• No results found

Dit artikel betreft de instelling van het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding.

Omdat het college de regering en de Staten-Generaal zal adviseren over te maken beleidskeuzes ten aanzien van openbaarheid en informatiehuishouding, is sprake van een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges (zie artikel 1, onderdeel a, van die wet). Uit de Kaderwet adviescolleges volgt onder meer dat het adviescollege zowel uit eigen beweging als op verzoek van de minister of een van beide kamers advies uitbrengt (artikelen 17 en 18), dat de leden van het adviescollege bij koninklijk besluit worden benoemd (artikel 11) en dat het adviescollege over een secretaris beschikt (artikel 15).

De voordracht voor de koninklijk besluiten waarmee de leden worden benoemd, geschiedt door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het Tijdelijk adviescollege informatiehuishouding zal bestaan uit een voorzitter en ten hoogste vier andere leden (artikel 7.1, tweede lid).

In artikel 7.1 vierde lid, worden drie artikelen van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van overeenkomstige toepassing verklaard, omdat zij een onderwerp regelen dat niet door de Kaderwet adviescolleges wordt bestreken. Het betreft de artikelen 13, 16 en 19 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. De onderwerpen van de overige artikelen van de Kaderwet zelfstandige

bestuursorganen zijn niet aan de orde of worden adequaat geregeld in de Kaderwet adviesorganen.

Artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat een bepaling die

belangenverstrengeling tegen gaat en de openbaarmaking van nevenfuncties voorschrijft. Deze bepaling is van toepassing verklaard, omdat de Kaderwet Adviescolleges een dergelijke regeling niet heeft en deze bij het college een extra waarborg geeft. Artikel 16 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen regelt dat het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan werkzaam is onder verantwoordelijkheid van dat orgaan en alleen aan dat orgaan verantwoording verschuldigd is. De Kaderwet adviescolleges kent een dergelijke bepaling alleen ten aanzien van de secretaris. Met de taakuitbreiding is aannemelijk dat aan het college meer ondersteuning wordt beschikbaar gesteld dat een secretaris, in welk geval toepassing van artikel 16 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen nuttig is. Tot slot bevat artikel 19 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen een algemene bepaling die een zelfstandig bestuursorgaan oproept tot zorgvuldigheid bij de uitoefening van taken.

Ook deze bepaling ontbreekt in de Kaderwet adviescolleges, maar heeft in het geval van het college toegevoegde waarde.

De adviezen van het Adviescollege zijn op grond van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e, openbaar.

De initiatiefnemers gaan ervanuit dat het Adviescollege zijn adviezen via PLOOI actief openbaar zal maken. Daarnaast volgt uit de Kaderwet adviescolleges dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de beide Kamers der Staten-Generaal binnen drie maanden na ontvangst van het advies in kennis stelt van zijn standpunt over het advies. Langs die weg kunnen de Kamers

controleren of er voldoende voortgang geboekt wordt en zo nodig bijsturen.

77 Artikel 7.2 Taken

Het Adviescollege heeft tot taak te rapporteren over de stand van de informatiehuishouding in het bestuur, de uitvoering van het meerjarenplan (zolang hoofdstuk 6 nog niet is vervallen) en de toegang tot de publieke informatie alsmede advies uit te brengen over mogelijke aanpassingen van het

meerjarenplan. Dat kan gevraagd en ongevraagd.

Naast de adviestaak over de informatiehuishouding zijn andere taken toegevoegd. Ten eerste wordt de adviestaak uitgebreid naar het domein van de openbaarheid; het college kan de regering en de Staten-Generaal gevraagd en ongevraagd adviseren over openbaarmakingskwesties.

Daarnaast moet het college verplicht geraadpleegd worden bij voorstellen van wet of algemene maatregelen van bestuur die de openbaarheid raken, bijvoorbeeld als wordt overwogen een ander openbaarheidsregime dan de Woo toe te passen en de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo aan te vullen.

Daarnaast heeft het college een voorlichtende taak en kan het onderzoeken doen ter onderbouwing van de adviezen.

