zijn aan die van de andere droge heidetypen.

5

Kennisleemten

Gedetailleerde informatie over (trend in) areaal en kwaliteit ontbreken vooralsnog, vanwege re-cente toevoeging aan het definitief aanwijzingsbesluit. Deze informatie wordt op korte termijn (1e beheerplanperiode) verkregen.

10

3.2.2. Gebiedsanalyse H3110 Zeer zwakgebufferde vennen

Actueel areaal en kwaliteit habitattype

In het gebied De Bergvennen liggen een vijftal zeer zwakgebufferde vennen, met een gezamen-15

lijk oppervlak van 13,5 ha. Volgens het werkdocument (Oudejans en Bruinsma) is de kwaliteit goed. De goede kwaliteit van het habitattype komt tot uiting in de overheersende aanwezigheid van de Associatie van Biesvaren en Waterlobelia (Isoeto-Lobelietum) met de grootste actuele groeiplaats van waterlobelia in Nederland. Soortenarme rompgemeenschappen met bijvoorbeeld veelstengelige waterbies, knolrus of veenmossen spelen een ondergeschikte rol (<10%). Daar-20

naast is de associatie van drijvende egelskop aanwezig (mond. med. Fons Eijsink). Er is sprake van grote vennen in een open landschap waar windwerking zorgt voor permanent zandige bo-dems. Oppervlakte- en kwaliteitsverlies door verzuring wordt voorkomen door het periodiek op-pompen van gebufferd grondwater. De goede kwaliteit geldt niet voor de vennen in de zuidoost-hoek (Ven 1N en Ven 1Z). Deze zijn na 2004 sterk verdroogd en verzuurd (Aggenbach en Van 25

Loon, 2012, zie ook de tekst met betrekking tot deze vennen in paragraaf 3.1.1.).

Trends in areaal en kwaliteit habitattype

Volgens het werkdocument (Oudejans en Bruinsma, 2009) is door herstelmaatregelen vanaf de vroege jaren negentig is een forse uitbreiding en kwaliteitsherstel gerealiseerd in de Bergvennen.

30

Het effect van opschonen van de vennen Ronde Ven (ven 4), Rietven (ven 3), Pluzenven (ven 7) en Eilandven (ven 6) in 1993/1994 is dat de waterlobelia’s en oeverkruid weer massaal in aantal en in oppervlakte (bijlage VIIII) zijn teruggekomen, met name in het Eilandven en het Rietven.

Ook bruine snavelbies, kleine zonnedauw, klokjesgentiaan, moeraswolfsklauw, veelstengelige waterbies, witte snavelbies zijn toegenomen. In 2008 is het totale aantal waterlobelia’s weer 35

sterk toegenomen en is zelfs weer groter dan in 2003. Deze toename is met name te danken aan de aantallen in het Eilandven. In Ven 1 zijn de aantallen zijn gedaald van 20.000 in 2003 naar 15.000 in 2004 tot 170 in 2008. Dit laatste is te verklaren uit het feit dat dit ven het hoogst ligt in het inzijgingsgebied. Kwelwerking van gebufferd water is hier het minst, waardoor hier het snelst verzuring optreedt. (Landschap Overijssel, 2010)

40

Op dit moment is sprake van een stabilisering van oppervlakte en kwaliteit. Dat geldt niet voor de vennen in de zuidoosthoek (Ven 1N en Ven 1Z) die na 2004 sterk verdroogd en verzuurd zijn en waar het habitattype inmiddels is verdwenen (Aggenbach en Van Loon, 2012).

45

Stikstofdepositie in relatie tot kritische depositiewaarde (KDW)

Zowel in de referentiesituatie (2014) als in 2030 wordt de kritische depositiewaarde van dit habi-tattype met meer dan 2x de KDW-waarde overschreden (Figuur 3.6). Er is dus zowel in de refe-rentiesituatie (2014) als in de toekomst sprake van sterke overbelasting

50

Systeemanalyse: Ecologische vereisten

Tabel 3.8. Overzicht van ecologische vereisten H3110 Zeer zwakgebufferde vennen

Aspect Voorwaarde Kwantitatief

Zuurgraad (pH) Neutraal tot matig zuur pH 7.5-4.5

Vochttoestand Diep tot droogvallend ondiep water GVG: > -20 cm –

maaiveld.

