Gedateerd 24 mei 2006 ontving de voorzitter van de Gezondheidsraad de vol- gende brief (kenmerk SAS/DBU/2006271785) van de staatssecretaris van Volks- huisvesting, Ruimtelijke Orening en Milieubeheer (VROM):
Geachte Voorzitter,
Op 2 februari 2006 heb ik u verzocht om na te gaan of de bevindingen van het onderzoek van het Erasmus MC naar het voorkomen van niet beroepsgebonden mesothelioomslachtoffers in de regio rond Goor een herziening van het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) en het Verwaarloosbaar Risico (VR) noodzakelijk maken.
Uit uw advies van 9 mei jl. blijkt dat de Gezondheidsraad van oordeel is dat het onderzoek naar het voorkomen van niet beroepsgebonden mesothelioomslachtoffers van goede kwaliteit is. Tevens heeft u in uw advies aangegeven dat op basis van het onderzoek van het Erasmus MC het niet mogelijk is om het MTR- en VR-waarden te evalueren (waarbij u terecht opmerkt dat dit ook niet de bedoeling van het onderzoek van Erasmus MC was). Wel concludeert u in uw advies dat er sinds 1987 nieuwe kennis en inzicht voorhanden zijn gekomen die eventueel wel aanleiding geven tot herziening. Hier- bij noemt u met name een meta-analyse van Hodgson en Darnton uit 2000 en een rapport van de EPA uit 2003.
Ik dank u voor de adequate beantwoording van mijn verzoek en neem met instemming kennis van uw advies. Op basis daarvan verzoek ik u, conform uw aanbeveling, een onderzoek uit te laten voeren
door de commissie Beoordeling van Carcinogeniteit van Stoffen van de Gezondheidsraad naar een (eventuele) herziening van de bestaande MTR- en VR- waarden voor asbest.
Hoogachtend,
w.g. de staatsecretaris van VROM
Gedateerd 8 september 2006 ontving de voorzitter van de Gezondheidsraad de volgende brief (kenmerk: ARBO/P&G/2006/72643) van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW):
Geachte heer Knottnerus
Op 9 mei 2006 stuurde u mij ter kennisneming een exemplaar van het briefadvies “Asbest” toe. De Staatssecretaris van VROM heeft u in reactie op dit briefadvies-verzoeht onderzoek uit te voeren naar een (eventuele) herziening van de bestaande normen voor asbest en hierover medio 2007 te advise- ren.
Het onderzoek naar VROM-normen kan ook voor het Arbobeleid van belang zijn. Daarom wil ik u verzoeken om bij uw advisering ook de voor arbeidsgebonden asbestblootstelling relevante factoren mee te nemen in uw onderzoek. Ik denk daarbij in ieder geval aan:
• de in het Arbobeleid voor kankerverwekkende stoffen gehanteerde risicobenadering en de • relevante risiconiveau's,
• de te gebruiken conversiefactor voor meetmethoden, • de duur van de blootstelling,
• relevante blootstelling aan de verschillende typen vezels in (de meest voorkomende) • arbeidssituaties,
• relevante blootstelling aan verschillende vezellengtes in (de meest voorkomende) arbeidssituaties.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, w.g. (H.A.L. van Hoof)
B
Bijlage
De commissie
• prof. dr. G.J. Mulder, voorzitter
emeritus hoogleraar toxicologie, Universiteit Leiden, Leiden • dr. R.B. Beems
toxicologisch patholoog, voorheen werkzaam bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
• dr. P.J. Boogaard
toxicoloog, Shell International BV, Den Haag • mr. J.J.A.M. Brokamp
Sociaal-Economische Raad, Den Haag, adviseur
• prof. dr. A Burdorf, hoogleraar arbeidsepidemiologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
• prof. dr. ir. D.J.J. Heederik
hoogleraar gezondheidsrisicoanalyse, Institute for Risk Assessment Sciences, Utrecht
• dr. ir. R. Houba
arbeidshygiënist, Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, Utrecht
• dr. D.W.G. Jung, adviseur
ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag
• prof. dr. L.A.L.M. Kiemeney
hoogleraar kankerepidemiologie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen
• prof. dr. H. Van Loveren
hoogleraar immunotoxicologie, Universiteit van Maastricht; Laboratorium voor Toxicologie, Pathologie en Genetica, RIVM, Bilthoven
• dr. T.M. Pal
bedrijfsarts, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Amsterdam • prof. dr. A.H. Piersma
hoogleraar reproductie en ontwikkelingstoxicologie, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
• prof. dr. H.P.J te Riele
hoogleraar moleculaire biologie, Nederlands Kanker Instituut - Antonie van Leeuwenhoek, Amsterdam
• prof. dr. ir. I.M.C.M. Rietjens
hoogleraar toxicologie, Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Wageningen
• dr. H. Roelfzema, adviseur
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag • prof. dr. ir. T. Smid
bijzonder hoogleraar arbeidsomstandigheden, VUmc, Amsterdam en advi- seur arbeidsomstandigheden, KLM Health Services, Schiphol-Oost • dr. G.M.H. Swaen
epidemioloog, Dow Benelux NV, Terneuzen • dr. ir. R.C.H. Vermeulen
epidemioloog, Institute for Risk Assessment Sciences, Utrecht • drs A.A. Vijlbrief, adviseur
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag • dr. J.H. van Wijnen
epidemioloog, voorheen werkzaam bij de GGGD Amsterdam, Amsterdam • prof. dr. R.A. Woutersen
hoogleraar translationele toxicologie, TNO Kwaliteit van Leven, Zeist • drs. P.B. Wulp
bedrijfsarts, Arbeidsinspectie, Groningen • prof. dr. N. van Zandwijk
hoogleraar longziekten, Asbestos Diseases Research Institute, Sydney, Australië
• drs J.W. Dogger, secretaris Gezondheidsraad, Den Haag
De Gezondheidsraad en belangen
Leden van Gezondheidsraadcommissies – waaronder sinds 1 februari 2008 ook de leden van de RGO – worden benoemd op persoonlijke titel, wegens hun bij- zondere expertise inzake de te behandelen adviesvraag. Zij kunnen echter, dik- wijls juist vanwege die expertise, ook belangen hebben. Dat behoeft op zich geen bezwaar te zijn voor het lidmaatschap van een Gezondheidsraadcommissie. Openheid over mogelijke belangenconflicten is echter belangrijk, zowel naar de voorzitter en de overige leden van de commissie, als naar de voorzitter van de Gezondheidsraad. Bij de uitnodiging om tot de commissie toe te treden wordt daarom aan commissieleden gevraagd door middel van het invullen van een for- mulier inzicht te geven in de functies die zij bekleden, en andere materiële en niet-materiële belangen die relevant kunnen zijn voor het werk van de commis- sie. Het is aan de voorzitter van de raad te oordelen of gemelde belangen reden zijn iemand niet te benoemen. Soms zal een adviseurschap het dan mogelijk maken van de expertise van de betrokken deskundige gebruik te maken. Tijdens de installatievergadering vindt een bespreking plaats van de verklaringen die zijn verstrekt, opdat alle commissieleden van elkaars eventuele belangen op de hoogte zijn.
C
Bijlage