• No results found

1 & 2 Koningen (5 minuten)

In document De Bijbel in één dag - Jan Heijnen (pagina 56-61)

De boeken 1 & 2 Koningen beschrijven de geschiedenis van Israël aan de hand van de koningen die na David de troon bestegen. God had aan David beloofd dat vanuit zijn geslachtslijn de Messias zou komen, de Gezalfde, de Verlosser. Koningen laat zien wat er in de vierhonderd jaar na David gebeurde. Helaas voldoet niet één koning aan het

ideaalbeeld van de Messias.

Aan het begin van 1 Koningen gaat het nog goed. De twaalf stammen van Israël vormen een soort van federale staat. Ze staan onder het gezag van één koning, God wordt aanbeden en Salomo mag eindelijk een tempel bouwen voor de Heer. Maar helaas

bleek zelfs Salomo aan het einde van zijn leven ontrouw en na zijn dood gaat het verder bergafwaarts. Aan het eind van 2 Koningen zijn de stammen Juda en Benjamin

afgescheiden van de tien noordelijke stammen, worden de afstammelingen van Abraham weggevoerd in ballingschap en is de tempel in Jeruzalem verwoest.

Hoe kon dit gebeuren? Het boek Koningen is geschreven in die tijd van ballingschap en dus is dit precies de vraag die de schrijvers van Koningen willen beantwoorden.

Het verhaal begint met David op zijn sterfbed die Salomo op het hart drukt zich aan het verbond van God te houden. Maar daarna geeft David zijn zoon instructies om namens hem wraak te nemen op een aantal vijanden. Hier spreekt weinig vergeving en vertrouwen uit.

Na Davids overlijden, spreekt God tot Salomo en vraagt Hij hem wat hij wil hebben.

De jonge Salomo ziet blijkbaar nog het meest op tegen het feit dat hij recht moet

spreken en vraagt om onderscheidingsvermogen. God is blij met dit verzoek en schenkt Salomo ook veel rijkdom, een lang leven en vrede met zijn vijanden.

Salomo laat de tempel bouwen. Net als de tabernakel is de tempel grotendeels van goud gemaakt en bevat die veel symbolen die verwijzen naar de Hof van Eden.

Hoewel Salomo een wijs man is, maakt hij toch de nodige fouten. Zo trouwt hij met honderden vrouwen, onder wie velen uit het buitenland. Hij doet dit om politieke allianties te smeden. Deze vrouwen nemen echter hun eigen afgoden mee en Salomo staat toe dat die vereerd mogen worden in Israël. Talloze slaven worden verplicht om te werken aan de meest prachtige gebouwen. Hij wordt rijk en bouwt een geweldig leger op.

Nu had God in Deuteronomium 17 de nodige regels gegeven voor toekomstige koningen. Zo mochten zij er niet veel vrouwen op na houden, want die zouden hem kunnen verleiden tot afgodendienst. Ook mocht hij geen zilver of goud ophopen. Nee, hij

moest een kopie van Gods wet binnen handbereik hebben en er veel in lezen om zo ontzag voor God te krijgen. Hij moest vooral niet denken boven anderen te staan.

Salomo overtrad al deze geboden en dus gebeurde wat God in datzelfde hoofdstuk in Deuteronomium voorspelde: het koningschap zou geen stand houden. Tegen de tijd dat Salomo sterft, lijkt hij in veel opzichten op de farao uit Exodus, en in weinig op zijn vader David. Ondanks al zijn fouten, volgde David nog de Heer, terwijl Salomo ver was afgedwaald van de weg die God voor hem en andere koningen had uitgestippeld.

Onder Salomo’s zoon, Jerobeam, gaat het helemaal mis. De tien noordelijke stammen verzetten zich tegen een belastingverhoging en scheiden zich af van de twee zuidelijke stammen. De tien in het noorden blijven Israël heten, terwijl de twee in het zuiden het koninkrijk van Juda vormen.

Het noordelijke rijk heeft uiteindelijk 19 koningen. Ze worden allen op drie criteria beoordeeld:

1. Aanbaden ze alleen God?

2. Ruimden ze afgoden op in het land?

3. Bleven ze trouw aan het verbond?

Geen enkele koning in het noorden doorstaat de test. Ongeveer tweehonderd jaar na Jerobeam komen de machtige Assyriërs. Ze plunderen het land en de overlevenden worden meegevoerd. Sindsdien zijn de tien stammen van Israël vermist, hoewel er tegenwoordig best wel wat bevolkingsgroepen zijn die zeggen oorspronkelijk tot één van deze stammen te behoren.

Na de afscheiding bleef Jerobeam, de kleinzoon van David, heersen in Juda. Alle twintig koningen van Juda zijn dus nakomelingen van David. Van die twintig zijn er echter slechts acht trouw aan de Heer. Dat betekent dat zij God aanbaden, dat ze de afgoden van het volk verwijderden en dat ze zich hielden aan het verbond dat God had gesloten met hun voorouders. Uiteindelijk wordt ook Juda overvallen door een

wereldrijk. De Babyloniërs verslaan Juda en de inwoners worden als ballingen meegenomen.

Het is overigens niet zo dat God Israël en Juda aan hun lot overliet in deze periode.

We zien in het boek Koningen namelijk ook de opkomst van de profeten. Zij brengen Gods boodschap over aan de koningen en hun onderdanen. Helaas worden ze vaak genegeerd, zoals we ook zien in de boeken over de profeten verderop in het Oude Testament. Veel van de profeten die we daar tegenkomen, leefden in de tijd van 1 & 2 Koningen.

Elia en Elisa zijn de bekendste profeten die prominent naar voren komen in

Koningen. Elia daagt 450 profeten van de afgod Baäl uit om hun god zover te krijgen dat die zijn eigen altaar in brand steekt. Het lukt niet. Elia gooit zelfs nog water over zijn altaar en offer en dan verteert Gods vuur dit. Ook de profeten van Baäl komen om.

Het beroemdste verhaal van Elisa is als een vijandige koning hem gevangen wil nemen en de stad waar hij verblijft omsingeld. Elisa’s knecht raakt in paniek, maar dan vraagt Elisa aan God om de ‘geestelijke ogen’ van de knecht te openen. Plotseling ziet hij een gigantisch engelenleger. Als de vijanden de stad bestormen, bidt Elisa en worden ze verblind. Elisa neemt de mannen mee naar een andere stad, waar God de verblinding wegneemt. De vijandelijke soldaten schrikken, maar Elisa spaart hun leven, geeft hen te eten en te drinken en laat hen gaan.

Zo komen in deze twee Bijbelboeken telkens Gods trouw en liefde naar voren, maar ook de consequenties van de zonden, zoals God eerder had voorspeld. Israël is zelf ontrouw geweest en wordt gesplitst. Beide koninkrijken worden uiteindelijk verslagen en de inwoners weggevoerd in ballingschap. Trekt God ondanks Zijn beloften dan toch Zijn handen af van de familie van Abraham, Isaak en Jakob?

Nee. 2 Koningen eindigt met een sprankje hoop, een verwijzing naar het herstel dat God aan Israël zou geven. Na 37 jaar ballingschap van koning Jojachin van Juda

verleent de nieuwe koning van Babylon hem gratie. Hij laat Jojachin vrij uit ballingschap en hij mag voortaan aan het hof wonen.

In document De Bijbel in één dag - Jan Heijnen (pagina 56-61)