Zoutgehalte Zeer zoet < 150 mg Cl/l

Voedselrijkdom Zeer tot matig voedselarm Overstromingstolerantie Niet

Kritische depositiewaarde stikstof

Zeer gevoelig 6 kg of 429 mol N/ha/jr

Kenmerken van goede struc-tuur en functie

· Periodiek sterk wisselende waterstanden;

· Centrale deel van het systeem staat het grootste deel van het jaar onder water;

· Minerale zandbodem;

· Geen of weinig dominantie van veenmossen en/of slaapmossen (<

20%);

· Gelegen in een open landschap (zodat sterke windwerking op-treedt);

· Optimale functionele omvang: vanaf enkele hectares.

Knelpuntenanalyse 5

Belangrijkste knelpunten zijn naast de te hoge stikstofdepositie de te diep wegzakkende zomer-grondwaterstanden en de verdroging en verzuring van de vennen in de zuidoosthoek (K1).

Kennisleemten

Belangrijkste kennisleemte is dat niet duidelijk is in welke mate vennen gevoed worden door lo-10

kaal grondwater en wat de samenstelling van dit grondwater is.

3.2.3. Gebiedsanalyse H3130 Zwakgebufferde vennen

Actueel areaal en kwaliteit habitattype 15

Zwakgebufferde vennen komen vooral voor in het Brecklenkampse Veld. Daarnaast komen er kleine snippers voor ten zuiden van de Brekkelerweg. In totaal betreft het 5,0 ha. Volgens het werkdocument (Oudejans en Bruinsma) is de kwaliteit goed. De goede kwaliteit van het habitat-type komt in de Bergvennen tot uiting in de aanwezigheid van de Associatie van Veelstengelige waterbies (Eleocharitetum multicaulis) en in het Brecklenkampse veld door de aanwezigheid van 20

een mozaïek van de Associatie van Veelstengelige waterbies (Eleocharitetum multicaulis), de Associatie van Vlottende bies (Scirpetum fluitantis), de Draadgentiaan-associatie (Cicendietum filiformis) en de Associatie van Zompzegge en Moerasstruisgras (Carici curtae-Agrostietum ca-ninae typicum). Soortenarme rompgemeenschappen met knolrus en veenmossen spelen een ondergeschikte rol (<10%).

25

Trends in areaal en kwaliteit habitattype

Door natuurontwikkeling en herstelbeheer vanaf de vroege jaren negentig is een forse uitbreiding en kwaliteitsherstel gerealiseerd in zowel de Bergvennen als het Brecklenkampse veld. Op dit moment is sprake van een stabilisering van oppervlakte en kwaliteit.

30

Stikstofdepositie in relatie tot kritische depositiewaarde (KDW)

Ook voor dit habitattype geldt dat zowel in de referentiesituatie (2014) als in 2030 de kritische depositiewaarde met meer dan 2x de KDW-waarde wordt overschreden (Figuur 3.6). Er is hier-mee dus in de referentiesituatie (2014) en in de toekomst sprake van sterke overbelasting.

35

Systeemanalyse: Ecologische vereisten

De zwakgebufferde vennen staan onder de invloed van grondwateraanvoer (kwel).

Tabel 3.9. Overzicht van ecologische vereisten H3130 Zwakgebufferde vennen

Aspect Voorwaarde Kwantitatief

Zuurgraad (pH) Neutraal tot matig zuur pH 7.5-4.5

Vochttoestand Diep water tot inunderend GVG: > -5 cm –

maai-veld.

Zoutgehalte Zeer zoet < 150 mg Cl/l

Voedselrijkdom Zeer voedselarm tot matig voedselrijk Overstromingstolerantie Incidenteel tot niet

Kritische depositiewaarde stikstof

Zeer gevoelig 8 kg of 571 mol N/ha/jr

Kenmerken van goede struc-tuur en functie

· Periodiek wisselende waterstanden;

· Zandige of venige bodem;

· Geen of weinig dominantie van veenmossen (< 20%);

· Optimale functionele omvang: vanaf enkele hectares.

