• No results found

Het theoretisch kader van het onderzoek bestaat voor een deel uit het resilience concept. Dit concept is opgebouwd vanuit de 4 concepten uit het resilience framework. In hoofdstuk 2 van de thesis zijn 2 van de 4 concepten behandeld; Het concept van stability domains en het adaptive management concept. De overige concepten zijn niet in de thesis behandeld omdat de inhoud van deze concepten niet passen in het analysekader van het onderzoek. Om toch een compleet beeld van het resilience framework te schetsen worden deze concepten hier behandeld.

The Adaptive Cycle

Een van de concepten binnen het resilience framework is de Adaptive Cycle van Holling (1987). Holling bedacht dit concept met als doel een simpel model op te stellen om complexe gedragingen van (eco) systemen te verklaren. Het bestaat uit een cyclus met vier fasen, waarin de levensloop van een structuur is opgenomen. Deze vier fasen zijn respectievelijk de exploitatiefase, de

conservatiefase, de releasefase en de reorganisatiefase. Na de reorganisatie begint normaal de exploitatiefase opnieuw.

In de exploitatie is sprake van een vrije ruimte, welke snel

gekoloniseerd wordt (Holling, 1987). Deze vrije ruimte kan bijvoorbeeld zijn ontstaan doordat het systeem

recentelijk verstoord is geweest. In de exploitatie wordt het werk gezien van de zogenaamde R-strategen (Clements, 1916). Dit zijn groepen die zich

kenmerken door het snel kunnen aanpassen aan vreemde omgevingen en deze omgevingen daardoor snel kunnen koloniseren. Binnen de ecologie vallen bijvoorbeeld bacteriën onder de R- strategen. De exploitatiefase wordt gevolgd door de conservatie, waarbij

energie en materiaal wordt opgebouwd en opgeslagen (Van der Brugge, 2009). De R-strategen zijn verdreven door de sterkere K-strategen (Clements, 1916). Deze groep is meer gespecialiseerd in het voortbestaan in een specifiek milieu, waardoor zij meer kans hebben om te overleven in dat milieu ten opzichte van de R-strategen. Grotere zoogdieren als de mens en de olifant zijn voorbeelden van K-strategen in de ecologie. De conservatiefase kan ook een lange tijd voortbestaan, mits de

omstandigheden nagenoeg hetzelfde blijven. De conservatiefase wordt beëindigd door verstoringen die een bedreiging vormen voor het systeem. De situatie in het milieu veranderd, waardoor de K- strategen niet meer kunnen overleven in de nieuw ontstane situatie (ibid). De conservatiefase wordt beëindigd en de fase van release wordt ingeleid. In deze releasefase wordt de opgeslagen energie en materiaal losgelaten (Van der Brugge, 2009). Nadat de verstoring voorbij is, gaat men over in de reorganisatiefase, waarin de ruimte vrijkomt en weer gekoloniseerd kan worden (ibid). De cyclus kan daarna opnieuw beginnen en de exploitatiefase ingaan. Het systeem kan ook niet meer in dezelfde cyclus terechtkomen als de verstoring sterk genoeg is.

In de adaptieve cyclus zijn verschillende maten van ecologische resilience waar te nemen. In de exploitatiefase is sprake van een hoge mate van ecologische resilience omdat de R-strategen zich snel kunnen aanpassen aan vreemde omgevingen (Van der Brugge, 2009). Eventuele verstoringen zullen gemakkelijk opgevangen kunnen worden en de R-strategen zullen niet geëlimineerd worden. Bij een stabiel milieu zullen de R-strategen worden verdreven door de K-strategen die beter zijn gespecialiseerd in dat milieu. De conservatiefase wordt ingegaan, waarbij de ecologische resilience daalt (ibid). De K-strategen kunnen weliswaar beter overleven in het milieu waar zij zich in bevinden,

maar zij zijn door die specialisatie gevoeliger geworden voor verstoringen. Kleinere verstoringen kunnen grotere gevolgen hebben voor deze groepen.

Panarchy

Het volgende concept in het resilience framework kent veel overeenkomsten met de adaptive cycle. Het panarchy-concept is in feite ook een verdere uitwerking van de adaptive cycle; het werkt met meerdere schaalniveaus en concentreert zich op de interactie tussen de snellere en langzamere cycles op die verschillende

schaalniveaus (Van der Brugge, 2009). Panarchy is ontstaan als een reactie op het hiërarchie concept (Allen en Starr, 1982). Bij het hiërarchie concept wordt enkel gefocust op de top-down

interactie in een systeem. Panarchy voegt daar de bottom-up interacties aan toe. De gedachte daarbij is dat de dynamieken van een lager schaalniveau kunnen doorwerken op de dynamieken van een hoger niveau. Een belangrijke interactie in dat systeem is de revolt (Walker et al., 2006). De revolt vindt meestal plaats bij systemen die zich in het toppunt van de conservatiefase bevinden, maar nog niet zijn overgegaan in de release. Doordat systemen in een kleiner schaalniveau doorgaans sneller veranderen, kan een lager systeem zich al in de releasefase bevinden. De revolt

houdt daarbij in dat de releasetoestand in het lager schaalniveau zorgt voor het in de release geraken van het hogere systeem (ibid). De toestand in het lagere systeem vormt als het ware het tipping- point voor het hogere systeem. De tweede interactie die plaats kan vinden tussen de verschillende schaalniveaus is de memory. De memory vindt plaats wanneer de cyclus zich in de overgang van de reorganisatiefase naar de exploitatiefase bevindt (Van der Brugge, 2009). De cyclus heeft de release al achter zich, maar het kan voorkomen dat het systeem op een hoger schaalniveau, welke langzamer beweegt, zich nog in de conservatiefase bevindt. Doordat het lagere systeem aan het begin van de exploitatiefase gevoelig is voor invloeden van buitenaf, kan het gevestigde systeem in de

conservatiefase van het hogere systeem gemakkelijker overgenomen worden door het lagere systeem. Doordat het panarchy-concept werkt met meerdere schaalniveaus, wordt de mogelijkheid toegevoegd dat niet gehele systemen, maar ook slechts gedeelten hiervan in kunnen storten. Een dergelijke situatie biedt kansen voor (gedeeltelijke) vernieuwing van systemen (Van der Brugge, 2009).