• No results found

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 zijn de Wet natuurbescherming (hierna Wnb), het Besluit natuurbe-scherming en de Regeling natuurbenatuurbe-scherming in werking getreden. De Wnb vervangt on-der anon-dere de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet. In samenhang met de inwerkingtreding van de Wnb is ook het Bor gewijzigd.

Op grond van de Wnb is voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor Natura 2000-gebieden en voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten een vergunning respectievelijk ontheffing op grond de Wnb vereist.

De aanvraag heeft geen betrekking op een activiteit die gevolgen kan hebben voor be-schermde plant- en diersoorten of Natura 2000-gebieden. Een Aeriusberekening is niet aan de orde, omdat er ten opzichte van de bestaande vergunning geen wijziging van het aantal vervoersbewegingen of emissie van stikstof is aangevraagd. Op grond van de in-gediende aanvraag kan worden geconcludeerd dat er geen ontheffing op grond van de Wnb is vereist en geen passende beoordeling hoeft plaats te vinden.

Coördinatie met de Waterwet

De Wm en de Waterwet kennen voor IPPC-bedrijven een coördinatieregeling voor de af-stemming van de vergunningverlening ingevolge deze wetten.

De aangevraagde activiteit heeft betrekking op een inrichting waartoe een IPPC-installa-tie behoort, waarbij geen sprake is van een handeling waarvoor een watervergunning als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid van de Waterwet vereist is. De coördinatieregeling is derhalve niet van toepassing.

Besluit milieueffectrapportage 1999 (Besluit mer)

In Nederland is de milieueffectrapportage geregeld in de Wm en in de uitvoeringswetge-ving in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (het Besluit Milieueffectrappor-tage, hierna het Besluit mer). Inmiddels heeft ook andere wetgeving invloed op de regel-geving voor de milieueffectrapportage, zoals de Crisis- en Herstelwet (Chw).

Het Besluit mer maakt onderscheid naar activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is (onderdeel C van de bij-lage behorende bij het Besluit mer) en activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt (on-derdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit mer).

MER-plicht (onderdeel C) en m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D)

Uit een uitspraak van het Europees Hof van Justitie blijkt dat het begrip verwijdering in categorie D 18, bijlage 1 Besluit mer breder moet worden opgevat en dat naast verwijde-ringshandelingen ook handelingen die leiden tot nuttige toepassing moeten worden mee-genomen. De aanvraag heeft betrekking op een verandering van een activiteit als be-doeld in categorie D 18 kolom 1, bijlage 1 Besluit mer, maar de verandering betreft per saldo een afname van de activiteit. Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde voor de gevraagde verandering.

Besluit melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Het bedrijf van Van Peperzeel B.V. aan de James Wattlaan 6 accepteert en verwerkt af-valstoffen waarvoor een meldingsplicht geldt via het Landelijk meldpunt afaf-valstoffen in-gevolge het Besluit melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Dit besluit is rechtstreeks werkend. Uit het buitenland afkomstig afval hoeft alleen gemeld te wor-den voor zover er geen vergunning (kennisgeving) van de EVOA nodig is. Het KEI-mate-riaal en de geneesmiddelen zijn afkomstig uit Nederland.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Met het in werking treden van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) gelden voor veel inrichtingen algemene regels. Het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling bevatten algemene regels voor een aantal specifieke activiteiten en installaties.

Op grond van het Activiteitenbesluit en bijlage 1, onderdeel C van het Bor wordt de in-richting per 1 januari 2013 aangemerkt als een type C-inin-richting. Voor een deel van de

activiteiten, die beschreven en afgeperkt zijn in hoofdstuk 2 en 3 van het Activiteitenbe-sluit, die binnen deze inrichting verricht worden, is het Activiteitenbesluit van toepassing geworden.

Op de gevraagde veranderingen zijn de algemene bepalingen van hoofdstuk 2 en 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing voor zover dat is gesteld in het Activiteitenbesluit.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij onder meer om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stof-fen.

Zoals in het NMP4 (Vierde Nationaal Milieubeleidsplan) is aangegeven, is de basis van het huidige risicobeleid dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer:

• het plaatsgebonden risico niet hoger is dan is genormeerd;

• de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers kan worden verantwoord (het groepsrisico).

De normen voor en wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en de verant-woording van het groepsrisico zijn opgenomen in het Bevi.

