• No results found

De actualiteit van Tinbergen

In document De corrumpering non de Amen*kaonse (pagina 43-49)

J. KO L

Het wordt tijd dat de PvdA zich bewust wordt van een bijna vergeten gedachtegoed. Na het af­ schudden van de ideologische veren door partij­ leider W. Kok, moet de partij het nu vooral heb­ ben van het norse of jeugdige gezicht van de lijst­ trekker. Een povere vertoning derhalve. Het is tijd voor een post-ideologisch fundament. Een actueel voorbeeld kan duidelijk maken waar het om gaat. Er is momenteel grote veront­ waardiging over de enorme inkomens die top­ managers zich toe-eigenen. In 20 o i was die ver­ ontwaardiging er ook. Toen zei premier Kok in de Tweede Kamer die hoge inkomens ‘bedenke­ lijk’ te vinden (vanwege de samenhang in de samenleving). Rosenmöller eiste op hoge toon dat de regering wat zou ‘dóén’. Vakbondsleider Lodewijk de Waal sprak toen van ‘excessieve zelf­ verrijking’, die gestopt moet worden. Machte­ loze woorden. Ook de voorstellen van de com­ missie Tabaksblatt en meer zeggenschap voor aandeelhouders zijn weinig concreet.

Professor Jan Tinbergen had — veel eerder al — een veel betere benadering. In de jaren ’yo onderzocht hij op basis van cijfers de bijdragen van diverse beroepsgroepen aan het nationale in­ komen in een aantal westerse landen. Op basis van deze cijfers en van econometrische bereke­ ningen kon worden vastgesteld dat de bijdrage van boeren negatief was — de landbouw is im­ mers een grotendeels beschermde sector — van productiewerkers, kantoorpersoneel, staffunctio­ narissen en van kleine zelfstandigen positief, en van topmanagers nihil, of — in econometrisch

Over de auteur j . Kol is verbonden aan de Erasmus

Uniuersiteit te Rotterdam. Hij was student van prof. Tinbergen en later diens onderzoeksassistent

Noten Zie pagina 48

jargon: niet significant van nul te onderscheiden. Dit betekent, concludeerde Tinbergen' verder, dat het inkomen van managers helemaal niet wordt bepaald door de werking van de markt, zo­ als vaak wordt geclaimd; integendeel, managers schuiven de inkomens naar zichzelf en naar el­ kaar toe vanuit hun positie van macht in de bu­ reaucratische hiërarchieën van grote bedrijven. Tinbergen beveelt dan ook aan dat deze topzware hiërarchieën worden ontmanteld, dat decentrali­ satie plaats vindt, waardoor tevens arbeidspro­ ductiviteit en arbeidsvreugde zouden toenemen.

Wat een enorm verschil in benadering van de socialistische voormannen en die van Tinbergen. Machteloos gepraat in het ene geval en construc­ tieve analyse in het andere. Ook het dreigement van FNV-voorman Lodewijk de Waal, dat hij elk overleg met werkgevers en met ‘politiek Den Haag’ opschort, zolang er ‘niets wordt gedaan’ aan het ‘graaien doorbet topmanagement’, is niet meer dan het stampvoeten van een mok­ kend kind. De eis van de Waal, dat de salarissen van topmanagers ‘gemiddeld’ niet sterker mogen stijgen dan de ‘maximale loonstijging’ is natuur­ lijk wat concreter, maar het waarom is toch wat weinig gefundeerd.

Bij de aanpak van Tinbergen is er geen sprake van boze woorden en machteloze verzuchtingen. 43 Tinbergen begint een cijfermatige analyse en re­ kent uit wat een ieder toekomt op basis van zijn productiviteit.^ De feiten liggen dan op tafel en de emoties kunnen achterwege blijven. En het overleg kan dan pas goed beginnen; op basis van feiten, niet van macht. Over dit fundamentele verschil in inzicht en in aanpak gaat dit artikel.

