• No results found

Afsluitende conclusies

Vijftig jaar Nobelprijs Economie: de Macromodellen van Tinbergen en het monetaire gezichtspunt

7 Afsluitende conclusies

Het voorgaande overzicht laat zien dat zelfs bij een monetaire invalshoek de Nobel-laureaten een keur van opvattingen bezitten waarin eenheid lijkt te ontbreken. Voor het economisch wetenschappelijk debat is dat goed, want het houdt de discussie gaande en brengt mogelijk nieuwe inzichten naar boven. Dit overzicht illustreert in een aantal op-zichten ook de grote uniformiteit binnen de economische analyse, die in zoverre eenzijdig lijkt dat wiskundig-technische vaardigheid de boventoon voert en visionair werk dikwijls in de schaduw laat staan. Macro-economische modellen zijn intussen gemeengoed

gewor-TPEdigitaal 13(1)

den en zijn er in soorten en maten, al naar de behoefte in de dagelijkse beleidspraktijk. Ze zijn thans geen bron meer van vernieuwing. Daarom zou het goed zijn als ook minder ma-thematisch geïnspireerde onderwerpen een kans krijgen en in de toekomst een bonter pa-let van denkstromen dan tot nu de aandacht krijgt van het Nobelcomité. Het is te hopen dat zulks zal gebeuren, want het vak bezit naast de modelmatige wiskundige rekenkunst ook een morele, gedragsmatige en historische dimensie. De toekenning in 2018 aan Nord-haus voor zijn klimaatonderzoek lijkt een stap in die richting.

Maar ook zou meer aandacht voor de dogmen geschiedenis doelmatig zijn voor een brede-re ontwikkeling van de discipline, mede omdat die deel uitmaakt van ons cultuurgoed. Na-tuurlijk is het daarbij wel raadzaam dat de beoefenaar van deze geschiedenis van het eco-nomisch denken ook een praktiserend econoom is en geen toeschouwer zonder meer. Bovendien zou een dergelijke accentverlegging passen in de Nobeltraditie, die immers ook prijzen toekent voor minder harde onderwerpen dan de natuurkunde, scheikunde en ge-neeskunde. Want in economie liggen, evenals bij literatuur of de prijzentoekenning voor de vrede, de ontdekkingen minder voor de hand. Bij deze prijzen lijken politieke overwe-gingen en stijl van werken of overtuigingskracht van de beeldvorming doorslaggevender dan innovatieve technische vondsten.

Auteur

Martin M.G. Fase (e-mail: mmg.fase@planet.nl) is emeritus-hoogleraar monetaire econo-mie op de UvA en was tot 2002 onderdirecteur van De Nederlandsche Bank verantwoor-delijk voor het wetenschappelijk onderzoek en modelbouw. Sinds 1987 is hij lid van de KNAW en hij ontving in 1996 de Piersonpenning. Gedurende 1978-1985 was hij deeltijd-hoogleraar bedrijfsstatistiek op de Erasmus Universiteit Rotterdam. Eerder, in 1964-1969, werkte hij op het Instituut voor Actuariaat en Econometrie van de UvA waar hij ook pro-moveerde. In 1969-1971 was hij werkzaam op de universiteit van Wisconsin, Madison en op die van Berkeley. Tijdens de zomer 1975 was hij Rackham visiting scholar op de uni-versiteit van Michigan, Ann Arbor.

Literatuur

Beckmann, M., C.F. Christ en M. Nerlove (red.), 1970, Scientific papers of Tjalling C. Koopmans, Springer, New York/ Heidelberg/ Berlin.

Cramer, J.S. en M.M.G. Fase, 2011, Jacques Jacobus Polak, 24 april 1914-26 februari 2010, Levensbe-richten en herdenkingen 2011, KNAW, Amsterdam, 128-134.

DNB, 1982, Kwartaalconfrontatie van middelen en bestedingen 1957-1980, Kluwer, Deventer. DNB, 1986, Kwartaalconfrontatie van middelen en bestedingen 1957-1984, Kluwer, Deventer. Driehuis, W., 1972, Fluctuations and growth in a near full employment economy, Rotterdam

Universi-ty Press, Rotterdam.

Duisenberg, W.F., 1984,Twee monetaire modellen voor Nederland: overeenkomsten en verschillen tussen de modellen van CPB en DNB, in: H. den Hartog en J. Weitenberg (red.), Toegepaste eco-nomie: grenzen en mogelijkheden, Centraal Planbureau, ’s-Gravenhage, 103-114.

110 Vijftig jaar Nobelprijs Economie: de Macromodellen van Tinbergen en het monetaire gezichtspunt

TPEdigitaal 13(1)

Els, P.J. van en H.M.M. Peeters (met een voorwoord van Bankpresident dr. A.H.E.M. Wellink), 2000, EUROMON: The Nederlandsche Bank’s multi-country model for policy analysis in Europe, NIBE-SVV, Amsterdam.

