• No results found

6 Data-analyses

6.2 Analyse GIP gegevens

Data betreffende het extramurale gebruik van hulpmiddelen bij diabetes zijn ontleend aan het GIP (Genees- en hulpmiddelen Informatie Project) van het Zorginstituut. Tabel 6.1 toont de ontwikkeling van de totale kosten in de periode 2010 tot en met 2014 van de categorieën hulpmiddelen bij diabeteszorg. Deze categorieën zijn:

 Bloedglucosemeters;  Teststrips;

 Insuline-infuuspompen;

 Apparatuur voor het zelf afnemen van bloed;  Overige hulpmiddelen diabetes;

 Injectiepennen en injectiespuiten bij diabetes;  Draagbare infuuspompen; en

 Injectiespuiten/pennen met toebehoren, excl. behandeling diabetes.

Hierbij wordt opgemerkt dat de GIP-gegevens over 2014 nog voorlopig van aard zijn omdat er soms nog na-ijlende declaraties over dit jaar bij het Zorginstituut binnenkomen36.

Tabel 6.1 Totale kosten diabeteszorg, GIP data, 2010 - 2014

Omschrijving 2010 2011 2012 2013 2014

Bloedglucosemeters 1.638.000 1.245.000 543.100 416.500 140.200

Teststrips 117.443.000 112.685.000 108.100.000 101.014.000 88.551.000 Insuline-infuuspompen 57.932.000 56.676.000 61.450.000 65.883.000 71.197.000 Apparatuur voor het zelf

afnemen van bloed 8.632.000 8.325.000 8.225.000 7.957.000 4.522.000 Overige hulpmiddelen diabetes 133.000 33.500 320 1.370 58.600 Injectiepennen en injectiespuiten bij diabetes 29.700.000 33.681.000 34.374.000 31.939.000 32.457.000 Draagbare infuuspompen 12.264.000 15.995.000 16.366.000 19.156.000 18.813.000 Injectiespuiten/pennen

met toebehoren, excl. behandeling diabetes

8.979.000 2.804.000 3.049.000 2.824.000 2.908.000

Totaal 236.723.010 231.446.511 232.109.432 229.192.883 218.648.814 Bron: GIP data (Zorginstituut Nederland).

36

Mocht dit voor 2014 het geval zijn, dan zal dit naar verwachting gaan om kleine aantallen en zullen daarmee de gegevens voor 2014 niet significant veranderen.

De totale kosten tonen een daling van 7,6% in de periode 2010 tot en met 2014. De grootste daling in deze periode is te zien bij de categorie bloedglucosemeters (-91,4%) gevolgd door

injectiespuiten/pennen met toebehoren (-67,6%) en de categorie overige hulpmiddelen (-55,9%).

Een zorgverzekeraar heeft tijdens het interview opgemerkt dat het inzetten van CGM volgens hen niet tot de gewenste besparingen op de teststrips heeft geleid. Vooral bij kinderen neemt volgens deze zorgverzekeraar het gebruik van de teststrips niet af. Bij het op de markt brengen van de CGM werd aangegeven dat de sensor één keer per dag gekalibreerd moest worden door middel van één vingerprik. Deze zorgverzekeraar geeft aan dat bij kinderen juist meerdere keer per dag wordt geprikt. Omdat er vaker wordt geprikt dan één keer per dag zou de bezuiniging op de teststrips lager uitvallen dan verwacht. Echter, de GIP gegevens laten zien dat de kosten voor de teststrips met 24,6% zijn gedaald in de periode 2010 tot en met 2014.

7 Conclusies

In dit hoofdstuk beschrijven we de belangrijkste bevindingen en trekken we conclusies op basis van interviews met vijf zorgverzekeraars, tien zorgaanbieders, vier andere organisaties en een analyse van de DIS- en GIP-gegevens.

Ecorys heeft op verzoek van het Zorginstituut onderzocht in welke mate het CVZ-standpunt Continue Glucose Monitoring en het NDF-indicatieprotocol in de praktijk navolging hebben gekregen. Hiertoe stonden twee onderzoeksvragen centraal:

Onderzoeksvraag 1:

Op welke wijze is er in de praktijk navolging gegeven aan het CVZ-standpunt? In dit standpunt adviseert het CVZ/Zorginstituut zorgverzekeraars bij de zorginkoop en de beoordeling van aanvragen voor vergoeding het protocol ‘Indicatiecriteria voor vergoeding van RT-CGM’, wat is vastgesteld door de NDF, als uitgangspunt te nemen. Wordt hier in de praktijk navolging aan gegeven?