Jan Tinbergen (1903-1994) zou uitgroeien tot de meest vooraanstaande econoom die Neder­ land ooit heeft gehad. Aanvankelijk studeerde hij

J.Kol De actualiteit Mn Tinbergen

natuurkunde in Leiden (1921-1925), maar hij ver­ legde zijn werkterrein naar de economie. Om zich heen zag hij de armoede van de arbeidersge­ zinnen, veroorzaakt door de conjunctuurschom­ melingen en vervolgens sterk verergerd door de Grote Depressie van de j aren '30. Tinbergen wilde bijdragen aan de oplossing van deze pro­ blemen en verruilde daarom de natuurkunde voor de economie.3

Tinbergen ging daarbij innoverend te werk. Tot dan toe was de economische wetenschap vooral beschouwend, theoretisch. Tinbergen ging ervan uit dat het menselijk brein niet bevei­ ligd is tegen het maken van denkfouten; het was nodig het denken te confronteren met de rea­ liteit. Hij gebruikte empirisch feitenmateriaal als een check op de gedachtevorming, en kwanti­ ficeerde de economische verbanden met statisti­ sche methoden. Daardoor werd het mogelijk om beleid te voeren. De methode van Tinbergen stelde in staat niet alleen te dénken dat de rente­ stand de investeringen zou beïnvloeden, maar vast te stellen met hoeveel. Tinbergen bracht daarmee de economie, zoals hijzelf zei ‘tot vol­ wassenheid’, van een theoretisch-verbale aanpak naar een operationele wetenschap, waarmee men beleid kon maken.

De Volkenbond (de voorloper van de VN) hoopte, dat met de nieuwe methodiek de econo­ mische depressie effectief kon worden bestreden en nodigde Tinbergen uit om de bestaande eco­ nomische (verbale) theorieën op hun geldigheid te toetsen met behulp van vergelijkingen en sta­ tistisch materiaal. In 1929 publiceerde de Vol­ kenbond de resultaten: Statistical Testing ofBusin- 44 ess Cyde Theories. Er waren twee delen: deel I ana­

lyseerde de dynamiek van investeringen in indi­ viduele sectoren; deel II gaf een dynamisch mo­ del voor de economie van de Verenigde Staten.

Keynes was nogal sceptisch over de nieuwe aanpak van Tinbergen en omschreef in 1939 diens werkwijze als‘alchemie’. Tinbergen weer­ legde de kritiek zo goed hij kon en in zijn ant­ woord bleek Keynes in ieder geval overtuigd van de integriteit van Tinbergen bij de toepassing van zijn methode en gaf hem uiteindelijkhet

voordeel van de twijfel; ‘So, let him continue’. En dat heeft professor Tinbergen met veel overmiging en met veel resultaat gedaan. In 1969 werd de Eerste Nobelprijs voor Economie toege­ kend aan professor Jan Tinbergen vooral op basis van zijn werk voor de Volkenbond in de jaren '30. Het is van belang stil te staan bij de functie die meten heeft in de wetenschap en daarmee inbe- leid.'l- Tinbergen gaf het voorbeeld van warmte. In dezelfde ruimte kan de één zich koud voelen en een ander warm. De uitvinding van de ther­ mometer maakte precieze vaststelling van de temperatuur mogelijk. En in plaats van ruzie te krijgen over de vraag of het raam open of dicht moest, werd de vraag nu waarom voel ik mij bij deze temperatuur koud, en de ander warm? Me­ ting is objectief, gevoelens subjectief.

Voorafgaand aan de komst van de Euro moesten landen voldoen aan de zogenaamde convergentiecriteria. Daarbij was de richtlijn niet: ‘de nationale overheden dienen discipline te betrachten in hun begrotingsbeleid’; dit had beslist niet gewerkt. Wat wel werkte was: ‘het overheidstekort moet lager zijn dan 3 % van het nationaal inkomen’.

Meten bevordert de objectiviteit. En dit was volgens Tinbergen de wezenlijke taak van de we­ tenschap: het terugdringen van de subjectiviteit ten gunste van de objectiviteit. In het vervolg van dit artikel wordt de objectieve benadering van Tinbergen verder toegelicht aan de hand van een aantal maatschappelijke vraagsmkken en beleid­ sterreinen, waarmee professor Tinbergen zich in zijn onderzoek heeft bezig gehouden.

DE M E T H O D E V A N T I N B E R G E N T OE GEP AS T Bij een bezoek aan India in 1951 werd Tinbergen geschokt door de armoede die hij er zag. ‘En’, schreef hij, 'hoewel de hongerwinter van 1944- 1945 ook armoede en nood had betekend, was hier, in India, armoede de normale toestand. Deze ervaring leidde tot een verandering in mijn denken en activiteiten.’S In 1955 nam Tinbergen afscheid van het Centraal Planbureau en zijn part-time hoogleraarschap aan de Nederlandse

J. Kol De actualiteit uan Tinbergen

Economische Hogeschool (later Erasmus Univer- siteit) werd omgezet in een full-time positie, om bij te kunnen dragen aan de economische ont­ wikkeling in de arme landen, een werkterrein met de hoogste prioriteit vanuit menselijk oog­ punt, vond Tinbergen. Voor een effectieve ont­ wikkeling was planning onontbeerlijk, volgens Tinbergen. Aan de ene kant om vermorsing van de zeer schaarse middelen in ontwikkelingslan­ den tegen te gaan, maar ook omdat planning meer vrijheid biedt dan marktkrachten; immers bij planning kan men de uitkomst bepalen, bij marktkrachten moet men die afwachten.

