• No results found

Vignau Wilberg, Nature illuminated. Flora and fauna from the court of the emperor Rudolf II

2.3 De adellijke horticultuur in Wenen

Vriendschappen met humanistisch gevormde adel

Clusius schreef in een brief aan Camerarius dat hij met zeven of acht adellijke personen in Wenen een hechte vriendschap had opgebouwd.103 Deze edellieden bekleedden vaak hoge functies aan de hoven van keizer Maximiliaan II en Rudolf II of in de Neder-Oostenrijkse regering. Ze representeerden de vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw toenemende macht van de landadel in het bestuur. Sommigen hadden vanwege hun vele verantwoordelijkheden aan het hof naast hun bezittingen in het land een stadspaleis in Wenen.104 Zoals we zullen zien behoorden ze – met uitzondering van een enkeling – allen tot oude adellijke families, en een aantal van hen was openlijk protestants. Misschien dat Clusius op hun religieuze houding doelde, toen hij in dezelfde brief aan Camerarius schreef dat hij bij hen ‘vrijuit kon spreken’.105

Een aantal bevriende edellieden in Wenen had net als Clusius een grote belangstelling voor literatuur en antieke geschiedenis. Zij correspondeerden met Clusius in het Frans of in het Latijn. De geleerde aspiraties van deze edellieden waren mede het gevolg van de steeds betere opleiding die de Neder-Oostenrijkse adel was gaan genieten. Kennis van Romeins recht, geschiedenis, retorica en talen was in toenemende mate noodzakelijk geworden om een functie in een van de steeds professionelere eisen stellende bestuursorganen van het rijk en aan het hof te verwerven. Vele edelen beheersten meerdere talen, hadden aan buitenlandse

103 Clusius aan Camerarius, 26 januari 1588, in: Hunger, Charles de l’Escluse II, 419-420.

104 V. Press, ‘Adel in den österreichischen-böhmischen Erblanden und im Reich zwischen dem 15. und dem 17. Jahrhundert’ in: H. Knittler, G. Stangler en R. Zedinger ed., Adel im Wandel. Politik, Kultur, Konfession 1500-1700. Catalogus Niederösterreichisches Landesmuseum (Wenen 1990) 19-31; R. Perger, ‘Die Zusammensetzung des Adels im Land unter der Enns’ in: Ibidem, 33-44; R. Perger, ‘Der Adel in öffentlichen Funktionen und sein Zuzug nach Wien’ in: Ibidem, 269-275.

105 ‘cumque quibus libere sermones conferre audeo.’ Clusius aan Camerarius, 26 januari 1588, in: Hunger, Charles de l’Escluse II, 419. G. Reingrabner, ‘Der evangelische Adel’ in: Knittler e.a. ed., Adel im Wandel, 195-209.

124

universiteiten gestudeerd en een reis door Europa of zelfs het Nabije Oosten gemaakt. Evenals vorsten en humanisten verzamelden zij boeken en vele andere objecten, zij het op een bescheidener schaal. Rond 1550 bevatten hun bibliotheken, naast de traditionele religieuze boeken, ridderliteratuur en praktische traktaten over jacht en landbouw, steeds meer Latijnse edities van klassieke schrijvers en filosofen alsmede contemporaine Franse, Italiaanse en Duitse studies over politiek, geschiedenis en verschillende takken van wetenschap. Daarmee gingen de adellijke boekbezitters deel uitmaken van de humanistische geleerdencultuur die zo bloeide aan Europese universiteiten en vorstenhoven. Dit verklaart ook de goede vriendschappen die sommigen van hen met de geleerde Clusius opbouwden.106

Een van deze geleerde vrienden was Hieronymus Beck von Leopoldsdorf (1525-1596). Zijn vader, de jurist Marcus Beck, was door de latere keizer Ferdinand I in 1523 geadeld, waarbij hij kasteel Leopoldsdorf verwierf. Vader en zoon genoten een groot aanzien aan het hof. Als kind had Hieronymus Beck een deel van zijn jeugd doorgebracht met de zonen van Ferdinand I in Innsbruck, waar hij een innige persoonlijke relatie met de latere keizer Maximiliaan II opbouwde. Later had hij een hoge functie aan de hoven van Ferdinand I, Maximiliaan II en aartshertog Ernst.107