5

Knelpuntenanalyse

Door een diepe ontwateringssloot die het gebied doorsnijdt en die ook de zuidelijk van het Breck-lenkampse Veld gelegen landbouwenclave ontwatert is de kwel sterk afgenomen (K1).

Kennisleemten 10

Het is niet bekend in hoeverre de laagtes actueel nog onder de invloed staan van grondwater-aanvoer, groot de aanvoer is en om welke waterkwaliteit het gaat (zuurgraad). Zie § 3.1.5 voor verdere informatie over kennisleemten voor dit habitattype.

3.2.4. Gebiedsanalyse H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) 15

Actueel areaal en kwaliteit habitattype

Vochtige heiden komen verspreid door het hele gebied voor, met een netto oppervlakte van ca.

5,65 ha. Volgens het werkdocument (Oudejans en Bruinsma, 2009) is de kwaliteit goed. De goe-de kwaliteit van het habitattype komt tot uiting in goe-de overheersengoe-de aanwezigheid van soortenrij-20

ke vormen van de Associatie van Gewone dophei (Ericetum tetralicis) en pionierstadia hiervan, waar de dopheide associatie met veenmos en beenbreek er één van is (mond. med. Fons Eijs-ink) die niet door het ministerie van LNV is benoemd. Er is sprake van een gevarieerde vegeta-tiestructuur met een hoog aandeel dopheide. Soortenarme rompgemeenschappen met pijpen-strootje en struwelen met wilde gagel komen alleen verspreid voor en beslaan een relatief kleine 25

oppervlakte (<25% respectievelijk <10%). Door natuurontwikkeling en herstelbeheer vanaf de vroege jaren negentig is een forse uitbreiding en kwaliteitsherstel gerealiseerd in alle drie de deelgebieden. Op dit moment kan lokaal nog enige winst worden bereikt door gericht herstelbe-heer maar is overwegend sprake van een stabilisering van oppervlakte en kwaliteit.

30

Trends in areaal en kwaliteit habitattype

In het afgelopen decennium positief, actueel stabiliserend.

In het Bokjesven (ven 5) is 1993/1994 middendoor een strook geplagd. Akkertjes bij de ingang aan de Bergvenneweg zijn geplagd. Daarmee verdween de begroeiing van Tormentil. In 2003 hebben in het deelgebied de Bergvennen drie heidebranden van beperkt omvang gewoed (ten 35

zuiden van het Pluzenven en tussen het pad en het Eilandven en een smalle strook aan de noordwestrand van het Ronde ven). Er is vooruitgang van een soort als bruine snavelbies. De Klokjesgentiaan is qua aantal secties sterk toegenomen. Dwergzegge is een nieuwe soort voor de Bergvennen, dit is meer een soort van zwakgebufferde vennen en komt daarom meer in het Brecklenkampsche veld voor. Lavendelhei lijkt af te zijn genomen, maar was in 2008 slecht te 40

vinden, in 2009 zijn in de bloeitijd veel meer groeiplaatsen gezien dan in 2008 zijn genoteerd.

Moeraswolfsklauw, klokjesgentiaan, oeverkruid, waterlobelia, witte snavelbies zijn sinds

toege-nomen. Ten noordoosten van het Eilandven tegen de grens aan, is een vochtige laagte zo sterk verdroogd dat het van vochtige (Rompgemeenschap met Pijpenstrootje) in 1999 en 2001 naar droge heide (typische subassociatie van de Associatie van Struikhei en Stekelbrem) in 2008 is over gegaan. In 2005 is in het Brecklenkampsche veld op een hogere rug het Dennenbos gekapt en is de bodem geplagd. Een struikheide-vegetatie zal zich hier langzaam ontwikkelen. In 2007 5

is het graslandperceel aan de zuidwestkant ingericht door middel van afplaggen (Landschap Overijssel, 2010).

Stikstofdepositie in relatie tot kritische depositiewaarde (KDW)

In de referentiesituatie (2014) is er sprake van een matige overbelasting van het volledige are-10

aal. In 2030 is dit nog steeds zo (Figuur 3.6). Actuele en toekomstige stikstofdepositie vormen een belangrijk knelpunt voor dit habitattype.

Systeemanalyse: Ecologische vereisten

Metingen aan standplaatscondities zijn voor zover bekend niet aanwezig.

