• No results found

AV 1 – Wat is de volledige naam van uw bedrijf?

AV 2 – Wat is uw functie binnen uw bedrijf?

AV 3 – Hoe lang bent u werkzaam binnen uw bedrijf?

Procesoptimalisatie

Q1 – In welke mate zijn er accurate procesbeschrijvingen in uw organisatie aanwezig? 1. Accurate procesbeschrijvingen ontbreken

2. Processen op afdelingen vastgelegd

3. Processen in een interne keten/ voor projecten vastgelegd. 4. Processen bedrijfsbreed vastgelegd.

5. Processen gezamenlijk met ketenpartners vastgelegd. Q2 – In welke mate is er een proces architectuur aanwezig?

1. Geen proces architectuur aanwezig

2. Processen hangen in een organisatiearchitectuur. Uniforme wijze van procesbeschrijvingen afgesproken in de organisatie

5. Proces architectuur houdt rekening met interacties met ketenpartners Q3 - In welke mate worden de beschikbare processen gebruikt?

1. Processen en procedures worden niet nageleefd

2. Op afdelingen houdt men zich aan de vastgelegde processen en procedures 3. Binnen projecten houdt men zich aan de vastgelegde processen en procedures 4. Er wordt organisatie breed gewerkt volgens de vastgelegde processen en procedures 5. Er wordt samen met ketenpartners gewerkt volgens afgesproken processen en procedures Q4 - Hoe is de organisatiestructuur georganiseerd?

1. Ad-hoc

2. De afdelingen zijn leidend in de organisatie 3. De projecten zijn leidend in de organisatie

4. Procesmanagers/projectmanagers zijn onderdeel van beslissingsbevoegd Management Team (MT)

5. De focal firm stelt zich op als ketenregisseur. Q5 - Hoe is de beslissingsbevoegdheid belegd?

1. Niet belegd

2. Autorisatie matrix op directie niveau vastgelegd 3. Op project management niveau

4. Op project teamlid niveau

5. Binnen een project met ketenpartners

Q6 - Is RASCI bij processen uitgewerkt? (RASCI is een methode om de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en rekenschapsrelaties in een organisatie zichtbaar te maken) Afkorting staat voor: Responsible, Accountable, Supportive, Consulted, Informed.

1. Zijn niet uitgewerkt

2. Alleen de verantwoordelijke is geduid 3. Gehele RASCI per processtap uitgewerkt 4. RASCI bedrijfsbreed uitgewerkt

Q7 - In welke mate wordt er volgens Taken Bevoegdheden en Verantwoordelijkheden (TBV's) gewerkt?

1. Niet

2. Op directieniveau wordt er volgens de RASCI gewerkt 3. In projecten wordt er volgens de RASCI gewerkt

4. Op afdelingsniveau en bedrijfsbreed wordt er volgens de RASCI gewerkt 5. In de keten wordt er volgens de RASCI gewerkt

Q8 - Op welk niveau worden verspillingen in de organisatie onderkend/ geëlimineerd? 1. Geen inzicht in verspillingen

2. Verspillingen inzichtelijk op de afdeling 3. Verspillingen inzichtelijk op projectniveau 4. Verspillingen inzichtelijk in de interne keten 5. Verspillingen in het netwerk blootgelegd

Q9 - In welke mate wordt er aandacht besteed aan optimalisaties in het werk? 1. Ad-hoc

2. Continu verbeteren is onderdeel van de agenda op de afdeling 3. Processen worden in een project geoptimaliseerd

4. Processen worden bedrijfsbreed (project- en/of klantketen overstijgend) geoptimaliseerd 5. Processen worden bedrijfsoverstijgend geoptimaliseerd

Q10 - In welke mate is er kennis aanwezig van continu verbetermethoden? 1. Nauwelijks kennis aanwezig over continu verbeter methoden. 2. Continu verbeteren is vast onderdeel van het afdelingsoverleg 3. Continu verbeteren is geborgd op project niveau

4. Verbeterinitiatieven worden bedrijfsbreed gecoördineerd

5. Verbeterteams zijn actief bestaande uit vertegenwoordigers binnen de keten

Q11 - In welke mate is er capaciteit voor het borgen van continu verbetering in de organisatie? 1. Nauwelijks capaciteit beschikbaar om continue verbetering te borgen in de organisatie. 2. Per afdeling is er een medewerker aangewezen als trekker van verbeteringen.

