• No results found

In het advies van de CEOB (Commissie Experimenten Open Bestel, 2009) wordt er op gewezen dat er geen criteria zijn voor

Aanbevelingen voor de instellingen:

16 In het advies van de CEOB (Commissie Experimenten Open Bestel, 2009) wordt er op gewezen dat er geen criteria zijn voor

opname in (of verwijdering uit) de lijst van publiek bekostigde instellingen (bijlage bij de WHW). Om de gewenste dynamiek in het hoger onderwijs te creëren, pleit de CEOB voor een procedure met heldere criteria voor toelating tot publieke

bekostiging. Het huidige onderscheid initieel en post-initieel is in toenemende mate diffuus geworden en is daardoor minder bruikbaar (CDHO, 2009). Inhoudelijk vergelijkbare opleidingen kennen momenteel een verschillende bekostiging, de ene publiek de andere niet (CEOB, 2009, p4).

45

4 Een toekomstbestendig hoger onderwijs: aanbevelingen

Masters: een blijvende publieke verantwoordelijkheid

Met onderwijsrechten voorziet de commissie een toekomst waarbij studenten niet alleen blijvend het recht krijgen van de overheid om een masteropleiding te volgen, maar waarbij dat recht ook nadrukkelijk in handen van de deelnemers zelf wordt gelegd. De com­ missie heeft zich daarbij afgevraagd of de verzilverde onderwijsrechten per sé bij alle opleidingen een kostendekkend bedrag zouden moeten opleveren. Er zou nader moeten worden bezien of en hoe daarbij het publieke belang en het private rendement van de masteropleiding een rol kunnen spelen. Ook achten wij het denkbaar dat in de toekomst een vorm van differen­ tiatie van de bijdrage van studenten boven de reguliere collegegelden wordt overwogen, maar dan wel onder de strikte conditie dat dit deel één op één wordt gebruikt om te innoveren in de betreffende opleiding. De commissie vindt dit een interessante denkrichting. Dit geeft de overheid namelijk een instrument in handen om een meer afgewogen financiering van het opleidingenaanbod te realiseren. En collegegeld­ differentiatie geeft de instellingen meer speelruimte om de gewenste variëteit in het aanbod vorm te geven. Maar tegelijkertijd acht de commissie de tijd thans beslist niet rijp om hiertoe over te gaan. Om te begin­ nen zal een dergelijke stap ingebed moeten zijn in een eventuele Europese beweging naar meer differentiatie in de tariefstelling, zeker wanneer deze wordt voor­ geschreven door de overheid. Immers, als alleen Nederland daartoe over zou gaan, kan dat een negatief effect hebben op de instroom in en de internationale concurrentiepositie van Nederlandse instellingen. Daarnaast leidt differentiatie al snel tot lastenverzwa­ ring voor de studenten. De commissie wil geen maat­ regelen in discussie brengen die dat effect hebben. De nu geformuleerde aanbevelingen moeten verreweg prioriteit krijgen.

In de inleiding is aangegeven dat de commissie zich bewust is van het feit dat zij een rapport presenteert op het moment dat substantiële ingrepen in de overheids­ financiën worden bediscussieerd. Zij heeft aangeven daar buiten te willen blijven, maar heeft wel geconsta­ teerd dat zij geen enkele aanleiding wil geven tot bezuinigingen op het hoger onderwijs. Wanneer een

systeem van onderwijsrechten gecombineerd wordt met een discussie over eventuele differentiatie in collegegelden en/of publieke financiering, dan bestaat het risico op dergelijke ingrepen. De commissie acht het onaanvaardbaar als haar gedachtegang ertoe zou leiden, dat de financiële problemen worden afgewen­ teld op studenten en instellingen. Dergelijke ingrepen kunnen niet samengaan met de kwaliteitsverhoging die de commissie beoogt. De kwaliteitsagenda in dit rapport vereist substantiële investeringen. Het maat­ schappelijk belang van masters moet in de ogen van de commissie tot uitdrukking komen in een blijvende – en voor het hbo zelfs groeiende – overheidsverant­ woordelijkheid in deze.

Lengte van de master

Deze verantwoordelijkheid moet ook tot uitdrukking komen in de ruimte die instellingen nodig hebben om een internationaal concurrerende master te kunnen aanbieden. Vanuit internationaal perspectief is de Nederlandse master aan de korte kant. Deze telt als regel 60 credits en in uitzonderingsgevallen – bèta, techniek en onderzoeksmasters – 120 credits. In andere landen zijn die verhoudingen meestal andersom, of wordt ook wel voor 90 credits gekozen. Én met het oog op internationale concurrentiepositie én met het oog de benodigde kwaliteit van de master, moet de overheid zorg dragen voor een adequate financiering inclusief – waar nodig – verlenging van de master.

