stralend aan de hemel te staan; op andere momenten was het pikdonker. In die bossen
zag hij allerlei beesten lopen en ook jonge en oude mensen. Hij meende dat hij het
allemaal droomde. Maar het lot was hem niet gunstig gezind, want nergens zag hij
een huis waar hij kon overnachten. Toen de avond begon te vallen, dacht hij een
toren te zien die men niet zo gemakkelijk zou kunnen innemen. Maar nergens was
een poort te zien. Plotseling zag hij een trap omhoog lopen. Aan het eind daarvan
was een poort zo groot als een kerkdeur en vervaardigd van zeer kostbaar materiaal.
Een doodziek mens zou terstond beter worden als hij het licht zou aanschouwen dat
daarbinnen scheen;
het leek wel de hemel. Elke trede van de trap was van puur goud. Omdat die treden
stevig waren, wilde hij omhoog en alle treden stuk voor stuk tellen. Op die manier
zou hij later kunnen vertellen wat voor wonder hij gezien had. Na zestig treden hield
de trap plotseling op. Behalve de tree waar hij op stond, was er beneden noch boven
hem een andere te bekennen. Hij meende dat de deur wel een boogschot hoog was.
Maar hij kon geen stap meer verzetten, noch omlaag, noch omhoog. Daarop zag hij
beneden op de aarde draken en wilde beren met wijd open muil, net alsof ze hem
met alle plezier wilden verslinden. Hij was bang dat ze het op hem gemunt hadden.
Immers, alle draken en monsters keken naar hem.
‘Op dat moment werd ik bang. De tree begaf het en ik stortte omlaag.’
Hij zag echter geen enkele draak meer. Door de val schoot hij wakker; hij kon de
slaap niet meer vatten. Het irriteerde hem uitermate dat hij niet wist wat die droom
betekende. Diep in zijn hart voelde hij echter dat hem spoedig veel ellende en leed
ten deel zou vallen. Toevalligerwijs belandde hij niet lang daarna bij een geleerde
klerk, aan wie hij de toren beschreef die hij gezien had. Zodra die man het verhaal
had gehoord, zei hij: ons land zou in grote ellende en angst gedompeld worden,
voordat wij daar zouden terugkeren. Want de kastelen waren zeer sterk en de
kasteelheren zeer machtig. Daarom vertelde hij mij en mijn broer over zaken waar
we veel ellende van zouden ondervinden. Bovendien voorzegde hij iets anders over
Perceval met betrekking tot de graal en de speer. De gouden trap stond immers voor
de heilige graal, en Perceval zal die weliswaar helpen verkrijgen, maar er het leven
bij in schieten. Volgens de geleerde klerk sloegen de deur en de trap van de toren op
het hemelrijk; dat bleek zonneklaar uit het licht dat er straalde. Het aantal treden
verwees naar de tijd die Perceval nog te leven had:
‘Ik zeg het u onomwonden: elke trede staat voor een dag, een
week of wellicht wel een maand. Denk dus niet dat u weet wanneer hij zal sterven.
Dat de trap plotseling ophield, komt door uw zondige leven; als u geen zonden begaan
zou hebben, had u de trap helemaal kunnen bestijgen. De beren, draken en monsters
die daar met wijd open muil op u stonden te wachten, betekenen gewis en zeker dat
de duivels menen in het uur van uw dood beslag te kunnen leggen op uw ziel om die
mee te voeren naar de eeuwige, helse verdoemenis.’
‘Zo verklaarde de geleerde klerk mijn droom.’
Hij drukte Agloval bovendien op het hart met overleg te werk te gaan en zich te
haasten. Agloval zou niet lang meer leven: zijn einde naderde. ‘Lieve zoon,’ sprak
Agloval, ‘daarop liet mijn broer Perceval de avonturen rond graal en speer in de steek
en kwam zo spoedig mogelijk hierheen, naar mijn oom, de heremiet. Vanwege
hetgeen de geleerde klerk mij voorzegd had, trok hij een habijt aan. Daarom zijn we
hier: mijn broer heeft zich uit de wereld teruggetrokken om zijn leven te beteren; ik
ben doodziek, want ik was dodelijk gewond. Omdat me de kracht ontbreekt, ben ik
hier bij mijn oom en mijn broer, zodat zij op me kunnen letten en ik kan zorgen voor
mijn én hun zieleheil. Maar wilt u dat ik met u meega naar uw moeder in Moriane?
Als ik gezond zou zijn, zou ik dat zeker doen. Iets anders zit er niet op. U mag gerust
weten dat ik met alle plezier met u mee zou gaan om uw schande ongedaan te maken,
maar de dood zit mij op de hielen. Ik ben er echter vast van overtuigd dat mijn wijze
oom mij voor Gods rechterstoel zal weten vrij te pleiten en mij naar Diens eeuwige
zaligheid zal leiden.
Lieve zoon, let op ons beider belang, omdat het mij is overkomen en omdat u
begrijpt wat ik u vertelde. Geef me advies. Daartoe bent u verplicht: wat er vroeger
ook tussen mij en uw moeder voorgevallen moge zijn, ik ben uw vader.’
‘Als ik wijzer en verstandiger was, zou ik u graag adviseren. Maar het is beter me
te onthouden van wat uw leven schade zou kunnen berokkenen. Ik kan u niets anders
aanraden dan
In document
Walewein, de neef van koning Arthur · dbnl
(pagina 119-122)