3. Per project is er capaciteit beschikbaar voor het trekken van verbeteringen.

4. Continu verbeteren wordt op organisatieniveau geborgd middels een vast team van experts. 5. Capaciteit voor continu verbeteren wordt ook bedrijfsoverstijgend ingezet.

Q12 - In welke mate is continue verbeteren onderdeel van de beoordeling- en beloningsstructuur? 1. Er wordt geen aandacht besteed aan continu verbeteren als competentie

2. Continu verbeteren wordt als competentie bij enkele medewerkers meegenomen in de beoordeling en beloning

3. Continu verbeteren is formeel een competentie in de beoordeling- en beloningsstructuur 4. Continu verbeteren wordt gezien als de bijdrage aan de organisatie in termen van verbetering 5. Continu verbeteren wordt gezien als de uiteindelijke bijdrage aan de eindklant

Besturing

Q13 - In welke mate zijn feiten en cijfers beschikbaar?

1. Feiten en cijfers zijn, indien aanwezig, beschikbaar voor de maker in eigen lijsten. 2. Er is een meet plan aanwezig en feiten en cijfers zijn beschikbaar voor directie.

3. De gemeten feiten en cijfers zijn betrouwbaar en beschikbaar voor directie, project en MT. 4. Feiten en cijfers zijn bedrijfsbreed beschikbaar (directie, project, MT, afdeling, individu). 5. Feiten en cijfers zijn keten breed beschikbaar.

Q14 - In welke mate zijn feiten en cijfers begrijpelijk?

1. Feiten en cijfers zijn alleen begrijpelijk voor de maker. Er is geen samenhang.

3. Feiten en cijfers maken voor directie, project en MT begrijpelijk hoe er nu gepresteerd wordt. Er is samenhang.

4. Feiten en cijfers maken voor iedereen in de organisatie begrijpelijk hoe de prestaties zullen zijn (prognose). Er is samenhang.

5. Feiten en cijfers maken voor iedereen in de keten begrijpelijk hoe de prestaties zullen zijn (prognose). Er is samenhang.

Q15 - In welke mate is risicobeheersing ingericht? 1. Geen inzicht in risico's

2. Risico's benoemd zonder impact

3. Risico beheersing o.b.v. impact en preventieve beheersmaatregelen

4. Er worden zowel preventieve als correctieve risicobeheersmaatregelen benoemd 5. Er wordt in de keten gestuurd op risicobeheersmaatregelen.

Q16 - Hoe is de besluitvaardigheid in de organisatie?

1. Besluitvorming o.b.v. onderbuik gevoel; veel kleine beslissingen 2. Besluiten o.b.v. argumenten, feiten en cijfers, hoe er gepresteerd is 3. Besluiten o.b.v. feiten en cijfers, hoe er nu gepresteerd wordt 4. Besluiten op basis van prognose

5. Geen besluiten, besluitvorming is geautomatiseerd Q17 - Welk belang dienen de besluiten?

1. Individueel belang 2. Afdelingsbelang 3. Projectbelang 4. Organisatiebelang 5. Keten belang

Q18 - In welke mate is de besluitvormingsstructuur ontwikkeld? 1. Niet samenhangend

2. Er is een samenhangende besluitvormingsstructuur vastgelegd op directieniveau met standaard agenda's, aanwezigen, en feiten en cijfers.

3. Er is een samenhangende besluitvormingsstructuur vastgelegd op directie, project, afdeling en MT niveau met standaard agenda's, aanwezigen, en feiten en cijfers.

4. De vastgelegde besluitvormingsstructuur functioneert organisatie breed soepel. 5. Geen zichtbare structuur, de structuur is geautomatiseerd

Q19 - In welke mate wordt er gebruik gemaakt van een standaard plan methode? 1. Iedereen plant naar eigen inzicht

2. Planning is een vast onderdeel van onze werk aanpak. 3. Er is één standaard planningsmethodiek op alle projecten 4. Er wordt bedrijf breed één planmethodiek toegepast 5. Er wordt met ketenpartners één planmethodiek toegepast Q20 - In welke mate is er inzicht in de capaciteit?

