• No results found

RESULTATEN EXPOSITIEONDERZOEK

AFSTAND TOT DE BRON

Tijdens een aantal schoonmaakwerkzaamheden zijn meerdere stationaire metingen gedaan op verschillende afstanden van het schoon te maken object, om te zien of er een concentra-tiegradiënt optrad. De resultaten hiervan staan samengevat in bijlage 9. In het algemeen

zijn geen duidelijke verschillen te zien tussen de metingen op verschillende afstanden. Bij het schoonmaken van het roostergoed, de zeefbandpers, de kamerfilterpers en de stenen-vanger zijn bij sommige taken wel verschillen te zien. Ook bij het spuiten met effluent op een schoon oppervlak is de dichtstbijzijnde meting duidelijk hoger dan de metingen op 2 of 3 meter afstand. Foto 11 geeft een meetopstelling weer waarbij de afstand tot de bron is meegenomen.

FOTO 11 PRAKTIJKPROEF AFSTAND TOT DE BRON

3.3 VERGELIJKING MET MAC-WAARDE

Een van de belangrijkste doelen van dit onderzoek is het vergelijken van de gevonden bloot-stellingen aan endotoxinen met de toekomstige grenswaarde voor endotoxinen in de lucht (MAC-waarde), om zo een beeld te krijgen van de situatie wat betreft blootstelling aan endo-toxinen in rioolwaterzuiveringsinstallaties. De MAC-waarde gaat uit van de persoonlijke blootstelling over een werkdag. Voor de volledigheid is ook een overzicht gegeven voor de ruimtelijke metingen, maar aangezien er voor blootstelling aan endotoxinen geen pla-fondwaarde is toegekend, zijn bij deze berekeningen de taakgerichte en de modelmatige metingen achterwege gelaten.

TABEL 7 VERDELING TEN OPZICHTE VAN GRENSWAARDEN VOOR ENDOTOXINENBLOOTSTELLING

Persoonlijke metingen Ruimtelijke metingen

Berekend percentage overschrijding grenswaarde Berekend percentage overschrijding grenswaarde

0-50 EU/m3 96% 86% 50-200 EU/m3 3,7% 11% > 200 EU/m3 0,3% 3%

Van alle persoonlijke blootstellingsmetingen was 4% boven 50 EU/m3 en slechts 0,3% boven 200 EU/m3, waaruit blijkt dat in deze meetinspanning de blootstelling aan endotoxinen niet

hoog. Het percentage ruimtelijke metingen boven 200 EU/m3 is groter is dan het percentage persoonlijke blootstellingsmetingen (zie Tabel 7). De ‘bronnen’ van blootstelling in deze ruimtes hebben zijn dus wel degelijk van invloed op de persoonlijke blootstelling.

De gemiddelde concentratie inhaleerbaar stof ligt ruim onder de MAC-waarde voor hinder-lijk inhaleerbaar stof, welke in de Nationale MAC-lijst 2001 is gesteld op 10 mg/m3. Slechts een heel enkele meting ligt boven deze 10 mg/m3, en komt voor bij slibverwerkers en mon-teurs (gegevens niet weergegeven). Aangezien een MAC-waarde nooit mag worden over-schreden, is het van belang om bij slibverwerkers en monteurs erg stoffige werkzaamheden te voorkomen.

3.4 DETERMINANTEN VAN BLOOTSTELLING

Uit het model met alleen het random effect van de werknemers blijkt dat van de totale geometrische standaarddeviatie van de persoonlijke bloostelling aan endotoxinen (GSD=3,7) ongeveer 73% wordt verklaard door de spreiding van dag-tot-dag en 27% wordt verklaard door systemische verschillen tussen personen. In bijlage 10 zijn de determinanten van blootstelling verder uitgewerkt (bijlage 10, tabellen 1 en 2).