Becks echte interesses lagen bij zijn studies en verzamelingen. Hij had rechten gestudeerd in Padua en een grote reis gemaakt door het Midden-Oosten. Tijdens deze reis verzamelde hij veel boeken, waaronder Ottomaanse kronieken, voor keizer Ferdinand I. Later zou hij de rijke bibliotheek van zijn vader nog verder uitbreiden. 108 Bij zijn kasteel Ebreichsdorf, een paar kilometer ten zuiden van Wenen, liet hij een grote siertuin inrichten, waar ook zijn unieke verzameling Romeinse grafstenen (lapidarium) een plaats vond.109 Een ander project was het aanleggen van een

106 O. Brunner, Adeliges Landleben und europäischer Geist. Leben und Werk Wolf Helmhards von Hohberg 1612-1688 (Salzburg 1949); O. Brunner, ‘Österreichische Adelsbibliotheken des 15. bis 18. Jahrhunderts als geistesgeschichtliche Quelle’ in: Idem, Neue Wege der Verfassungs- und Sozialgeschichte (Göttingen 1968) 281-293; G. Heiβß, ‘Standeserziehungen und Schulunterricht. Zur Bildung des niederösterreichischen Adeligen in der Frühen Neuzeit’ in: Knittler e.a. ed., Adel im Wandel, 391-407.

107 J.B. Witting en J.E. Kirnauer von Erzstätt, J. Siebmacher’s grosses und allgemeines Wappenbuch in einer neuen, vollständig geordneten und reich vermehrten Auflage mit heraldischen und historisch-genealogischen Erläuterungen IV, 4, Niederösterreichischer Adel I (a-r) (Neurenberg 1909) 28-29 (hierna Witting en Kirnauer, Niederösterreichischer Adel); M. Beck, H. Beck von Leopoldsdorf (1525-1596). Eine kulturgeschichtliche Studie (Proefschrift Universität Wien, Wenen 1973); Fichtner, Emperor Maximilian II, 82.

108 Beck, H. Beck von Leopoldsdorf, 24-54, 103-107.

109 Beck, H. Beck von Leopoldsdorf, 92-96, 127-138; E. Berger ed. Historische Gärten

Österreichs: Garten- und Parkanlagen von der Renaissance bis um 1930 I, Niederösterreich, Burgenland (Wenen 2002) 164-165.

Afbeelding 19. Hieronymus Beck, in zijn portretboek, vóór

1596, Kunsthistorisches Museum, Wenen.

prachtig portretboek, deels kopieën van bestaande schilderijen en gravures, deels originele portretten van leden van het Habsburgse huis, van andere Europese vorstenhuizen en van de Oostenrijkse adel (afbeelding 2, 16-19).110 Naast zijn kastelen in Leopoldsdorf en Ebreichsdorf bezat Hieronymus Beck een huis in Wenen, aan het mooie plein Am Hof.111

Er is geen correspondentie bewaard gebleven tussen Clusius en Hieronymus Beck, maar de twee mannen hebben waarschijnlijk kort na Clusius’ aankomst in Wenen kennisgemaakt. In 1578 deden Beck en een andere baron namelijk een poging om voor Clusius te bemiddelen bij keizer Rudolf II.112 Beck en Clusius deelden een interesse in klassieke literatuur en geschiedenis. Clusius was met name gefascineerd door de verzameling Romeinse grafstenen in Becks kasteeltuin in Ebreichsdorf. Hij bezocht het kasteel meerdere malen en maakte, net als tijdens zijn reis in Spanje, verscheidene nauwkeurige schetsen en aantekeningen van de graven (afbeelding 40-41).113 Clusius schreef later nooit iets over de siertuin van Beck, maar herinnerde zich wel allerlei wilde planten in diens lapidarium te hebben geobserveerd, zoals een primula en een gentiaansoort. 114 De edelman bevestigde desgevraagd ook aan Clusius dat de Colocasia op veel plaatsen in Egypte te vinden was, zoals hij op zijn reizen als keizerlijke diplomaat had gehoord.115

110 G. Heinz, ‘Das Portraitbuch des Hieronymus Beck von Leopoldsdorf’, Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlungen in Wien 71 (1975) 165-310.