1. Geen inzicht, iedereen druk, planning o.b.v. beschikbare capaciteit

2. Capaciteitsmanagement op team/afdelingsniveau ingericht, planning o.b.v. behoefte 3. Capaciteitsmanagement op proces / projectniveau ingericht

4. Capaciteitsmanagement op bedrijfsniveau ingericht 5. Capaciteitsmanagement op ketenniveau ingericht Q21 - In welke mate wordt de planning integraal opgesteld?

1. Ad-hoc planning / geen planning 2. Functioneel ingericht, op afdeling

3. Integrale proces / project planning ingericht

5. Integrale planningen project overstijgend met ketenpartners afgestemd Oriëntatie

Q22 - In welke mate is er een analyse gemaakt van de externe ontwikkelingen in het marktsegment van de organisatie?

1. Geheel niet

2. Visie is gebaseerd op het eigen beeld van de markt; geen externe analyse gedaan 3. Visie is opgesteld op basis van de huidige status in het eigen marktsegment 4. Bij het formuleren van de visie is er een analyse gemaakt van de maatschappelijke

ontwikkelingen.

5. Lange termijn maatschappelijke trends zijn geanalyseerd

Q23 - In welke mate heeft de directie een eigen beeld bij de toekomst van de eigen markt? 1. Niet aanwezig

2. Beeld op basis van de huidige situatie van de eigen markt

3. Zelfde beeld bij de ontwikkeling van de eigen markt als de concurrentie 4. Vernieuwend beeld bij de ontwikkeling van het eigen marktsegment

5. Concreet eigen beeld bij de richting van het eigen marktsegment in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen

Q24 - In welke mate hebben medewerkers en betrokkenen het gevoel betrokken en onderdeel te zijn van de visie?

1. Dat gevoel is er niet

2. Iedereen is bekend met de visie

3. Visie is bekend en vertaald naar eigen werkzaamheden 4. Visie wordt geleefd door alle medewerkers

5. Visie wordt geleefd door de ketenpartners

Q25 - In welke mate is er een analyse gemaakt van de interne situatie van de organisatie? 1. Geheel niet

2. Missie gebaseerd op het eigen kunnen

3. Bij het formuleren van de missie is er een analyse gemaakt van de interne situatie en ontwikkelingen van de eigen organisatie.

4. Missie is gebaseerd op eigen ontwikkelambitie

5. Missie is gebaseerd op een gezamenlijk business model in de keten Q26 - In welke mate speelt de missie in op de externe ontwikkelingen?

1. Geen koppeling met de externe ontwikkelingen in de maatschappij en/of eigen marktsegment 2. Missie gekoppeld aan eigen kunnen

3. Missie gekoppeld aan klantwens

4. Missie gekoppeld aan toekomstige klantwens

5. Missie is opgesteld vanuit toegevoegde waarde op een toekomstige maatschappelijke ontwikkeling

Q27 - In welke mate hebben medewerkers en betrokkenen het gevoel betrokken en onderdeel te zijn van de missie?

1. Dat gevoel is er niet

2. Iedereen bekend met missie

3. Missie is bekend en vertaald naar eigen werkzaamheden 4. Missie wordt geleefd door alle medewerkers

5. Ketenpartners leven de missie

Q28 - In welke mate is de weg om het doel te bereiken helder en vertaald naar concrete acties? 1. Vaag

2. Gedefinieerd o.b.v. visie en missie

4. Heldere vertaling van strategie roadmap naar jaarplannen en acties 5. Strategie en acties zijn afgestemd met ketenpartners

Q29 - In welke mate wordt de voortgang op de strategie meetbaar gemaakt? 1. Voortgang wordt niet meetbaar gemaakt

2. Er is een koppeling tussen de visie/missie en de strategieën middels KPI's 3. Er zijn meetbare doelen gesteld op de voortgang van de strategieën 4. De acties zijn meetbaar

5. Meetbare strategie resultaten in gezamenlijkheid met ketenpartners

Q30 - In welke mate hebben betrokkenen het gevoel betrokken en onderdeel te zijn van de uitwerking van de strategieën in concrete acties?