Het verschil in blootstelling tussen werknemers wordt voor het grootste gedeelte verklaard door alle installatie-eigenschappen bij elkaar en de functie(categorie) van een werknemer. De weersomstandigheden verklaren voor het grootste deel de dag-tot-dag variantie. Door de correctie voor herhaalde metingen worden de verschillen in blootstelling tussen functies iets minder groot, maar blijven nog steeds duidelijk aanwezig, waarbij de functies monteur, operator en slibverwerker respectievelijk een 3,7 maal, 3,9 maal en 4,4 maal hogere bloot-stelling hebben dan de leidinggevenden.

3.5 PASSIEVE MONSTERNAME

Er is sprake van een grote variatie in endotoxinenconcentraties, zowel tussen filter en folies, als tussen de folies van een meting onderling (zie bijlage 11, Tabel 1). Ook in de mate van verminderde doorlaatbaarheid van een folie na een meting zijn verschillen tussen de folies. Verder zijn er correlaties berekend tussen verschillende parameters voor de 4 richtingen van de passieve sampler en het bijbehorende filter (zie bijlage 11, Tabel 2 en grafieken 1-3) Hieruit ontstaat geen eenduidig beeld, met voor de verschillende relaties tussen parameters verschillende belangrijke folie-richtingen.

Foto 12 en 13 laten een stationaire opstelling van de passieve monsternamemethode zien. Ook is met de set beschikbare gegevens regressieanalyse uitgevoerd, om te kijken in welke mate de blootstelling zoals gemeten met de conventionele meetmethode te voorspellen is aan de hand van de concentraties zoals gemeten met de passieve meetmethode. Dit blijkt te kunnen, gezien een regressievergelijking met een R2 van 76%. Hierbij is de invloed van de concentratie van de voorwaartse folie het grootste (zie bijlage 12).

Tijdens het bepalen van de endotoxinenconcentraties van de folies is een aantal van deze folies gespiked met een bekende hoeveelheid endotoxinen, om zo te onderzoeken wat het percentage ‘recovery’ is van die hoeveelheid endotoxinen in de bepaling. Het percentage recovery van de bepalingen bleek hoger dan de verwachte 100%, waarschijnlijk door inter-acties tussen de endotoxinen en de folie (data niet weergegeven). Naarmate de verdunning van de bepaling hoger werd genomen, schoof de recovery meer naar 100%, overeenkomstig met bevindingen uit lopend onderzoek.

FOTO 12: STATIONAIRE METING, PARALLEL ACTIEVE EN PASSIEVE MONSTERNAME FOTO 13: STATIONAIRE METING, PARALLEL ACTIEVE EN PASSIEVE MONSTERNAME

3.6 AANVULLEND ONDERZOEK

Tijdens het aanvullend onderzoek zijn er verschillende meet- en analysemethoden gebruikt. Hieronder staat een overzicht van de resultaten. Voor een uitgebreid overzicht van de resul-taten, zie bijlage 5

Met zowel viable als non-viable meettechnieken is de aanwezigheid van micro-organismen aangetoond. Hierbij zijn relatie grote aantallen Gram-positieve bacteriën en schimmels ge-vonden in respectievelijk de slibontwatering en het roostergoed.

Er zijn vergelijkbare concentraties endotoxinen gevonden als in het voorgaande onderzoek. Ook waren de concentraties van de impingermetingen over het algemeen hoger dan van de filtermetingen.

De hoeveelheden lipopolysaccharide (LPS) en muramic acid (MuAc), zoals gevonden met de GC-MS, zijn over het algemeen laag. Van de impingermetingen waren alle monsters niet detecteerbaar. De correlatie tussen resultaten van de GC-MS en de LAL-assay is goed.

Gezien de ook in het aanvullende onderzoek gevonden verschillen in concentraties tussen filter- en impingermetingen en het feit dat zowel met de viable als non-viable meettech-nieken de aanwezigheid van micro-organismen op rwzi’s is aangetoond, is de conclusie dat naar alle waarschijnlijkheid sprake is van interferentie in het LAL-assay. Deze interferentie is bij hogere endotoxinenniveaus van beperkt belang, maar bij deze lage niveaus zorgt de aanwezigheid van relatief hoge aantallen Gram-positieve bacteriën in de slibontwatering en schimmels in het roostergoedgebouw waarschijnlijk voor een overschatting zijn van de werkelijke endotoxinenblootstelling.

4