111 E. Birk, Materialien zur Topographie der Stadt Wien in den Jahren 1563 bis 1587 (Wenen 1867) geeft een lijst van huisbezitters op basis van: ÖStA, FHKA, Alte Hofkammer, Hoffinanz, Hofquartiersakten und -Bücher, Hofquartierbuch 5 (1567-1577).

112 Clusius aan Crato, 22 mei 1579, in: De Ram ed., Caroli Clusii Atrebatis, 66; Hunger, Charles de l’Escluse I, 140.

113 W. Kubitschek, ‘Das Lapidarium des Hieronymus Beck von Leopoldsdorf’ en ‘Exkursionen des Carolus Clusius während seines Wiener Aufenthaltes’, Jahrbuch für Altertumskunde 6 (1912) 103-147 en 212-215; A.A. Barb, ‘Carolus Clusius und die römische Inschriftenkunde’ in: Festschrift anlässlich der 400jährigen Wiederkehr der wissenschaftlichen Tätigkeit von Carolus Clusius (Charles de l'Escluse) im pannonischen Raum. Burgenländische Forschungen, Sonderheft V (Eisenstadt 1973) 93-103.

114 Clusius, Rariorum plantarum historia, 301, 314, clxxxiii, cclii.

126

Verder had Clusius contact met baron Christoph von Eck und Hungersbach (1546-na 1612). Von Eck stamde uit een oud Beiers adelsgeslacht dat al tientallen jaren de Habsburgse keizers diende. Zijn vader was door keizer Ferdinand I in de Neder-Oostenrijkse adelstand verheven.116 Hijzelf bekleedde enige hoge functies onder Rudolf II. Vanaf 1594 was hij in ieder geval werkzaam als raadsheer in de ‘Hofkriegsrat’.117 Zijn brieven aan Clusius staan vol met nieuws over troepenbewegingen van de Ottomanen en belangrijke politieke gebeurtenissen, zoals de verkiezing van een nieuwe paus. Verder was Von Eck erg geïnteresseerd in literatuur. Hij maakte dankbaar gebruik van Clusius’ verhuizing naar Frankfurt in 1588 om bepaalde boeken van de halfjaarlijkse Buchmesse te verkrijgen.118

Een andere vriend met literaire interesses was baron Rupert von Stotzingen zu Altensberg, een edelman met een hoge functie in de hofraden van Maximiliaan II en Rudolf II en later stadhouder van Neder-Oostenrijk.119 Tussen 1575 en 1590 was hij tevens hofmeester van aartshertog Maximiliaan III. In die functie bracht hij Clusius hoogstwaarschijnlijk, zoals eerder besproken, in contact met de aartshertog.120 Von Stotzingen had een deel van zijn rechtenstudie aan de universiteit van Bologna gevolgd. Hij was zeer geïnteresseerd in klassieke literatuur en bezat in Wenen een bibliotheek. De edelman was ook goed bevriend met de Weense hofbibliothecaris Hugo Blotius.121 Uit de bewaard gebleven correspondentie tussen Clusius en Von Stotzingen blijkt dat zij vooral een interesse in literatuur deelden. Net als hij voor Von Eck had gedaan, hielp Clusius de edelman boeken van de Frankfurter Buchmesse te

116 F.K. Wißgrill, Schauplatz des landsässigen Nieder-Österreichischen Adels vom Herren- und Ritterstand von dem XI. Jahrhundert an, bis auf jetzige Zeiten II (Wenen 1795) 327-328; Witting en Kirnauer, Niederösterreichischer Adel I, 72.