Het Adviescollege zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties periodiek,

aanvankelijk bijvoorbeeld jaarlijks, adviseren over aanpassing van het meerjarenplan. In zijn advies rapporteert het college in elk geval over de stand van de informatiehuishouding in het bestuur, de voortgang van de uitvoering van het meerjarenplan en de toegang tot de publieke informatie. Gezien de specialistische aard van de onderwerpen waarop de openbaarheid en de informatiehuishouding betrekking hebben, achten de initiatiefnemers het gewenst om voor de monitoring en advisering een onafhankelijk, specialistisch adviescollege in het leven te roepen waarin verschillende typen

deskundigheid vertegenwoordigd zijn. Gedacht wordt aan de disciplines openbaar bestuur,

bestuursrecht, ICT en archiefdeskundigheid. Het Adviescollege is hiermee ook een waarborg voor een goede uitvoering van de Woo.

De in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen Informatiecommissaris zou onder meer worden belast met het naar aanleiding van bij het Adviescollege ingediende klachten of uit eigen beweging onderzoek doen naar de wijze waarop een bestuursorgaan de Woo uitvoert. In plaats daarvan wordt voor wetenschappers, journalisten of anderen die een beroepsmatig belang hebben bij het gebruik van publiek informatie de mogelijkheid opengesteld om een klacht over de afhandeling van een verzoek om informatie aan het college voor te leggen.

Niet bedoeld is een journalist die het gebruikt omdat hij ruzie heeft met de overheid over zijn balkon.

Het is bedoeld voor de situatie waarin journalisten zeggen: wij komen er bij gemeente X of bij ministerie Y continu of op dit moment niet doorheen. Die kunnen zich melden. Wij hebben in ieder geval expliciet genoemd de groep van journalisten. Wij hebben ook wetenschappers genoemd. De initiatiefnemers kunnen zich ook ngo's voorstellen. De initiatiefnemers hebben geprobeerd om het toe te spitsen op die groepen die beroepsmatig informatie bij de overheid zoeken en daar te vaak tegen allerlei belemmeringen en onduidelijkheden aanlopen. Deze categorieën hebben een bijzonder belang bij versnelde afdoening van geschillen. Daarom is de regeling, anders dan een klacht bij de

ombudsman, vormgegeven als een voorziening tijdens de bezwaarfase. Een ombudsman is pas bevoegd een klacht te behandelen als bezwaar en beroep is afgerond (artikel 9:22 Awb). Een

ombudsman kan daarmee niet zorgen voor versnelling van beslechting van geschillen. Hiermee wordt de positie van deze groepen tegenover een te terughoudende overheid verstevigd. Voor burgers staat bij klachten, zoals nu al het geval is, na het doorlopen van bezwaar en beroep de weg naar de

ombudsman open.

De adviezen van het Adviescollege inzake klachten zijn niet bindend, evenmin als de uitspraken van de ombudsman. In het Nederlandse rechtssysteem is het altijd de rechter die in laatste instantie oordeelt. Maar die ombudsman heeft zo'n gezag, en de initiatiefnemers hopen dat dit college uiteindelijk dat gezag opbouwt, dat als dat college gaat bemiddelen dat wel degelijk effect heeft in individuele gevallen.

78 Artikel 7.3 Bemiddeling

Een op grond van artikel 7.2 ingediende klacht leidt tot bemiddeling. Het bestuursorgaan werkt daaraan mee. Als een klager geen bemiddeling wil, dient hij geen klacht in, maar beperkt zicht tot de route van bezwaar en beroep. Het college bemiddelt tussen de klager en het bestuursorgaan. Leidt de bemiddeling tot een resultaat, dan is het geschil opgelost. In andere gevallen brengt het college een advies aan het bestuursorgaan uit, dat bij de beslissing op bezwaar verder kan worden betrokken. Als de klacht gaat over een afwijzing van een verzoek om informatie waartegen nog bezwaar kan worden gemaakt, schort de klacht de termijn van artikel 6:7 Awb op waarbinnen bezwaar moet worden gemaakt. De opschorting eindigt als het college het advies uitbrengt of meedeelt dat geen advies wordt uitgebracht. Aanleiding voor een dergelijke mededeling kan zijn dat de klacht worden ingetrokken wegens een geslaagde bemiddelingspoging, maar ook dat het college oordeelt dat de klacht onduidelijk is of dat de klager niet voldoet aan de categorie voor wie de mogelijkheid tot klagen is opengesteld. Als de bemiddeling niet slaagt, brengt het college advies uit, dat het bestuursorgaan zal betrekken bij de beslissing op bezwaar. Omdat de klachtenprocedure is afgerond voordat op een bezwaar is beslist, is het niet nodig om een regeling te treffen voor opschorting van de termijn waarbinnen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingediend.