15

Tabel 3.10. Overzicht van ecologische vereisten H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden)

Aspect Voorwaarde Kwantitatief

Zuurgraad (pH) Matig zuur – zuur pH <4,5 tot 5,5

Vochttoestand Langdurig inunderend - vochtig GVG: -20 tot >40 cm -mv

Zoutgehalte Zeer zoet < 150 mg Cl/l

Voedselrijkdom Zeer tot matig voedsel arm Overstromingstolerantie Niet

Kritische depositiewaarde stikstof Zeer gevoelig 17 kg of 1214 mol N/ha/jr

Kenmerken van goede structuur en functie

Dominantie van dwergstruiken (>50%); bedekking struiken en bomen (<10%) en grassen (<25%) is beperkt;

lokaal hoge bedekking veenmossen;

hoge soortenrijkdom van mossen en korstmossen

Knelpuntenanalyse

Sterk wegzakkende zomergrondwaterstanden door ontwatering van de omgeving vormen het belangrijkste knelpunt (K1).

20

Kennisleemten

Gebrek aan gegevens over (ontwikkelingen in) standplaatscondities en vegetatiesamenstelling.

3.2.5. Gebiedsanalyse H4030 Droge heiden 25

Actueel areaal en kwaliteit habitattype

Het habitattype komt lokaal voor op hogere terreingedeeltes in het Brecklenkampse veld en rond de Bergvennen, met een totaaloppervlak van 17,6 ha. Volgens het werkdocument (Oudejans en Bruinsma, 2009) is de kwaliteit goed. De goede kwaliteit van het habitattype komt tot uiting in de 30

overheersende aanwezigheid van de Associatie van Struikhei en Stekelbrem (Genisto anglicae-Callunetum) op podzolbodems en een gevarieerde vegetatiestructuur met een hoog aandeel heidestruiken in diverse leeftijdsklassen. Soortenarme rompgemeenschappen met bochtige sme-le en pijpenstrootje komen alsme-leen verspreid voor en beslaan een relatief ksme-leine oppervlakte (<25%). Hetzelfde geldt voor bomen en struweel (<10%). Gebieden die in het verleden zijn ge-35

kwalificeerd als H2310 stuifzandheiden, zijn thans deels aangewezen als H4030 Droge heiden.

Trends in areaal en kwaliteit habitattype Stabiel door effectief beheer.

40

Stikstofdepositie in relatie tot kritische depositiewaarde (KDW)

Zowel in de referentiesituatie (2014) als in 2030 kent dit habitattype een matige overbelasting op het volledige areaal. (Figuur 3.6). Actuele en toekomstige stikstofdepositie vormen hiermee een belangrijk knelpunt voor dit habitattype.

Systeemanalyse: Ecologische vereisten Metingen aan standplaatscondities niet bekend.

Tabel 3.11. Overzicht van ecologische vereisten H4030 Droge heiden 5

Aspect Voorwaarde Kwantitatief

Zuurgraad (pH) Matig zuur tot zuur pH <4 – 5

Vochttoestand Matig droog tot droog GVG: >40 cm – mv

Zoutgehalte Zeer zoet < 150 mg Cl/l

Voedselrijkdom Zeer voedselarm Overstromingstolerantie Niet

Kritische depositiewaarde stikstof

Zeer gevoelig 15 kg of 1071 mol

N/ha/jr Kenmerken van goede

struc-tuur en functie

· Dominantie van dwergstruiken (> 25%);

· Aanwezigheid van hoge, oude heidestruiken;

· Gevarieerde vegetatiestructuur;

· Lage bedekking van grassen (< 25%) en struweel (< 10%);

· Optimale functionele omvang: vanaf tientallen hectares.

Knelpuntenanalyse

De te hoge stikstofdepositie is een belangrijk knelpunt (K8-K9).

Kennisleemten 10

Geen kennisleemten bekend.