Fase, M.M.G., 1981a, Financiële activa, rentevorming en monetaire beheersbaarheid: een proeve van een monetair kwartaalmodel, in: E. den Dunnen, M.M.G. Fase en A. Szász (red.), Zoeklicht op beleid, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 43-81.

Fase, M.M.G., 1981b, Op het breukvlak van macro- en micro-economie, Stenfert Kroese, Lei-den/Antwerpen.

Fase, M.M.G., (met medewerking van: W.C. Boeschoten, F.A.G. den Butter, A.P. Huijser en P. Kramer) en een ten geleide door Bankpresident dr. W.F. Duisenberg, 1984, MORKMON: een kwartaalmo-del voor macro-economische beleidsanalyse, Kluwer, Deventer.

Fase, M.M.G., 1987, Geld en inkomen: een macro-economisch debat van 25 jaar, in: H.W.J. Bosman en J.C. Brezet (red.), Sparen en investeren, geld en banken, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 187-214.

Fase, M.M.G., 1994, Rise and demise of Dutch monetarism: the Schumpeter-Koopmans-Holtrop connection, History of Political Economy, vol.26:, 21-38.

Fase, M.M.G., 2000, Tussen behoud en vernieuwing: geschiedenis van de Nederlandsche Bank 1948-1972, SDU, Den Haag.

Hendry, D.F. en M.S. Morgan, 1995, The foundations of econometric analysis, Cambridge University Press, Cambridge.

Jong, A.H.M. de, C.W.A.M. van Paridon, en J. Passenier, 1988, Tinbergen over zijn jaren op het CPB, Economisch Statistische Berichten, vol.73: 652-657.

Keynes, J.M., 1939, Professor Tinbergen’s method, Economic Journal, vol. 39: 558-568. Klein, L.R.,1952, The Keynesian revolution, MacMillan, Londen.

Marschak, J. en O. Lange, 1995 (originele versie 1940), Mr Keynes on the statistical verification of business cycle theories, in D.F. Hendry and M.S. Morgan (eds), The foundation of econometric analysis, Cambridge University Press, Cambridge, UK: 390-398.

Mundell, R.A., 1962, A theory of optimum currency areas, American Economic Review, vol .52: 657-665.

Mundell, R.A., 1963, ’Capital mobility and stabilization policy under fixed and flexible exchange rates, Canadian Journal of Economic and Political Science, vol. 29: 475-485.

Myrdal, G., 1930, The political element in the development of economic theory, Routledge, Londen. Sims, C.A., 1972, ‘Money, income and causality’, American Economic Review, vol.62: 530-552.

Tinbergen, J., 1936, Kan hier te lande, al dan niet na overheidsingrijpen, een verbetering van de binnenlandsche conjunctuur intreden, ook zonder verbetering van onze exportpositie? Welke leering kan ten aanzien van dit vraagstuk worden getrokken uit de ervaringen van andere lan-den? Preadvies van de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek, ’s-Gravenhage, 62-108.

Tinbergen, J., 1939, Business cycles in the United States of America 1919-1932, League of Nations, Geneva.

Tinbergen, J.,1951, Business cycles in the United Kingdom 1870-1914, North-Holland, Amsterdam. Tinbergen, J.,1954, Economic policy, North-Holland, Amsterdam.

Tinbergen, J., 1964, Economic policy: principles and design, North-Holland, Amsterdam.

Tobin, J. en W.C. Brainard, 1963,Financial intermediaries and the effectiveness of monetary con-trols, American Economic Review, vol. 53: 383-400.

Tobin, J. en W.C. Brainard, 1968, Pitfalls in financial model building, American Economic Review, vol. 58: 99-122.

TPEdigitaal 2019 jaargang 13(1) 111-122

batenanalyse

Maarten van ‘t Riet

Dit stuk schetst een ontwikkeling van de theorie van kosten-batenanalyse en het denken over de vraag of publiek geld duurder is dan privaat geld. Daarmee biedt het een achtergrond bij het rapport van de Werkgroep Kosten van Belastingheffing en MKBA’s (2016). Het laat zien dat de hoofdconclusie van de Werkgroep, correctie voor de kosten van belastingheffing is onnodig, aansluit bij de dominante economische literatuur. Maar vooral wordt duidelijk hoe fundamenteel de bijdragen van Sir James A. Mirrlees zijn, de bescheiden Schotse Nobelprijswinnaar van 1996. Zijn bijdragen aan de economische theorie zijn altijd ten diepste geïnspireerd door de gevolgen van beleid op het menselijk welzijn. Mirrlees overleed op 29 augustus 2018.

1 Inleiding

Maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) is de systematische, economische, afweging van de voor- en nadelen van een voorgenomen publieke maatregel of beleid. Het is een vorm van toegepaste welvaartsanalyse die haar gezag ontleent aan de welvaartstheorie. Zowel in de theoretische literatuur als in de praktijk van MKBA’s bestond er discussie over de vraag of publiek geld ‘duurder’ is dan privaat geld en of dat een rol zou moeten spelen in de beoordeling van investeringsprojecten. De achtergrond hiervan is dat de publieke middelen worden geheven met belastingen die verstorend werken op de economie. De vraag is van belang voor overheden op ieder niveau, en ook voor een organisatie als de Wereldbank die verschillende projecten in ontwikkelingslanden vooraf op hun maatschappelijk rendement zal willen toetsen. Voor de Nederlandse regering was het de reden om eind 2015 een werkgroep van experts in te stellen om uitsluitsel te geven op de vraag of er bij MKBA’s een correctie toegepast moet worden voor de (welvaarts)kosten van belastingheffing.