Artikel 7.3, derde lid, regelt de samenloop met de bezwaarprocedure. Met de voorgestelde tekst wordt voorkomen dat een bestuursorgaan wel profiteert van de opschorting van de beslistermijn op

bezwaar, maar verder niet meewerkt aan de bemiddeling. Door mee te werken aan de bemiddeling breidt het bestuursorgaan de beslissing op bezwaar voor. Ook als de bemiddeling niet tot

overeenstemming leidt, zal het bestuursorgaan al een afweging hebben gemaakt en een aanloop tot besluitvorming hebben gemaakt. Daarmee heeft een bestuursorgaan na afloop van de bemiddeling niet meer de volle termijn nodig om een beslissing op bezwaar te nemen. Die termijn kan dus worden verkort. Het maakt daarbij niet uit of de klager gebruik maakt van de opschorting, of dat hij

gelijktijdig of voor het indienen van de klacht al een bezwaarschrift indient. Een bestuursorgaan dat niet meewerkt aan de bemiddeling snijdt zich dan in de vingers als hij nadat het advies wordt uitgebracht binnen die kortere tijd alsnog op het bezwaarschrift moet beslissen. De amvb van het vierde lid kan deze voorziening niet regelen, omdat hierbij van de Awb wordt afgeweken.

In het vierde lid volgt dan de bepaling op grond waarvan bij amvb regels kunnen worden gesteld over de wijze van indienen van de klachten en de inrichting van de bemiddeling.

Artikel 7.4 Informatieplicht

In artikel 7.4 wordt bepaald dat bestuursorganen op verzoek van het college alle benodigde informatie verstrekken. Deze bepaling is van toepassing op de hierboven beschreven klachtenprocedure, maar ook op de andere in artikel 7.2 genoemde onderzoeks- en adviestaken.

Artikel 7.5 Geheimhouding

Het college gaat vertrouwelijk om met de van bestuursorganen verkregen informatie. Het kan immers gaan om informatie waarvan het bestuursorgaan aanvankelijk van oordeel is dat deze niet openbaar moet zijn. Daartoe bevat artikel 7.5, eerste lid, een geheimhoudingsbepaling. In artikel 7.5, tweede lid is bepaald dat bij een verzoek om informatie bij het college door het college geen informatie openbaar wordt gemaakt die afkomstig is van een bestuursorgaan. Dat betreft alle op grond van artikel 7.3 verkregen informatie. In dat geval zendt het college het verzoek door aan het betreffende

bestuursorgaan.

Artikel 7.5, tweede lid, Woo komt overeen met het in artikel 9.3 Woo ingevoerde artikel 9.36a Awb, dat eenzelfde bepaling voor ombudsmannen bevat. Evenals artikel 9:36a Awb wordt artikel 7.5 Woo als bijzondere openbaarheidsregeling geplaatst op de bijlage bij artikel 8.8 Woo.

79 Artikel 8.1 Strafbepaling

Dit artikel regelt de strafbaarstelling van overtreding van een voorwaarde als bedoeld in de artikelen 5.5, vierde lid, 5.6, derde lid, of 5.7, tweede en derde lid. Voor een nadere toelichting op deze voorwaarden wordt verwezen naar de toelichting bij de betreffende artikelen.

De initiatiefnemers hebben de strafmaat en de kwalificatie ontleend aan artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, dat gaat om het schenden van een geheimhoudingsbepaling.