3.2.6. Gebiedsanalyse H5130 Jeneverbesstruwelen 15

Actueel areaal en kwaliteit habitattype

Zeer lokaal in oostelijk deel van De Bergvennen, met een netto oppervlakte van 0,2 ha. Volgens het werkdocument (Oudejans en Bruinsma) is de kwaliteit matig, op basis van de vegetatietypen uit de meest recente habitattypenkaart is er sprake van een goede kwaliteit. Wanneer overige kwaliteitsaspecten worden meegewogen, is de kwaliteit eerder matig. De matige kwaliteit komt 20

tot uiting in de zeer beperkte oppervlakte en het vooralsnog uitblijven van verjonging waardoor het habitattype zeer kwetsbaar is. Het lange termijn perspectief voor behoud lijkt op basis van recente inzichten op landelijke schaal (optreden verjonging, mogelijk door verbetering luchtkwali-teit) gunstiger dan voorheen.

25

Trends in areaal en kwaliteit habitattype Stabiel door effectief beheer.

Stikstofdepositie in relatie tot kritische depositiewaarde (KDW)

In de referentiesituatie (2014) wordt de kritische depositiewaarde van dit habitattype voor 50 % 30

zwaar overschreden (meer dan 2x de KDW) en is op 50 % sprake van een matige overbelasting.

Dit blijft ongewijzigd in 2020 en 2030. (figuur 3.6). Actuele en toekomstige stikstofdepositie vor-men hiermee een belangrijk knelpunt voor dit habitattype.

Systeemanalyse: Ecologische vereisten 35

Metingen standplaatscondities niet bekend.

Tabel 3.10. Overzicht van ecologische vereisten H5130 Jeneverbesstruwelen

Aspect Voorwaarde

Zuurgraad (pH) matig zuur tot basisch pH > 4,5

Vochttoestand matig droog tot droog GVG: > 40 cm -

maaiveld

Zoutgehalte zeer zoet < 150 mg Cl /l

Voedselrijkdom Zeer voedselarm tot licht voedselrijk Kritische depositiewaarde

aanwezigheid van mannelijke en vrouwelijke exemplaren van jene-verbes, aanwezigheid van zaailingen en tenminste 100 exemplaren duidt op goede structuur. Daarnaast is een kenmerk een ondergroei die rijk is aan sporenplanten en paddenstoelen en ligging in een hei-de- of stroomdallandschap

3.2.7. Gebiedsanalyse H6230 Heischrale graslanden

Actueel areaal en kwaliteit habitattype

In het Natura 2000-gebied ligt 2,2 ha heischrale graslanden. Bergvennen: matig, Brecklenkamp-se veld: goed. De goede kwaliteit van het habitattype in het BrecklenkampBrecklenkamp-se veld komt tot uiting 15

in de aanwezigheid van de Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras (Gentiano pneumo-nanthus-Nardetum) die kenmerkend is voor vochtige standplaatsen. Smalle overgangszones met een grotendeels vergelijkbare soortenopbouw op de overgang van vochtige heide naar blauw-grasland zijn niet als zelfstandige eenheid heischraal blauw-grasland opgevat, maar toegerekend aan de heischrale vorm van blauwgrasland. In de Bergvennen is een beperkte oppervlakte droog 20

heischraal grasland aanwezig dat zich in een pionierstadium van de Associatie van Liggend wal-stro en Schapengras (Galio hercynici-Festucetum ovinae) bevindt. Vanwege het prille stadium van ontwikkeling is sprake van een matige kwaliteit. Naar verwachting zal dit grasland zich ver-der ontwikkelen in de richting van Droge heide. Soortenrijk Heischraal grasland is vanwege het ontbreken van een lemige of anderszins gebufferde bodem hier naar verwachting niet mogelijk.

25

Trends in areaal en kwaliteit habitattype

Door herstelmaatregelen vanaf de vroege jaren negentig is een uitbreiding en kwaliteitsherstel gerealiseerd in het Brecklenkampse veld. Op dit moment is hier sprake van een stabilisering van oppervlakte en kwaliteit. In de Bergvennen is naar verwachting geen duurzaam behoud mogelijk, 30

Vanwege het ontbreken van een lemige of anderszins gebufferde bodem zal de vegetatie zich ontwikkelen richting H4030 Droge heide.

Stikstofdepositie in relatie tot kritische depositiewaarde (KDW)

Zowel in de referentiesituatie (2014) als in 2030 wordt de kritische depositiewaarde van

Zowel in de referentiesituatie (2014) als in 2030 wordt de kritische depositiewaarde van