• No results found

4.1 Uitleg ambitie

“Take urgent and significant action to reduce the degradation of natural habitats, halt the loss of biodiversity and, by 2020, protect and prevent the extinction of threatened species

(UN – Sustainable Development Goals).”14

Biodiversiteit wordt niet alleen intrinsiek waardevol geacht, maar heeft ook maatschappelijke en economische functies. Behoud van biodiversiteit is mede daarom onderdeel van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties.

Op nationaal niveau heeft de veehouderij op heel verschillende manieren invloed op de biodiversiteit. In veel gevallen beperkt ze de soortenrijkdom, door onder meer:

- Verzuring en vermesting:

o Verhoogde (emissie en daarop volgende) depositie van stikstof (N) in natuurgebieden - Nationaal Natuur Netwerk (NNN), en Natura 2000 gebieden. Het grootste deel (>90%) van de nationale ammoniakemissie wordt veroorzaakt door de veehouderij. o Uitspoeling van fosfaat, nitraat en zware metalen naar het grond- en

oppervlaktewater (zie ook Ambitie 8. Waterkwaliteit).

- Rationalisatie van gras- en akkerbouwgronden (monoculturen, verdwijning landschapselementen).

- Drooglegging van veenweiden-polders t.b.v. beweidbaarheid en berijdbaarheid (met gevolgen voor weidevogels en voor aangrenzende natuurgebieden).

- Het gebruik van bestrijdingsmiddelen. - Residuen van antibiotica in mest.

- Versnippering en verdroging van natuurgebieden

De veehouderij kan echter ook actief bijdragen aan behoud van de soortenrijkdom, bijvoorbeeld door aangepast beheer van weidegronden, aangepast maaibeheer, slootrandenbeheer, soortenbeheer (bijv. nestbescherming), aandacht voor doorlaatbaarheid etc.

De ambitie kent twee aspecten:

a. De soortenrijkdom in natuurgebieden (die niet moet worden beperkt), en b. De soortenrijkdom op eigen grond (die moet worden hersteld).

Ad a.: Een belangrijke (maar zeker niet de enige) invloed van de veehouderij op de soortenrijkdom in natuurgebieden is de depositie van N via de emissie van ammoniak (NH3). De veehouderij is niet de

enige bron van N-depositie: een deel van de N-depositie in Nederland wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door bronnen buiten Nederland, die dus ook buiten de span of control van de Nederlandse veehouderij liggen. Via emissiebeperkende maatregelen (m.n. bij de aanwending van mest, maar ook door de implementatie van emissiearme vloer- en stalsystemen, en luchtwassers) is de emissie van ammoniak uit de veehouderij sinds 1990 al sterk teruggedrongen. De totale emissie ligt echter nog wel boven het nationale emissieplafond dat is opgelegd door de Europese Commissie.

Het is de vraag hoeveel reductie van ammoniakemissie precies nodig is om de ambitie daadwerkelijk te bereiken. De Europees vastgestelde nationale emissieplafonds in de National

Emission Ceilings Directive (NECD) zijn gebaseerd op een interim-doel, nl.: “Vergeleken met de

situatie in 1990 moet het areaal, waar de kritische belasting inzake verzuring wordt overschreden in ieder roostervak met ten minste 50% zijn teruggebracht” (Artikel 5.a). Om de ambitie te halen zou de

14

kritische belasting inzake verzuring nergens mogen worden overschreden. Dat betekent dat het huidige emissieplafond voor Nederland onvoldoende is om de ambitie te halen, tenzij we in staat zouden zijn om alle N-depositie vanuit het buitenland stop te zetten, wat onwaarschijnlijk is.

Om toch de natuurwaarden te gaan halen die gewenst zijn in de Natura 2000 gebieden, en tegelijk ontwikkelingsruimte voor de veehouderij te realiseren, is in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (2015-2021) vastgesteld15. Het PAS is een beleidsprogramma dat is gericht op het op termijn

realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van de voor stikstof gevoelige habitat-typen en (leefgebieden van) soorten voor de Natura 2000-gebieden. Het PAS bevat zowel brongerichte

maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie, als herstelmaatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. De bronmaatregelen betreffen de beperking van de emissie van ammoniak uit stallen, opslagen en mestaanwending. Het PAS beoogt een extra 10 kton reductie op nationaal niveau van de emissie van ammoniak bovenop het al

bestaande NEC-plafond van 128 kton. Het PAS gaat er van uit dat met dit pakket van maatregelen de natuurdoelen in de verschillende natuurgebieden worden gehaald.

De UDV-ambitie spreekt niet over herstelmaatregelen in natuurgebieden, en heeft als doel dat de veehouderij de soortenrijkdom in natuurgebieden niet beperkt. Vanuit die ambitie zou de

ammoniakemissie van de veehouderij sterker beperkt moeten worden dan de 10 kton bovenop het NEC-plafond in het PAS. Hoeveel sterker zou berekend moeten worden, maar een indicatie is te vinden in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) uit 2001, dat aangaf dat de emissie in 2030 75 - 85% lager zou moeten zijn dan in 1990, en de totale emissie in Nederland dan niet hoger dan 30-55 kton NH3 zou mogen zijn. Ter vergelijking: op basis van het PAS zou de veehouderij op zichzelf nog 81,9

kton uitstoten, ofwel een reductie van 75% van de emissie t.o.v. 1990. Het PAS streeft daarmee dus naar de onderkant van de gehanteerde bandbreedte van NMP4.

Echter, omdat het PAS staand beleid is, en daarin met een combinatie van maatregelen hetzelfde doel wordt beoogd als in de ambitie, sluiten we daarop aan in de streefwaarde voor de emissie van ammoniak. We laten het aan de betrokken partners in de UDV, als eigenaren van de ambities, om een andere streefwaarde te hanteren.

Ad b.: De ambitie van herstel van soorten op eigen grond vergt nadere interpretatie en duiding, omdat onduidelijk is om welke soorten het gaat, en welke historische toestand dan maatgevend is. Wij gaan ervan uit dat dit deel van de ambitie doelt op de agrarische natuur van vóór de verdere

industrialisering en intensivering van de veehouderij in de tweede helft van de twintigste eeuw. Hoewel veelal de vogelstand in de belangstelling staat, gaat het hier om de brede soortenrijkdom, in de lucht, op het land, in het water en in de bodem.

15

4.2 Effectindicatoren

De twee gekozen indicatoren wegen gelijk mee in één genormaliseerde totaalscore voor deze ambitie. Hoewel de tweede effectindicator over de stand van de boerenlandvogels met name beïnvloedbaar is door de melkveehouderij rekenen we deze ook bij de andere sectoren mee, omdat de indicator een relatie heeft met de algemene soortenrijkdom in agrarisch gebied. Bovendien hebben pluimvee- en varkensbedrijven regelmatig ook de beschikking over akkerbouwland. In dat geval is hun invloed niet beperkt tot het erf.