Onderzoeksvraag 2:

Hoe heeft het aantal patiënten dat CGM gebruikt zich in de periode van 2010 tot en met 2014 ontwikkeld en welke kosten gaan gepaard met het gebruik? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van de kostenraming zoals gemaakt in het CVZ-standpunt?

Het CVZ-standpunt is leidend in de vergoedingen

Het CVZ-standpunt is voor zowel de zorgverzekeraars als de zorgaanbieders leidend in de vergoedingen. Toch werken zorgaanbieders in de praktijk, bij de indicatiestelling en behandeling van alle drie de doelgroepen, ook vaak met het NDF-indicatieprotocol. Indicaties waarvoor in de praktijk vaak CGM wordt voorgeschreven, terwijl zij niet zijn opgenomen in het CVZ-standpunt, zijn met name hypoglycaemie, hypo-unawareness, langdurig onvoldoende glucose-regulatie, en zwangerschapswens bij vrouwen met bestaande diabetes. Zorgverzekeraars geven aan dat er sprake moet zijn van gepast gebruik van zorg en dat als de medische onderbouwing laat zien dat een patiënt baat heeft bij CGM-behandeling en alle andere behandelingsmethoden niet tot het gewenste resultaat leiden, ruimere inzet van CGM een reële optie is.

In de periode 2010 tot en met 2014 zijn door de zorgverzekeraars geen controles uitgevoerd bij de zorgaanbieders op de navolging van het CVZ-standpunt. Mede hierdoor, en door het feit dat er niet (meer) apart voor CGM onderhandeld wordt, is het niet inzichtelijk of de bredere inzet van CGM ten laste van de basisverzekering komt. Er worden in Nederland geen andere protocollen voor CGM gebruikt.

Het aantal patiënten blijft relatief stabiel

De zorgaanbieders geven in de interviews aan dat het aantal patiënten met CGM in de periode 2010 tot en met 2014 min of meer stabiel is gebleven en dat de jaarlijkse fluctuaties in grote mate afhangen van het aantal zwangeren waarbij in dat jaar CGM is toegepast. De analyse van DIS-data bevestigt de sterke fluctuaties in het aantal patiënten in de doelgroep ‘zwangeren’, maar laat tevens een forse stijging zien van het totaal aantal patiënten met CGM in de periode 2011-2012.

We kunnen niet met zekerheid vaststellen hoeveel patiënten daadwerkelijk een CGM dragen. De zorgaanbieders schatten dit aantal op (ongeveer) 2.400 patiënten. De analyse op het niveau van

40 Evaluatie Standpunt 'Continue Glucose Monitoring'

ZA’s laat zien dat de ZA 0390641 (Continue glucosesensor meting, gedurende 3 dagen,

diagnostisch) ongeveer 2.313 keer is geregistreerd (in 2013).

Het aantal bruto patiënten is berekend op basis van een aantal aannames. Het aantal bruto patiënten zou komen op ongeveer 4.400. Op dit aantal moeten patiënten in mindering gebracht worden die bijvoorbeeld niet kunnen omgaan met CGM (sommige patiënten willen geen sensor) en patiënten die tijdelijk een sensor krijgen.

Er zijn geen signalen dat patiënten die recht hebben op CGM dit niet zouden krijgen, noch dat er mensen zijn die geen recht hebben op CGM maar het wel zouden krijgen. Naar het idee van de geïnterviewde partijen is er sprake van gepast gebruik van zorg: de juiste zorg komt terecht bij de juiste patiënten. Dit wordt ook ondersteund door het feit dat er nauwelijks klachten zijn

binnengekomen bij de SKGZ.

Kostenontwikkeling

Het CVZ was in het CGM standpunt uitgegaan van een bedrag van € 8,7 miljoen per jaar voor het toepassen van CGM. Op basis van aannames en informatie uit de interviews komen we tot een bedrag tussen € 7,2 miljoen en € 9,6 miljoen op jaarbasis. Deze bedragen kunnen niet gevalideerd worden met de DIS-data omdat de analyse op ZA-niveau is uitgevoerd.

Bijlage 1: Gesprekspuntenlijst interviews