117 ‘Christoff von Eckh (...) Freiherr zu Eck und Hungerspach. Verleihung der Würde : Erblandstabelmeister in Krain u.d. Windischen Mark. Prag. 28. VII. 1588’, in: Von Frank, Standeserhebungen und Gnadenakte I, 259; Hausenblasová, Der Hof Kaiser Rudolfs, 222. De Vlaamse koopman Henri Bloeme noemt hem in een brief: ‘Monsieur van Eck se porte bien ayant pour quelque temps este commissaire des monstres est parvenu a l’estat de president ou chef des finances qu’on appelle pardela hoffcamerpresident.’ Bloeme aan Clusius, 4/14 april 1599, UBL, Vul. 101.

118 Von Eck aan Clusius, 8 brieven (1588-1603), UBL, Vul. 101.

119 Witting en Kirnauer, Niederösterreichischer Adel II (s-z) (Neurenberg 1918) 242; Hausenblasová, Der Hof Kaiser Rudolfs, 210. Maximilianus II. Imperator: Ordnung und Hofstat für alle Ambtleut unt Diener an dem kaiserlichen Hofe a. 1574, ÖNB, Sammlung von Handschriften und alten Drucken, Cod. 13621, f. 5r vermeldt Von Stotzingen als lid van de hofraad met 800 gulden per jaar. De Vlaamse koopman Henri Bloeme noemde hem in een brief uit 1599: ‘Le baron de Stotzinger a este quelque 4 ou 5 ans Stadthalter’, Bloeme aan Clusius, 4/14 april 1599, UBL, Vul. 101.

120 Voor zijn functie als hofmeester bij aartshertog Maximiliaan III: Noflatscher, Maximilian der Deutschmeister, 44.

verwerven. Ook schreven zij over de vrijlating van hun gezamenlijke patroon aartshertog Maximiliaan III uit de Poolse gevangenschap.122 Von Stotzingen schijnt ook in Wenen een tuin te hebben gehad, maar in zijn correspondentie met Clusius komt die niet voor.123

Afbeelding 20. Buiten de stadsmuren van Wenen zijn tuinen zichtbaar. Ingekleurde kaart van Wenen naar ontwerp van Jacob Hoefnagel (1609) uitgegeven door Claes

Jansz. Visscher (Amsterdam 1640), Historisches Museum der Stadt Wien.

Een netwerk van adellijke tuinliefhebbers in Wenen

Een aantal van Clusius’ beste adellijke vrienden vormde een netwerk van tuineigenaren en plantenliefhebbers in en rondom Wenen. Bij hun bezittingen in Wenen en bij hun landgoederen daarbuiten lieten ze siertuinen aanleggen, waarin ze bijzondere planten cultiveerden (afbeelding 20). Er is bij gebrek aan bronnen nauwelijks iets bekend over de tuinen en botanische kennis van dit Weense netwerk van adellijke tuineigenaren in het laatste kwart van de zestiende eeuw.124 Op basis van de correspondentie met Clusius kan er toch iets van de tuinen van deze edellieden en van hun kennis en passies worden gereconstrueerd.

Een van deze tuineigenaren was Wolf Christoph von Enzersdorf (†1598). Deze baron stamde uit een oud Neder-Oostenrijks adellijk geslacht, dat met hem zou uitsterven. Tussen 1566 en 1568 was Von Enzersdorf lid van de Neder-Oostenrijks regering. Hij bezat verschillende heerlijkheden rondom het huidige Enzersdorf im Thal, vijftig kilometer ten noorden van

122 Von Stotzingen aan Clusius, 6 november 1589 en 10 februari 1590, UBL, Vul. 101.

123 Anna Aicholz schreef namelijk dat de tuinman van Von Stotzingen haar enkele planten had bezorgd: Anna Aicholz aan Clusius, 8 september 1592, in: Istvánffi ed., A Clusius-codex, 221-222.