Zeer vaak besteedde Tinbergen aandacht aan de norm voor ontwiklcelingsoverdrachten. De herkomst van de VN -norm van 0,7 procent van het bmto nationaal product (bnp) vastgesteld in het begin van de j aren ’y o was onduidelijk. Tin­ bergen stelde vervolgens voor — een voor hem kenmerkende aanpak —■ om de norm afhanke­ lijk te maken van 1) de relatieve rijkdom van elk van de donorlanden, en 2) van een doelstelling aangaande de snelheid waarmee de kloof tussen arm en rijk zou worden gedicht of tenminste substantieel verkleind. Zeer veel hogere normen bleken nodig om de snelheid van kloofdemping aanvaardbaar te houden. ‘Politiek onhaalbaar’, wist Tinbergen, ‘maar toch voor wie naar de toe­ komst kijkt is het verlicht eigenbelang voor de donorlanden. De immigranten worden steeds talrijker, omdat zij niet zo lang willen wachten voordat zij in eigen land wat meer welvaart deelachtig worden. Aan deze immigratie moet meer aandacht worden gegeven, het leidt im ­ mers tot sociale spanningen. Voor de imm igran­ ten moet werkgelegenheid gecreëerd worden in hun eigen land, bijvoorbeeld door meer ontwik­ kelingshulp. Regeren is vooruitzien!’®

In 1973 ging Tinbergen met emeritaat bij de Erasmus Universiteit Rotterdam na een 40-jarig hoogleraarschap. Hij keerde terug naar de uni­ versiteit, waar zijn wetenschappelijke werk be­ gon: Leiden. Tijdens zijn 2-jarig gasthoogleraar- schap aldaar en ook daarna hield hij zich vooral bezig met vraagsmkken rond de inkomensver­ deling. Daarmee bouwde hij voort op eerder

werk in dejaren ’s o. Tinbergen achtte de theorie­ vorming inzake inkomensverdeling tot dan toe onbevredigend. Gebrek aan aandacht voor het individu en voor de vraagzijde van de arbeids­ markt stond de formulering van beleid voor een meer gelijke inkomensverdeling in de weg.7 Hij probeerde de theorie in dit opzicht aan te vullen.

Ook stelde Tinbergen voor om belastingen niet meer op inkomen maar op talent te heffen. Vanuit welvaartsoogpunt is zo’n belasting te pre­ fereren: men zou zijn arbeid in een productieve richting aanwenden en verder de beloning voor extra inspanningen in zijn geheel kunnen behou­ den. Dit was toekomstmuziek gaf Tinbergen toe, immers de bestaande psychologische tests waren nog ontoereikend. In deze periode onderzocht Tinbergen ook de bijdragen van diverse beroeps­ groepen in de rijke landen aan het nationale in­ komen, waarmee dit artikel opende. Was de aan­ pak van Tinbergen gevolgd, dan zouden we veel verder zijn met een gewenste inkomensverde­ ling, en was ook de huidige economische neer­ gang beduidend minder geweest, omdat men de lonen eveneens niet ’excessief’ had laten stijgen.

V R E D E , V E I L I G H E I D E N P L A N N I N G

Jan Tinbergen was dienstweigeraar, iets wat in zijn tijd nog moed vereiste. Het laatste gedeelte van zijn vervangende dienstplicht werkte hij bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Tij­ dens de Tweede Wereldoorlog prepareerde Tin­ bergen een boek over internationale economi­ sche samenwerking, dat vlak na de oorlog uit­ kwam. Tinbergen concludeerde dat de Tweede

Wereldoorlog tenminste voor een deel was ont- 45 staan uit een gebrek aan internationale samen­ werking.^ In de jaren ’30 voerde elkland zijn ei­ gen handels- en wisselkoersbeleid, vaak tot schade van zijn handelspartners, en zo ookbe- doeld. Tinbergen was dan ook van mening dat internationale economische relaties niet op hun beloop moesten worden gelaten, maar onder­ werp moesten zijn van internationaal beleid on­ der toezicht van internationale organen, waarbij doelstellingen van welvaart, stabiliteit en vrede SS^D 4 I 2 0 0 4

