‘Nu luister eens, jongens,’ vervolgde Clotje, ‘jullie hebben
allebei gepraat over die neven en nichten, die het geld van Véronique zo nodig hebben.
Hoe komt dat? We zijn toch geen van allen in het weeshuis opgegroeid, en in de goot
gevonden zijn we ook niet. Die neven en die nichten zijn allemaal hoogst
achtenswaardige lieden van goeie stand. De mannen hebben over het algemeen
honorabele betrekkingen, en het zijn geen domoren. En toch, ondanks al hun gepoejak
kunnen ze maar net het hoofd boven water houden. Hoe komt dat?’ Ze wachtte geen
antwoord af, maar sloeg met haar stevige vuist op tafel: ‘Dat kont nondedju omdat
we na de oorlog geregeerd zijn geworden door een stel labbekakken, die niets beters
weten te doen dan alles maar te nivelleren. Ze zetten de mensen tot hun schouders
in de drek, en als er een zijn hoofd uit wil tillen, dan slaan ze met een zeis erover,
en dan duik je maar braaf in de toter. Excuseer het nette beeld. Nou, en dat wordt
eer erger dan beter. Zolang het aantal alles is en de kwaliteit bijzaak, blijft het zo.
En zolang er duizenden arbeiders zijn op één professor of op één kunstenaar zullen
ze die professor en die kunstenaar blijven koejoneren. Het moeten allemaal mensen
worden die naar hun ouderdomspensioen vegeteren met verplichte verzekering.’
Clotje stopte haar betoog en nam een teug uit haar glas. Willem keek Alexander aan
en zei: ‘Die meisjes van tegenwoordig!’ en Alexander maakte een prijzend gebaar
in de richting der gastvrouw en zei: ‘Köpfchen, Köpfchen. Ga verder Clothilde.’
‘Zo'n goed als dit, wat moet daarvan terecht komen als ik kom te vallen. Dan wordt
het verkocht en verkaveld, en in dit huis, waar generaties Wevers hebben gewoond,
komt een tehuis voor ouden van dagen of een rusthuis voor vrijgestelden van de
klompenmakersbond. En nu kun je zeggen wat je wilt, maar dit huis heeft toch heel
wat meer allure dan wat ze tegenwoordig bouwen voor onze lieve neven en nichten.
En terwijl die vrijgestelden of die ouderdomspensionairs hier in deze ruimten leven,
kunnen onze familieleden in een duffe straat of in een akelig uniform tuinwijkje
huizen, zonder de illusie er ooit eens uit te komen. Ja, misschien drie dagen naar de
Ardennen met de autobus. Nu, ik, Clotje Wevers, die nog nooit in haar leven iets
heeft gedaan wat niet tevoren vaststond, zal jullie nu eens laten opkijken.’ Weer
sloeg ze met haar vuist op de tafel. ‘Ik ga hun de illusie teruggeven, dat niet alles
grauw en klein en benepen is. Hoe ik het precies doe weet ik nog niet, maar dit huis
blijft na mijn dood intact en ter beschikking van die neven en nichten die niet rond
kunnen komen. Veertien dagen per jaar, of een week, of desnoods een week in de
twee
jaar kunnen ze hier leven, zoals het mensen betaamt. Ze kunnen jagen, en omdat ze
natuurlijk geen jachtgeweren meer kunnen kopen, zal ik zorgen dat er geweren in
huis zijn. Ze kunnen hier vissen, ze kunnen paardrijden, en desnoods kunnen ze, als
ze niets anders willen, luieren als heren en dames. En daarvoor, mannen, heb ik mijn
leven lang geschraapt, omdat ik dit zag aankomen. En daarom wil ik dat geld van
Véronique hebben tot de laatste sou. Begrepen?’ Willem en Alexander knikten stil
voor zich heen. Even leek het alsof de monnik iets wou zeggen, maar met zijn hand
wenkte hij zelf zijn objectie terzijde. ‘Dat is van later zorg,’ mompelde hij. Opeens
stond Alexander op, ‘Clothilde, meisje,’ zei hij, ‘geef me de hand, kind. Als je het
goed vindt doe ik mee. We maken er een stichting van of een N.V. of wat dan ook,
en we leggen botje bij botje, voor de neven Wevers en voor de neven Frencken.’
‘Prima,’ zei Clotje, ‘hoeveel heb jij, Alexander?’ De generaal keek opeens heel
nederig. ‘Om je de waarheid te zeggen, weet ik het niet precies. Maar zo'n goed als
dit zou je er niet van kunnen kopen. Dus als je onderscheid wil maken tussen mijn
neven en jouw neven...’
‘Kletskoek,’ zei Clotje, ‘dat is de bedoeling niet. Maar hoe meer we hebben hoe
beter het is. Het gaat niet om jouw familie en mijn familie, maar alleen erom, dat er
mensen zijn die even uit de gelijkmaking kunnen ontsnappen, die even de illusie
hebben dat ze niet alleen maar stoelematters voor de bonzen zijn.’ Zonder overgang
liet ze erop volgen: ‘En nou heb ik echte dorst gekregen. Ik lust wel een liter bier,
wat zeg ik...’ en ze riep luide: ‘Omeer, bier en veel!’
In de stilte die volgde zei Willem onzeker: ‘Ik heb nooit geweten, Clothilde, dat
een vrijgevochten mens als jij in staat was tot zulke... moederlijke gedachten.’
Clothilde schudde een beetje treurig het hoofd. ‘Niemand van jullie heeft ooit geweten
waartoe Clotje wel, en waartoe Clotje niet in staat was. En jullie hebben je wel
vermaakt met die excentrieke Clotje, maar hoe ze zo geworden is, dat hebben jullie
nooit bedacht, is het wel?’ Ze keek Willem aan met ogen die vochtig glansden. ‘Hoeft
ook niet,’ vervolgde ze, ‘het is nu al lang zo, en zo is het goed. Nog een paar jaar,
en dan is Clotje een schone engel, hopen we. En als er dan jongere mensen dan ik,
plezier hebben aan wat ik voor ze klaarmaak, dan heb ik mijn deel gedaan. En speel
jij ons nu maar eens een stukje Mozart, Willem!’
Terwijl Willem speelde, perfect en met overgave, keek Alexander naar Clotje en
draaide aan zijn knevelpunten. En
toen, voorzichtig, legde hij zijn hand op die van de oude dame. Clotje keek hem aan,
en Alexander knikte. ‘Zo gaat dat,’ zei hij vaag.
XII
In document
Edmond Nicolas, De erfenis · dbnl
(pagina 73-77)