124 Vgl. Berger ed., Historische Gärten Österreichs I, 61-62; Hennebo en Hoffmann,

128

Wenen.125 Daarnaast had hij ook een huis in Wenen zelf, aan de Schenkgasse, dicht bij het stadspaleis van de hofantiquarius Jacopo da Strada.126 Clusius heeft waarschijnlijk al vroeg kennisgemaakt met deze edelman, want in 1578 vergezelde Von Enzersdorf Hieronymus Beck bij zijn bemiddelingspoging voor Clusius aan het hof.127

Von Enzersdorf bezat een tuin met zeldzame planten bij zijn kasteel in Enzersdorf im Thal, zoals we weten uit zijn correspondentie met Clusius.128 De botanicus is daar meerdere malen op bezoek geweest, vaak op verzoek van de baron zelf. Zo vroeg Von Enzersdorf hem in 1586 langs te komen, want hij had dringend raad nodig over zijn narcissen, die alle dreigden te vergaan.129 Clusius leverde de baron niet alleen informatie over cultivatie, maar ook het materiaal zelf. In 1588 vroeg Von Enzersdorf hem bijvoorbeeld om een bepaalde primulasoort.130 Op zijn beurt memoreerde Clusius in zijn boeken de planten die hij in de tuin bij kasteel Enzersdorf had gezien. In 1583 bloeide daar bijvoorbeeld een bijzondere variëteit van de rode lelie (‘Lilium rubrum sive miniatum Byzantium’).131

Clusius en Von Enzersdorf stonden ook in nauw contact met twee baronessen die gepassioneerde tuinliefhebbers waren: Eva Ungnad en Anna Maria von Heussenstein (geb. von Welz). Clusius leerde hen waarschijnlijk kennen via hun echtgenoten, die beiden aan het hof van Maximiliaan II werkzaam waren of waren geweest. Eva Ungnad was namelijk de vrouw van David Ungnad, de keizerlijke gezant die tussen 1572 en 1576 in het Ottomaanse Rijk verbleef en daar vandaan planten naar Clusius stuurde.132 Ungnad stamde af van rijke oude Karinthische adel en bekleedde verscheidene hoge functies aan de hoven van keizer Maximiliaan II en Rudolf II. Vanaf 1584 tot aan zijn dood in 1600 was hij president van de

125 Wißgrill, Schauplatz des landsässigen Nieder-Österreichischen Adels II, 420-421; Witting en Kirnauer, Niederösterreichischer Adel I, 82. In Rudolfs hofstaat komt Von Enzersdorf niet voor: Hausenblasová, Der Hof Kaiser Rudolfs. Zie voor zijn bezittingen ook http://www.burgen-austria.com/Archiv.asp?Artikel=Klement (11-04-2008).

126 Birk, Materialien zur Topographie; P. Harrer, Wien, seine Häuser, Menschen und Kultur VII (Typoscript Wiener Stadt- und Landesarchiv, 1951-1957) 193.

127 Clusius aan Crato, 22 mei 1579, in: De Ram ed., Caroli Clusii Atrebatis, 66; Hunger, Charles de l’Escluse I, 140.

128 5 brieven van Von Enzersdorf aan Clusius (1585-1591), UBL, Vul. 101.

129 Christoph von Enzersdorf aan Clusius, 6 april 1586, UBL, Vul. 101.

130 Christoph von Enzersdorf aan Clusius, 3 april 1588, UBL, Vul. 101.

131 Clusius, Rariorum plantarum historia, 131. Op f. 221 en clxxix beschrijft Clusius wilde planten die hij in de omgeving van kasteel Enzersdorf had geobserveerd (een iris en een aspergesoort).