4.1.6 Titulatuur

Met het oog op de internationale positionering van het hbo wil de commissie ook een stap zetten in het slepende titulatuurdossier. Zij is van mening dat er in Nederland te zwaar aan het onderwerp wordt getild. De overheid moet zo snel mogelijk een punt zetten achter dit dossier. De commissie neemt waar dat het een beladen dossier is, omdat discussies over binari­ teit zich ten onrechte hebben gemengd met discussies over de wenselijke titulatuur. De commissie bevestigt in haar advies het belang van de binariteit zoals we die nu kennen, maar is ook van mening dat het onder­ scheid tussen hogescholen en universiteiten niet via de titulatuur zou moeten worden geborgd.

Differentiëren in drievoud

Advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel

46

Wettelijke bescherming van bachelor en master titel, niet van de toevoeging

Voor de erkenning van kwaliteit en herkenning van de waarde van opleidingen binnen en buiten de Europese hoger onderwijsruimte is de juiste titulatuur onmis­ baar. De huidige onderwaardering van (een deel van) de hbo­opleidingen moet worden aangepakt. Twee commissies hebben zich in het (recente) verleden gebogen over een oplossing voor de titulatuur. In beide gevallen was de conclusie dat in internationaal per­ spectief tenminste een deel van de hbo­opleidingen ondergewaardeerd is door het onthouden van de

toevoegingen of Arts of of Science.17 In Angelsaksische

landen en Duitsland zijn deze toevoegingen bovendien meer een uitdrukking van de oriëntatie van de opleiding dan het niveau. Om deze reden en in het licht van de verdere kwaliteitsverhoging van het hbo, pleit de com­ missie voor vergelijkbare titulatuur als bij de univer­ siteiten. De wettelijke bescherming van de bachelor en master titel garandeert de kwaliteit. De eventuele toevoeging aan de titel en het diploma supplement geven een nadere duiding van de inhoud en oriëntatie van de opleiding.

Aanbeveling 7: Invoering van eenduidige titulatuur

De commissie beveelt aan dat alleen de bachelor en master titels wettelijk blijven vastgelegd en beschermd voor zowel het hbo als het wo. De instelling kiest een toe­ voeging die past bij het profiel van de oplei­ ding en verantwoordt zich bij de accreditatie. Het diploma supplement specificeert de inhoud van het programma en de instelling waar de opleiding is gevolgd. Instellingen met vergelijkbare opleidingen worden opge­ roepen in onderling overleg de toevoeging te bepalen.

Toetsing bij accreditatie

Om misverstanden te voorkomen, dit voorstel behelst niet alle opleidingen gelijk te schakelen. De commissie is er van overtuigd dat in een context van toenemende diversiteit en Europese inbedding de inhoud van de opleiding en de naam van de instelling belangrijker zullen worden dan de titel. Bij accreditatie wordt (marginaal) getoetst of het profiel van een opleiding en de gekozen toevoeging passend zijn. De NVAO kan universiteiten en hogescholen uitnodigen aansluiting te zoeken bij relevante instellingen in het buitenland.

4.2 Een beleidsagenda

voor de instellingen:

aanbevelingen

Een agenda voor het hoger onderwijs met als doel kwaliteitsverbetering en differentiatie is vooral een agenda voor de instellingen zelf. De commissie geeft in overweging die opdracht tot uitvoering te brengen in een nauwe dialoog tussen professionals, studenten en bestuur van de instelling. De aanbevelingen aan de overheid richten zich vooral op de randvoorwaarden waaronder instellingen opereren. Doel is om de instel­ lingen meer ruimte te geven, beter te faciliteren en een gerichte stimulans te geven. Vervolgens wil de commissie ook de instellingen oproepen om gevolg te geven aan de vraag naar kwaliteitsverbetering en differentiatie aan de hand van drie aanbevelingen:

kies profiel, besteed meer aandacht aan het onderwijs en investeer in docenten en onderzoekers.

4.2.1 Kiezen van een

duidelijk profiel

De commissie vraagt instellingen duidelijk te kiezen waar zij voor staan, kleur te bekennen en dat ook uit te willen stralen. Differentiatie in het onderwijsaanbod moet inspelen op de verschillen tussen studenten en op de vragen vanuit de arbeidsmarkt. Bij studenten gaat het bijvoorbeeld om verschillen in een pedago­ gisch­didactische omgeving: meer traditioneel onderwijs, probleemgericht onderwijs, interactief onderwijs, onderwijs met sterke praktijkcomponenten, een academische of juist een beroepsgerichte focus. Het werkveld heeft vooral belang bij verschillen in profielen van opleidingen.

17 Voorgesteld werd onderscheid aan te brengen op programma-