• No results found

Om zeker te zijn van vergelijkbare cijfers zijn de getallen van 2006-2009 opnieuw berekend, deze wijken om onduidelijke redenen iets af van die gepubliceerd in 2010. De bron is weer het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Omdat de gemeente Maassluis zich heeft aangesloten bij het groenfonds zijn ook de cijfers voor die gemeente opgenomen. Het aantal agrarische bedrijven blijft afnemen, evenals het areaal landbouwgrond, hoewel daarin flinke fluctuaties zitten die niet meteen te verklaren zijn. Het aantal stuks rundvee neemt af tot 2012 en daarna toe (tabel 19). Van extensivering ten behoeve van weidevogelbeheer is geen sprake. In de gemeente Maassluis neemt het aantal bedrijven en het areaal landbouwgrond voor sneller af. Daar lijkt maar één melkveebedrijf te zijn met een stuk of 50 koeien. De melkveehouderij lijkt zich al met al goed te kunnen handhaven in het werkgebied Midden-Delfland als geheel. De trends komen op hoofdlijnen overeen met de landelijke cijfers.

Tabel 19 Aantal agrarische bedrijven, stuks melkvee en de oppervlakte landbouwgrond in de gemeenten Midden-Delfland en Maassluis (bron: CBS, GIAB).

GIAB-kentallen 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

MiddenDelfland aantal bedrijven 187 173 171 183 181 180 170 161 157 155 (incl. Maasland) melkvee (st) 4375 4311 4341 4284 4300 4251 4140 4316 4422 4425 CBS hectares 3613 3612 3657 3798 3730 3601 3266 3216 3193 3347 Maassluis aantal bedrijven 13 14 13 13 13 13 12 12 9 6 melkvee (st) 53 52 55 44 53 47 54 49 50 51 CBS hectares 255 251 226 220 218 221 196 182 174 92

3.8

Weidevogelstand

Er is een nulmeting van de weidevogelstand uitgevoerd (Van der Lans 2015). Een goede nulmeting is nodig om het effect van weidevogelbeheer te kunnen vaststellen. Bij de eerste evaluatie in (Schotman & Melman 2010) werd vastgesteld dat het moeilijk is om de beschikbare cijfers te interpreteren. Nu in 2017 is dat niet anders. De tabel uit 2010 is zo goed mogelijk aangevuld op basis van de door

vogelwerkgroep Midden-Delfland (Van der Knaap & Holsteijn 2016) beschikbaar gestelde gegevens (tabel 20). Hierbij is er voor gekozen om voor beide jaren waarvan cijfers beschikbaar zijn zowel het aantal van de eerst ronde (als maximum) en het aantal van de tweede ronde (als minimum) weer te geven. Waarschijnlijk zijn die getallen het beste vergelijkbaar met de vorige publicatie. In de totalen verzameld voor 2015 door Van der Lans met de BMP-methode (Sovon) zijn de maxima iets hoger. Net als in 2010 is niet helemaal duidelijk of het onderzoeksgebied tussen de jaren wel precies overlapt.

Tabel 20 Ontwikkeling van het aantal gevonden nesten en territoria voor een aantal soorten weidevogels in Midden-Delfland. Voor 2015-2016 is een bandbreedte weergegeven (zie tekst).

Jaar Soort 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2015 2016 Grutto 298 341 318 350 425 441 311 299-440 255-452 Kievit 1023 1171 1309 1381 1225 1063 834 517-830 529-631 Scholekster 138 198 196 241 142 168 178 244-252 177-259 Slobeend 13 30 39 30 21 21 25 35-83 19-66 Tureluur 144 192 156 196 228 220 215 218-297 211-275 Zomertaling 3 1 3 3 4 6 5 11-16 3-5 Veldleeuwerik 5 5 2 10 23 13 22 32-37 31-43

Het lijkt erop dat de meeste van deze monitoringsoorten zich in Midden-Delfland als geheel op een gelijk niveau weten te handhaven. Per polder is de situatie echter zeer verschillend volgens de vogelwerkgroep (Van der Knaap & Holsteijn 2016, Van der Lans 2015). In 7 van de 17 polders, vooral die gelegen aan de rand van het gebied, is sprake van een sterke afname. In het open centrum van Midden-Delfland nemen de weidevogels juist toe. Dit is overigens wel sterk afhankelijk van het areaal nat kruidenrijk grasland. Als dat tekort schiet gaan de weidevogels ook achteruit. Daarnaast worden de ontwikkelingen, vooral aan de randen van het gebied, sterk beïnvloed door predatie en recreatie (Van der Lans 2015). Overigens concludeert Van der Lans dat kievit, scholekster, tureluur en grutto hard afnemen sinds 2002, wat niet bevestigd wordt door deze cijfers, en dat alle watervogels het juist goed doen. Het is goed dat Delflands groen het initiatief heeft genomen om de weidevogelstand te laten monitoren met een vaste methode. De rapportage van Van der Lans beschrijft dat er voor weidevogels nog veel werk aan de winkel is. Met het vrijwel verdwijnen van de deelname aan

mozaiekbeheer en de actueel geringe betekenis van de maatregel oud grasland is het echter de vraag of het puntensysteem hieraan nog een bijdrage levert, zonder aanvullende voorwaarden.

4

Evaluatie

Er is de laatste tijd al hard nagedacht over toekomst van het puntensysteem en de bestedingen van het groenfonds. Op grond van aanbevelingen heeft het bestuur van het Groenfonds al geconcludeerd dat een blijvende inzet op behoud en ontwikkeling nodig is naast meer inzet op dynamiek en

versterking van de stad-landrelatie. Hier zullen nog wat meer details worden besproken. In 2015 is een strategische balans van het Groenfonds Midden-Delfland opgemaakt (Terwan & Van der Vliet 2015) en in april 2017 is een (concept)advies van ANV Vockestaert en LTO Delflands Groen verschenen. In deze stukken wordt een groot aantal aanbevelingen gedaan waarop hier niet kan worden ingegaan. Belangrijke adviezen uit de strategische balans waarop wel zal worden ingegaan zijn:

• Maak gebruik van de mogelijkheden ontstaan door de stelselherziening agrarisch natuur- en landschapsbeheer 2016, b.v. bij weidevogels, om de middelen anders te besteden (paragraaf 4.1). • Zoek naar andere manieren (dan onderhoudssubsidie alleen) om instandhouding en beheer van

landschapselementen te garanderen. (paragraaf 4.2).

• Neem in 2017 een weloverwogen besluit, op basis van het uitvoeringsprogramma en de beheervisie voor Midden-Delf land, over de verdeling van de fondsmiddelen over beheer en ontwikkeling (paragraaf 4.2).

• Werk aan verschuiving van het frame en imago van het fonds. Het is geen fonds voor het land maar een fonds van en voor stad én land (paragraaf 4.3).

Aanbevelingen uit het conceptadvies waaraan aandacht wordt besteed:

• Maak geld vrij voor vernieuwing en herzie het puntensysteem en op basis van een kritische beoordeling van nut en noodzaak van maatregelen en breidt activiteiten uit die bijdrage aan een verbetering van de relatie stad-land (paragraaf 4.3).

• Verbeter en intensiveer de communicatie (paragraaf 4.3).

• Vergroot het werkgebied tot dat wat al wordt gehanteerd voor agrarisch natuurbeheer

• Bezie de eventuele consequenties voor het groenfonds van vergroeningsmaatregelen (GLB) na 2020 (paragraaf 4.4).

• Bedenk een andere naam voor het puntensysteem aangezien met die punten niet meer wordt gewerkt (paragraaf 4.4).