‘Hofkriegsrat’.133 Hij bezat kastelen in Sonneck en Bleiburg in Karinthië, waar Clusius enkele keren te gast was.134 Zijn familie beschikte in 1577 tevens over een huis in de Herrengasse in Wenen, grenzend aan de Hofburg.135 In 1590 kocht David Ungnad in dezelfde straat zelf een stadspaleis, dat later in het bezit van de familie Harrach zou komen.136

Eva Ungnad had behalve haar tuinen bij de kastelen in Karinthië ook een tuin buiten de stadsmuren van Wenen, waarover we geïnformeerd worden via haar contacten met Clusius en de andere Weense tuineigenaren.137 Dit moet een tuin geweest zijn met prachtige, zeldzame sierplanten, veelal uit het Ottomaanse Rijk, die zij via de contacten van haar man kon verkrijgen. In haar brieven aan Clusius noemde ze namelijk alleen oriëntaalse soorten, zoals tulpen, narcissen, Perzische ranonkels en anemonen. Ook in Clusius’ werken wordt uitsluitend dit soort planten uit haar tuin genoemd.138

Clusius leerde barones Anna Maria von Heussenstein kennen via haar man Hans von Heussenstein, die ook tot de vaste hofhouding van keizer Maximiliaan II behoorde. De Von Heussensteins stamden af van een oude adellijke familie uit het Rijnland, waar het stamslot (Heussenstamm) gelegen was tussen de rivieren Main, Rijn en Wetter in het graafschap Katzenelnbogen.139 Baron von Heussenstein diende jarenlang als kamerheer bij Ferdinand I en Maximiliaan II, maar werd bij het aantreden van Rudolf II ontslagen.140 In 1571 en 1577 verwierf hij wel een aantal privileges,

133 Witting en Kirnauer, Niederösterreichischer Adel II, 439; Hausenblasová, Der Hof Kaiser Rudolfs, 222.

134 Clusius, Rariorum plantarum historia, 5, 11, 131, 161, 218, 219, 224, 230, 263.

135 Birk, Materialien zur Topographie.

136 Harrer, Wien, seine Häuser, Menschen und Kultur II, 150-151.

137 Christoph von Enzersdorf schreef bijvoorbeeld in 1591 dat hij de ‘hortos viennensis’ van de dames Heussenstein en Ungnad al sinds jaren niet meer had gezien: Von Enzersdorf aan Clusius, 8 april 1591, UBL, Vul. 101.

138 Eva Ungnad aan Clusius, 6 brieven (1590-1592), UBL, Vul 101; Clusius, Rariorum plantarum historia, 152, 160, 175, 183, 200, 243, 251, 255, 257, 258.

139 F.K. Wißgrill, Schauplatz des landsässigen Nieder-Österreichischen Adels vom Herren- und Ritterstand von dem XI. Jahrhundert an, bis auf jetzige Zeiten IV (Wenen 1800) 231-233; Witting en Kirnauer, Niederösterreichischer Adel I, 183-184.

140 Maximilianus II. Imperator: Ordnung und Hofstat für alle Ambtleut unt Diener an dem kaiserlichen Hofe a. 1574, ÖNB, Sammlung von Handschriften und alten Drucken, Cod. 13621, f. 76v, bij de ‘Kämmerer’: ‘Janus von Heussenstain freijherr auf vier Pferdt besoldung Monatlich... 40.’ Zijn naam is doorgestreept in de verbeterde hofstaat van Maximiliaan II, december 1576, ÖStA, HHStA, Hofarchive, Obersthofmeisteramt, Obersthofmeisteramt Sonderreihe, Karton 183/nr. 50, f. 70v. In de hofstaten van keizer Rudolf II komt hij niet meer voor: Hausenblasová, Der Hof Kaiser Rudolfs. Hans von Heussenstein aan Rudolf II, 25 november 1576, ÖStA,

130

waaronder opname in de Oostenrijkse adelstand.141 Ook verkregen de Von Heussensteins uit Habsburgs bezit het machtige kasteel Starhemberg, gelegen op een heuvel vlak bij Wiener Neustadt, vijftig kilometer ten zuiden van Wenen (afbeelding 21).142 In de lente van 1594 werd Hans von Heussenstein nog opgeroepen om ‘Türkenhilfe’ te verlenen, maar naar alle waarschijnlijkheid is hij kort daarna overleden.143 Zijn zoon Maximilian werd aan het begin van de Lange Turkenoorlog (1593-1606) door de Ottomanen gevangengenomen en overleed in gevangenschap.144