J.Kol De actualiteit uan Tinbergen

dienden te worden nagestreefd. Op kleinere schaal werd zulke samenwerking gerealiseerd in Benelux-verband en later in de EEG. Tinbergen was enthousiast over de economische integratie en droeg veel bij aan de analyse van de vraagstuk­ ken die de integratie stelde.9

Mede door de toenemende kracht van de be­ wapening keerde Tinbergen veel later in zijn le­ ven terug naar het thema van oorlog en vrede. In 1990 verscheen zijn boek World Securiry and Equity. Daarin worden bewapening en ontwikke­ lingssamenwerking samengebracht. In een wereldmodel met enkele regio’s (West, Oost en Zuid) en enkele onderverdelingen, zijn militaire uitgaven en ontwikkelingsoverdrachten opgeno­ men en fungeren veiligheid en inkomensgelijk­ heid — naast groei — als na te streven doelein­ den. De uitkomsten geven aan dat er een overbe- steding is aan bewapening, vooral aan agressieve wapens, en een tekort aan ontwikkelingsover­ drachten. Bij de voorstellen voor verder onder­ zoek wordt prioriteit gelegd bij het zoeken naar een structuur in de wereld voor besluitvorming, die de mensheid in staat zal stellen om volledige veiligheid te bereiken en daarmee het bereiken en voortbestaan van een humane maatschappij zeker te stellen, wereldwijd.^®

De Tweede Kamerverkiezingen van 15 mei vo­ rig jaar boden eindelijk een uitlaatklep voor de onvrede over de aanzwellende minderheden. Pim Formyn stelde het vraagstuk aan de orde en won veel stemmen. Maar ruim 30 jaar eerder, in 1970, had Tinbergen betoogd, dat de instroom van gastarbeid — toen nog bestaande uit Span­ jaarden en Joegoslaven — veel sociale spannin- 46 gen zou geven. En dat een beter alternatief voor­ handen was. Door overdracht van ons geld, kapi­ taal, zou in de armere landen zelf werkgelegen­ heid worden gecreëerd, en de groei worden be­ vorderd. Dan zouden de bevolkingen in ontwik­ kelingslanden niet ongeduldig behoeven te wor­ den en ‘hun welvaart hier komen halen.’ Boven­ dien rekende Tinbergen voor, was het goedkoper. Immers de kapitaalinvesteringen per arbeiders- plaats zijn in de rijke landen veel hoger dan in de arme. Anders gezegd, de productiviteit van een

geïnvesteerde gulden daar is in termen van werkgelegenheid veel hoger dan hier.'^ Dit was 1970. Het kabinet Den Uyl moest nog komen, maar geluisterd werd er niet.

Het gebruik van het woord ‘planning’ bij Tin­ bergen houdt zeker geen eenzijdige visie in. Dit blijkt trouwens ook overduidelijk uit de geschrif­ ten van Tinbergen zelf, wanneer hij er bijvoor­ beeld op wijst dat de noodzaak tot planning niet impliceert dat planning tot in details noodzake­ lijk is of wanneer hij aangeeft dat een teveel aan planning verstikkend kan werken voor het parti­ culier initiatief en inefficiëntie tot gevolg kan hebben. Maar ook, dat in beginsel planning su­ perieur is aan de blinde krachten van de markt­ werking. Er is bij planning immers keuze moge­ lijk aangaande de uitkomst, bij marktwerking moet dit worden afgewacht.

Velen zijn van mening dat de ineenstorting van de Sovjet Unie en zijn vazalstaten betekent dat duidelijk is geworden dat planning uit de tijd en achterhaald is. Dit is een vorm van slordig denken. Wat is aangetoond — waarschijnlijk — is dat compleet centrale planning in een één-par- tij dictatuur niet werkt, althans niet voor een meer ontwikkelde economie. Maar een derge­ lijke planning heeft Tinbergen nooit voorge­ staan. Bij hem gaat het altijd om een optimale combinatie van planning en marktkrachten.*^ Het criterium daarbij is efficiëntie en de bijdrage aan andere doelstellingen. Het gaat dus bij de keuze tussen planning en marktkrachten niet om een ideologisch bepaald of-of, maar om een pragmatische mengverhouding en-en. De plan­ ning dient zo te zijn dat maximaal profijt van marktkrachten kan worden getrokken.