De vigerende omgevingsvergunningen onderdeel milieu voor de inrichting laten het op-slaan van gevaarlijke afvalstoffen in emballage in hoeveelheden toe die groter zijn dan de drempelwaarde van het Bevi. Het Bevi moet dus bij de besluitvorming op de aanvraag worden betrokken. De overwegingen ten aanzien van het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot de onderhavige aanvraag zijn opgenomen in paragraaf 2.2 van dit besluit.

Provinciaal omgevingsbeleid

Bij de verlening van een milieuvergunning kunnen de volgende provinciale regels en be-leidslijnen van belang zijn:

• Omgevingsverordening Flevoland;

• Omgevingsplan Provincie Flevoland;

• Beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving 2011;

• Beleidsregels geur.

Omgevingsverordening Flevoland

In de Omgevingsverordening Flevoland zijn gebieden met een bijzondere milieubescher-ming aangewezen. De inrichting is niet gelegen in een grondwaterbeschermilieubescher-mingsgebied of in de nabijheid van een stiltegebied.

Omgevingsplan Provincie Flevoland

Bij de beoordeling van vergunningaanvragen dient op grond van artikel 2.14 onder b. on-der 10 van de Wabo rekening te worden gehouden met het Omgevingsplan provincie Fle-voland. De aangevraagde activiteiten zijn niet in strijd met het Omgevingsplan.

Beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving 2011

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een milieuvergunning wordt de Beleidsregel

vergunningverlening milieuwetgeving 2011 (hierna: beleidsregel vergunningverlening) gebruikt.

Onder punt 1.1 van deze beleidsregel zijn de uitgangspunten voor de beoordeling van een milieuvergunning vastgelegd. Uitgegaan wordt van de meest recente landelijk gel-dende normen, richtlijnen, vereisten en inzichten (voor zover niet reeds genoemd in ta-bel 2 behorende bij de ministeriële Regeling aanwijzing BBT-documenten), zoals het Be-leidsstandpunt verwijdering baggerspecie, de PGS/CPR-richtlijnen, de NEN/NEN-EN nor-men, de SIKB-protocollen (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer) en normen die daar indirect uit voortvloeien. Onder de punten 1.2 tot en met 1.4 wordt in de beleidsregel ingegaan op respectievelijk de vergunning op maat, de bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, en op het aspect geluid. In de onderstaande teksten wordt per onderwerp een nadere afweging weergegeven.

Beleidsregels geur

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een milieuvergunning hanteert de provincie de Beleidsregels voor de beoordeling van geurhinder 2008 (hierna: beleidsregels geur). In de beleidsregels geur zijn de volgende uitgangspunten en beleidslijnen vastgelegd. On-derscheid wordt gemaakt tussen gevoelige, minder gevoelige en niet-gevoelige bestem-mingen. Dit onderscheid is vertaald naar de normstelling. Bij nieuwe situaties en gevoe-lige bestemmingen wordt bij de toetsing vooraf aan de normstelling rekening gehouden met de onzekerheden bij de prognose en modellering van geurverspreiding. De toetsing aan de bovenstaande beleidslijnen is in hoofdstuk 2 (zie onderdeel geur) verder uitge-werkt.

Beleidsregel Wet Bibob Flevoland 2012

Op 1 juni 2003 is de Wet Bibob (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) in werking getreden. Toepassing van de Wet Bibob moet voorkomen dat de provincie Flevoland, door het verlenen van vergunningen, het verstrekken van subsidies of het gunnen van overheidsopdrachten, criminele activiteiten faciliteert. Op grond van deze wet kunnen Gedeputeerde Staten een vergunning weigeren of intrekken, dan wel een gegadigde uitsluiten bij de aanbesteding voor een overheidsopdracht, wan-neer het gevaar bestaat dat deze wordt benut voor het plegen van een strafbaar feit of het voordeel trekken uit een strafbaar feit.

Op 10 juli 2012 is de Beleidsregel Wet Bibob Flevoland 2012 vastgesteld en op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op grond van artikel 4 lid 2 van deze beleidsregel wordt, voordat tot verlening van de oprichtingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, on-der e, onon-derdeel 1° Wabo en onon-der i van hetzelfde artikel wordt overgegaan, toetst de provincie de integriteit van de betrokkene. De aanvraag betreft een verandering van een vergunning en geeft geen aanleiding voor een Bibob toets.

2 Overwegingen algemene milieuaspecten