Uit de brieven van Anna Maria von Heussenstein aan Clusius blijkt dat het echtpaar op zijn minst twee tuinen bezat: één bij slot Starhemberg bij Wiener Neustadt en één buiten de stadsmuren van Wenen.145 De tuin bij kasteel Starhemberg werd ook al vermeld in de tuinordonnantie van keizer Maximiliaan I uit 1519. Op dat moment was het immers nog in bezit van het Habsburgse huis.146 Over de inrichting is niet veel bekend. Anna Maria von Heussenstein noemde in haar brieven aan Clusius onder andere een ‘Turkse kastanje’ (Aesculus hippo-castanum, paardenkastanje), die het erg goed deed in haar tuin in Starhemberg.147 Clusius vermeldt de kasteeltuin in zijn boeken niet, terwijl hij er meerdere malen te gast is geweest. Wel schrijft hij dat hij tijdens deze bezoeken vaak ging botaniseren in de velden, bossen en heuvels in de omgeving van het slot.148

FHKA, NÖHA, S 99/B Starhemberg (1576-1725), f. 601-602, waar hij bericht dat hij 29 jaar in dienst was geweest van het Habsburgse huis.

141 ‘Hans von Heusenstein (Heusenstamm), kais. Kämmerer, Frei- und Panierhernnstand f.d. Reich u.d. Erblande, privil. denominandi, Prag 2. V. 1571.’, in: Frank, Standeserhebungen II, 199.

142 Contract d.d. 12 december 1576, ÖStA, FHKA, NÖHA, S 99/B Starhemberg (1576-1725), f. 583-586. Op papier was het voor zijn jarenlange diensten aan de Habsburgse keizers, maar in werkelijkheid bleek het Habsburgse huis Hans von Heussenstein een bedrag van 40.000 gulden schuldig te zijn: Ibidem, S 99/A Starhemberg (1546-1575) en S 99/B Starhemberg (1576-1725).

143 Briefwisseling Hans von Heussenstein en Rudolf II, april-mei 1594, ÖStA, FHKA NÖHA, S 99/B Starhemberg (1576-1725), f. 878-880.

144 Een andere zoon, Johann von Heussenstein, diende als kamerheer bij de aartshertogen Ernst en Maximiliaan III en werd later hoofd van de keizerlijke lijfwacht van Rudolf II: Wißgrill, Schauplatz des landsassigen Nieder-Österreichischen Adels IV, 231-233.

145 Anna Maria von Heussenstein aan Clusius, 25 brieven (1588-1606), UBL, Vul. 101.

146 Maximilianus I Imperator, Opuscula quattor germanica de hortis ferarum pascendarum, de re accipitraria, de venationibus et piscaturis, deinde de cellis vinariis per universam Germaniam appertinentibus rei familiari ducum et archiducum Austriae (1567), ÖNB, Sammlung von Handschriften und alten Drucken, Cod. 10808, f. 3r.

147 Anna Maria von Heussenstein aan Clusius, 10 juni 1604, UBL, Vul. 101.

Afbeelding 21. Slot Starhemberg, gravure in: G. M. Visscher, Topographia archiducatus Austriae inferioris (Wenen 1672).

Naast kasteel Starhemberg bezaten de Von Heussensteins een huis in Wenen, in de Augustinergasse nabij de Hofburg, en een tuin buiten de Weense stadsmuren.149 Deze stadstuin schijnt het belangrijkst te zijn geweest voor Anna Maria von Heussenstein. Hier cultiveerde zij gepassioneerd de zeldzaamste en mooiste bloemen, waarvan ze verslag deed in haar brieven aan Clusius. In de lente van 1590 had zij daar bijvoorbeeld vele tulpen staan.