Overigens is het te verwachten dat de balans in de toekomst naar planning zal verschuiven. Technologische ontwikkeling is daarbij een fac­ tor. Aan het eind van de 19® eeuw waren de vis­ sersboten klein en wrak (Herman Heyermans’ Op Hoop vanZegen, 1900), nuhebben de trawlers een veel grotere capaciteit en is overbevissing een re­ ëel gevaar. Marktkrachten waarschuwen daar on­ voldoende voor en dus grijpt de Europese Com­ missie in door het opleggen van quota. Ook dat is

J.Kol De actualiteit uan Tinbergen

planning. Het kappen van wouden is een ander voorbeeld waar planning is vereist. De lange-ter- mijn effecten van technische ontwikkelingen vormen een andere factor die een verschuiving richting planning zal vereisen, omdat het prij s- mechanisme deze onvoldoende reflecteert. De economische ontwildceling wereldwijd zou bevorderd worden door een internationale ar­ beidsverdeling; dat is wat Tinbergen herhaalde­ lijk bepleitte. Ieder land zou zich moeten richten op de productie van goederen overeenkomstig het niveau van ontwikkeling en deze ruilen met de specialisaties van andere landen.D Helaas, constateerde Tinbergen, werkte de EEG belem­ merend voor de internationale arbeidsverdeling door het beschermen van een aantal niet-concur- rerende bedrijfstakken (landbouw, textiel en kle­ ding) en het tegenhouden van concurrerende importen van deze producten vanuit de ontwik­ kelingslanden. Dit belemmerde de ontplooiing van ontwikkelingslanden, maar ook de groei van onze eigen wel-concurrerende bedrijfstakken. In dit opzicht, schreef Tinbergen, schaam ik mij een burger van de EEG te zijn.

Tinbergen deed ook voorstellen voor verbete­ ring van het functioneren van de V N . De stem­ verhouding zou meer het gewicht van een land moeten weerspiegelen dan bij het één-land-één- stem systeem het geval is. Omvang van bevol­ king en economie zouden een rol moeten spelen.N Voor een goede organisatie zou de VN ook over eigen middelen dienen te beschikken en niet afhankelijk van bijdragen moeten zijn. Daartoe was een Ministerie van Financiën op wereldniveau nodig, dat zelfstandig belastingen zou kunnen innen. Het IMF en de Wereldbank zijn een weergave van een Centrale Banken een Investeringsbank op nationaal niveau, maar een Ministerie van Financiën ontbreekt nog. Ook stond Tinbergen een eigen gewapende politie­ macht van de VN voor. In een van zijn laatste pu­ blicaties Global Govemancefor the zist Century (op­ genomen in het ‘Human Development Report 1994’) constateerde Tinbergen nogmaals dat de problemen waar de mensheid voor staat niet meer door nationale regeringen alleen kunnen

worden opgelost. Een Wereldregering is nodig om op een aantal centrale terreinen een mondi­ ale aanpak mogelijk te maken: veiligheid, ar­ moede en ontwikkeling, milieubehoud en be­ heer van de oceanen.

Een paar jaar eerder analyseerde Tinbergen de snelheid waarmee economische integratie zich voltrok. Historisch gezien ging het in de EEG/EU sneller dan eerder binnen een land als Frankrijk of Zwitserland. Maar, constateerde hij, de snel­ heid was toch nog te laag om een integratie op wereldniveau nog tijdig tot stand te laten ko­ men.*5

HET S O C I A L I S M E VAN T I N B E R G E N Professor Tinbergen stond een betekenisvolle toekomst voor de Socialistische Beweging voor in het verlengde van wat reeds was bereikt.'*^ In afwijking van het echte, oude kapitalisme be­ pleitte hij: 1. de noodzaak van ingrijpen in het vrije bestel door sociale verzekeringen en voor­ zieningen; 2. belasting op vermogens en win­ sten; 3. erkenning van de taak van de vakbewe­ ging; 4. toegang tot onderwijs voor een ieder; 5. marktregelingen voor labiele markten; 6. con- junctuurpolitiek.

Primitief socialistische opvattingen dienden te verdwijnen. Het ging dan om de volledige so­ cialisatie van het economisch leven, een geheel gecentraliseerde planning en om beloning uit­ sluitend naar behoefte en zonder verband met prestatie. Meer in algemene zin zou de socialisti­ sche beweging zich dienen te richten op drie hoofdterreinen: 1. de verdere hervorming van de sociale orde in de meest ontwikkelde landen; 2. een zuiverder discussie voeren met de commu­ nistische landen — ter vermijding van ons aller

In document De corrumpering non de Amen*kaonse (pagina 43-49)