Door de geschiedenis van de theorie te doorlopen, nemen we een aanloop naar de beantwoording van deze vraag. Er wordt licht geworpen op de discussie of er een afruil is tussen doelmatigheid (efficiency) en gelijkheid (equity). Of: gaat de wens tot inkomens-herverdeling ten koste van de allocatieve efficiëntie van de economie? De alternatieve positie is dat efficiency en equity gescheiden behandeld kunnen worden. Dit brengt ons tot de twee hoofdstellingen van de welvaartstheorie.

De eerste stelling luidt dat, onder voorwaarden, ieder competitief marktevenwicht Pareto-efficiënt is. De tweede stelling stelt dat iedere Pareto-Pareto-efficiënte allocatie als

112 Een kleine geschiedenis van de theorie van kosten-batenanalyse

TPEdigitaal 13(1)

marktevenwicht bereikt kan worden bij geschikt gekozen inkomensoverdrachten (transfers). In de first-best wereld van deze fundamentele stellingen bestaat er dus een perfecte scheiding van efficiency (eerste stelling) en equity (tweede stelling). Iedere maatschappelijke gewenste verdeling van de welvaart kan bereikt worden door herverdeling zonder allocatieve efficiëntie in te leveren.

Tegelijkertijd geldt er in deze first-best wereld, bij de gewenste herverdeling, dat de evenwichtsprijzen van de goederen de private waarde uitdrukken voor individuen, en voor de maatschappij de kosten van het voortbrengen ervan. Daarmee zouden deze prijzen bij uitstek geschikt zijn om de netto maatschappelijke waarde van een project te bepalen. Namelijk, bij een positief saldo van de outputs (baten) en inputs (kosten) van het project gewaardeerd met deze evenwichtsprijzen, is het project voordelig voor de samenleving en zou het daarom doorgang moeten vinden.

Dan blijft de vraag staan waarom niet elk project met een positief saldo niet sowieso al uitgevoerd was. Dat komt omdat de wereld zich niet in toestand van first-best bevindt. Er is bijvoorbeeld niet voldaan aan de voorwaarden van volledige mededinging of er is sprake van een ander marktfalen, hetgeen betekent dat de eerste welvaartstelling niet opgaat. Maar ook de tweede welvaartsstelling kan falen: heeft de overheid wel de informatie over individuen op basis waarvan ze zou willen herverdelen? En überhaupt, als de overheid ingrijpt in de herverdeling, of op markten, doet ze dat dan wel efficiënt? Wat zijn dan de geschikte prijzen voor projectbeoordelingen?

Deze geschiedenis van de theorie van kosten-batenanalyse wordt gepresenteerd langs lijnen van het falen van de twee hoofdstellingen van de welvaartstheorie. Dit kan niet keurig chronologisch, want een aantal ontwikkelingen loopt parallel. Eén van die ontwikkelingen is het gebruik van welvaarts-gewichten, gedifferentieerd naar verschillende inkomensgroepen, die de gewenste maatschappelijke herverdeling moeten uitdrukken. Dit werd gepropageerd door Sir James A. Mirrlees. Een andere ontwikkeling is het toepassen van een marginal cost of social funds (MCF), gebaseerd op het idee dat publiek geld duurder is dan privaat geld door verstorende belastingen. De conclusie is dat het laatste onjuist is. Hierbij speelt het werk van Mirrlees een doorslaggevende rol. Mirrlees overleed op 29 augustus 2018. In 1996 kreeg hij de Nobelprijs voor de economie voor zijn fundamentele bijdragen aan de economische theorie van prikkels bij asymmetrische informatie.

Hieronder begin ik, in sectie 2, met het falen van de eerste welvaartsstelling en de rol van de Wereldbank in het formuleren van richtlijnen voor projectbeoordelingen. In de ultieme benadering van de Wereldbank vallen efficiency en equity samen, met het gebruik van welvaartsgewichten, geïntroduceerd in sectie 3. Dan bespreek ik in sectie 4 het ontstaan van het idee van de marginal cost of social funds (MCF), die alles te maken heeft met verstorende belastingen, en de beoordeling van projecten kan beïnvloeden. Vervolgens kom ik in sectie 5 bij een reflectie op de methode van de Wereldbank; het werken met

TPEdigitaal 13(1)

van de tweede hoofdstelling aan de orde; informatie-asymmetrie als het waarom van verstorende belastingen en het bestaan van een efficiency-equity trade-off, omdat de samenleving waarde hecht aan herverdeling. Sectie 7 rondt af.