1. Onbekend

2. Iedereen bekend met strategie

3. Strategie is bekend en vertaald naar eigen werkzaamheden 4. Strategie wordt geleefd door alle medewerkers

5. Strategie wordt geleefd door de ketenpartners

Teams ( Heel weinig- weinig- neutraal- veel- Heel veel) Q31

1. Hoe ervaar je de mate waarin de teamleden elkaar écht kennen?

2. Hoe ervaar je de mate waarin de teamleden een duidelijke focus hebben op een gezamenlijk doel?

3. Hoe ervaar je de mate waarin het team de competenties (kennis en vaardigheden) van de teamleden effectief inzet?

4. In welke mate heeft het team een samenhangend plan om het doel te bereiken? 5. In welke mate zijn de taken en rollen op basis van de competenties toebedeeld? 6. Hoe ervaar je de mate van verbondenheid aan de organisatiedoelen?

7. Hoe ervaar je de kwaliteit van de communicatieve vaardigheden van de teamleden? 8. Hoe ervaar je de mate waarin het team reflecteert op eigen prestaties?

9. Hoe ervaar je de mate waarin het leiderschap motiveert of inspireert? Leiderschap ( Heel weinig- weinig- neutraal- veel- Heel veel)

Q32

1. In welke mate geeft mijn leidinggevende opdrachten? 2. In welke mate is mijn leidinggevende dominant?

3. In welke mate realiseert mijn leidinggevende zijn doelen? Q33

1. In welke mate creëert mijn leidinggevende een veilige omgeving waarin ik kan leren, ontwikkelen en experimenteren?

2. In welke mate geeft mijn leidinggevende mij als professional verantwoordelijkheid? 3. In welke mate stimuleert mijn leidinggevende samenwerking en synergie?

Q34

1. In welke mate gedraagt mijn leidinggevende zichzelf als rolmodel?

2. In welke mate voegt mijn leidinggevende de daad bij het woord? (Betrouwbaarheid)

3. In welke mate laat mijn leidinggevende zien integer te zijn? (Trouw aan zichzelf, zijn waarden en morele principes)

Autonomie (Geheel mee eens – Eens – Eens noch Oneens – Oneens – Geheel mee oneens) Q35

1. Ik weet precies wat er op mijn werk van mij wordt verwacht

2. Ik heb de juiste materialen en middelen om mijn werk goed te kunnen doen 3. Op mijn werk doet mijn mening ertoe

4. Ik bepaal zelf de optimale balans tussen werk en vrije tijd 5. Ik bepaal zelf de manier waarop ik mijn werkzaamheden uitvoer Q36

1. Ik heb iedere dag de mogelijkheid het werk te doen waar ik het beste in ben 2. Mijn leidinggevende stimuleert mijn ontwikkeling

3. De afgelopen 6 maanden heb ik met iemand op het werk gesproken over mijn vooruitgang 4. Mijn werk is uitdagend

5. Mijn organisatie biedt mij genoeg mogelijkheden om te leren en te ontwikkelen Q37

1. Mijn leidinggevende laat zien persoonlijk bij mij betrokken te zijn. 2. Ik heb een goede vriend op het werk.

3. Ik kan rekenen op mijn collega’s als ik het moeilijk heb op mijn werk. 4. Ik voel me gewaardeerd binnen mijn organisatie.

5. Ik zou mijn organisatie als werkgever aanbevelen bij vrienden en familie. Q38

1. De afgelopen week heb ik erkenning of lof gekregen voor het goede werk dat ik heb gedaan. 2. De missie of het doel van de organisatie geeft mij het gevoel dat mijn werk belangrijk is. 3. Mijn werk is waardevol en zinvol.

4. Ik ben trots op het werk dat ik doe.

5. Ik zie duidelijk hoe mijn werk bijdraagt aan de missie of het doel van de organisatie. Q39

1. Over het algemeen ervaar ik op mijn werk vaak vreugde en plezier. 2. Ik ben ervan overtuigd dat mijn organisatie een mooie toekomst heeft. 3. In mijn organisatie geven we elkaar gemakkelijk complimenten. 4. Ik ben zeer tevreden met mijn werk.

5. Ik ben altijd optimistisch over mijn toekomst. Q40 (Nooit- Af en toe- Regelmatig- Dikwijls- Altijd)

1. Op mijn werk bruis ik van de energie 2. Als ik werk voel ik me fit en sterk

3. Als ik 's morgens opsta heb ik zin om aan het werk te gaan 4. Als ik op het werk ben, kan ik heel erg lang doorgaan 5. Op mijn werk beschik ik over grote mentale veerkracht

GERELATEERDE DOCUMENTEN