Ondanks de veelal positieve ervaring met de huidige samenwerking, zien de
onderzoeksdeelnemers op verschillende vlakken ruimte om de samenwerking tussen de verschillende partijen te verbeteren.
Uit de vragenlijst komt naar voren dat scholen en RMC’s verschillende adviezen hebben voor landelijk beleid om de samenwerking verder te ondersteunen, met als hoofdpunten ontschotten, het organiseren van bijeenkomsten en het verplichten van samenwerkingen tussen domeinen (zie figuur 15). Met ontschotten bedoelen de onderzoeksdeelnemers een integrale visie en manier van werken creëren, waarbij het helpen van jongeren voorop staat. Met deze visie zullen de verschillende partijen niet de focus leggen op hun eigen rendementen, maar op de jongeren (School A). Het ontschotten wordt volgens meerdere onderzoeksdeelnemers nog belemmerd door onder andere regelgeving, gebrek aan samenwerking binnen en tussen domeinen
(overheid, gemeenten, onderwijs, zorg en arbeid) en de vastgestelde doeleinden van financiële middelen. Zo betreft de wettelijke doelgroep van de RMC’s jongeren tot 23 jaar terwijl de wettelijke doelgroep van andere gemeentelijke afdelingen jongeren tot 27 jaar betreft, wordt de samenwerking tussen scholen en gemeenten als inefficiënt ervaren omdat gemeenten niet opereren als één geheel maar als losse afdelingen en kunnen budgetten niet optimaal worden benut omdat ze bestemd zijn voor specifieke doeleinden. Verder geven de deelnemers aan dat regionale en landelijke overleggen in het kader van kwaliteitsverbetering de samenwerking ten goede kan komen. Tot slot denken sommigen dat de benodigde samenwerkingsvormen makkelijker worden vormgegeven door samenwerking tussen domeinen te verplichten.
Figuur 15. Adviespunten voor het verbeteren van de samenwerking.
5.2.5.1. Ontschotten
Zowel uit de vragenlijst (zie figuur 15), als uit de interviews komt naar voren dat de ‘schotten’ tussen verschillende domeinen als een probleem worden ervaren. Dit geldt met name voor jongeren met multiproblematiek. Wanneer de regionale samenwerking een casus betreft waarbij de jongere te maken heeft met problemen op drie of meer domeinen (bijvoorbeeld reclassering, huisvesting, schulden), dan is de problematiek vaak te lastig voor een gemeente om op te lossen en de jongeren lijden hieronder (G40). Het ontschotten tussen domeinen is daarom nodig. Op landelijk niveau moet men, net als op gemeentelijk niveau, met de
verschillende domeinen kijken door een gezamenlijke ‘bril’ (School A). Wanneer dit op landelijk niveau wordt gedaan leidt dit naar verwachting tot een beter op elkaar afgestemd beleid en wetgeving. Afgestemd beleid maakt de uitvoering in de praktijk weer makkelijker en verzorgt een basis voor samenwerking (RMC C, School A, School B; zie ook figuur 15).
5.2.5.2. Regionale samenwerking bevorderen
Ingrado benoemt dat het regionale karakter van de samenwerking goed werkt, want wanneer dit op gemeentelijk niveau georganiseerd zou zijn bestaat de kans dat gemeenten middelen naar zich toe trekken. De regionale samenwerking is echter nog niet overal even duidelijk
vormgegeven, in sommige regio’s geeft men aan nog lerende te zijn (RMC A).Er wordt door veel van de geïnterviewde partijen voorgesteld meer tijd en ruimte te geven voor het opzetten van de samenwerkingsverbanden, zodat dit zich vanzelf kan vormen (School B, RMC F, RMC C, MBO Raad). Anderen denken juist dat het afdwingen van de samenwerking vanuit het ministerie wellicht kan helpen (RMC F; zie ook figuur 15). Dit kan bijvoorbeeld door kleine opdrachten te geven met een takenpakket dat voor alle domeinen concreet omschrijft hoe te werk te gaan per samenwerkingsverband (RMC F): ‘Onderwijs en zorg moet een verband ontwikkelen voor een specifieke doelgroep met deze partijen voor dit budget.’
Sommigen zien meer in een tussenoplossing: wel meer sturing vanuit het rijk om betere samenwerkingen van de grond te krijgen, zoals procesafspraken, maar geen wettelijke grondslagen (RMC A). Ook denken sommigen dat de regionale samenwerking wordt gestimuleerd wanneer er een heldere en goed afgestemde visie vanuit het rijk wordt
geformuleerd voor de domeinen onderwijs, RMC, zorg en arbeid (RMC C). Anderen vinden het vooral belangrijk dat er een duidelijke invulling is vanuit het rijk voor het grijze gebied tussen partijen (wanneer begint de één en stopt de ander; School B). Dit moet duidelijker gemaakt worden voor de regio’s, want wanneer zij dit zelf invullen zijn afspraken niet altijd bij alle partijen bekend (bijv. een afspraak met één zorgpartij wil niet zeggen dat alle zorgpartijen in de regio hiervan op de hoogte zijn, het ermee eens zijn, en van plan zijn dit uit te voeren; School B). Het afstemmen en versterken van de regionale samenwerking kan ook geschieden door in regionale samenwerkingsverbanden samen om tafel te gaan om lastige casussen te behandelen (G40; School A), hier zijn al enige veelbelovende pilots van (G40).
Het inzetten van een onafhankelijk en neutraal persoon die in contact staat met de verschillende partijen kan ook helpen bij de samenwerking (School B; zij noemen dit een verbindingsofficier). Het is vooral van belang dat deze rol wordt uitgedragen door een persoon
die niet primair is bij één domein betrokken is, zoals onderwijs of RMC, maar juist onafhankelijk is. Deze persoon kan ingezet worden wanneer er miscommunicatie en/of onbegrip is (RMC A) en kan het RMC helpen bij het nemen van de verantwoordelijkheid (School A). Deze partijen (RMC A, School A en B) hebben deze rollen ook al ingevuld en er positieve ervaringen mee opgedaan. Andere ideeën zijn om gebruik te maken van bestaande overleggen tussen
domeinen, bijvoorbeeld het ‘regionale platform arbeid’-overleg, om onderwijs beter aan te laten sluiten op arbeidsmarkt (School B). Dit brengt nog wel vragen met zich mee: wie moet bij wie aansluiten? Welke partijen van deze overleggen worden betrokken? Hierbij noemen sommigen dat er ook een rol is voor partijen die al betrokken zijn, zoals wethouders, om duidelijkheid te scheppen over wie zij graag aan tafel zien (School B; accountmanagers) en er kunnen
voorbeelden aangedragen worden van regio’s die de samenwerking goed voor elkaar hebben (accountmanagers).
Als laatste wordt ook in verband met samenwerking genoemd dat het stroomlijnen van wet- en regelgeving belangrijk is, in het bijzonder wetten die het mogelijk maken om informatie te delen met andere organisaties (zie ook sectie 5.1.4.2) om zo te helpen de samenwerking praktisch mogelijk te maken (MBO Raad, RMC A).