• No results found

Gedachte-experimenten zijn academische discussies waarin twee of meer academici gebruik maken van een denkbeeldig scenario om de aanvaardbaarheid van een academisch standpunt op de proef te stellen. Gedachte-experimenten vinden plaats in verscheidene academische disciplines en worden doorgaans genoemd naar de centrale entiteit of gebeurtenis die beschreven wordt in het denkbeeldige scenario. Het gedachte-experiment ‘Twin Earth’ is bijvoorbeeld een academisch meningsverschil waarin de deelnemende academici de aanvaardbaarheid van een bepaalde betekenistheorie (semantisch internalisme) bediscussiëren op basis van een denkbeeldig scenario waarin een nieuwe planeet wordt ontdekt. We worden gevraagd ons voor te stellen dat deze planeet genaamd ‘Twin Earth’ in alle opzichten identiek is aan de aarde behalve in de chemische formule van water, die niet H2O is maar een andere combinatie van chemische elementen. Op basis van de verschillen tussen het gebruik van de term ‘water’ op aarde en Twin Earth bediscussiëren de academici die betrokken zijn bij dit meningsverschil de aanvaardbaarheid van het standpunt dat het kennen van de betekenis van een term een kwestie is van het hebben van een bepaalde mentale staat. Dit is een voorbeeld waarin een denkbeeldig scenario argumentatief gebruikt wordt.

Het huidige onderzoek is gericht op de reconstructie van gedachte-experimenten. In het algemeen worden bij het reconstrueren van een interactie die heeft plaatsgevonden tussen twee of meer individuen een aantal transformaties uitgevoerd die bedoeld zijn om,

Samenvatting

172

vanuit een bepaald theoretisch perspectief, duidelijk te maken wat significant is in die interactie. In het verleden zijn gedachte-experimenten doorgaans gereconstrueerd vanuit een logisch-epistemologisch perspectief. Dit perspectief wordt gekenmerkt door een nadruk op de cognitieve aspecten (het denken) die betrokken zijn bij het gebruik van denkbeeldige scenario’s in academische discussies. Het doel van reconstructies vanuit dit perspectief is om de cognitieve stappen van het denkbeeldige scenario naar een bepaalde conclusie expliciet te maken. Naast de nadruk op cognitieve aspecten worden logisch-epistemologische reconstructies ook gekenmerkt door hun impliciete gebruik van analytische instrumenten. Deze reconstructies worden doorgaans gepresenteerd zonder enige uitleg over de analytische stappen die genomen worden om van het oorspronkelijke discours naar de gereconstrueerde versie te komen.

Het doel van het huidige onderzoek is om een methode te ontwikkelen voor het reconstrueren van gedachte-experimenten die (1) recht doet aan de communicatieve interactie die plaatsvindt tussen de academici die deelnemen aan een gedachte-experiment en (2) gebruikt kan worden om systematisch en op expliciete wijze van de oorspronkelijke communicatieve handelingen naar de gereconstrueerde versie van deze handelingen te komen.

Dit tweevoudige doel wordt benaderd vanuit het argumentatie-theoretisch kader van de pragma-dialectiek. Het ideaalmodel van een kritische discussie staat centraal in dit kader. Dit model bestaat uit een specificatie van de verschillende fasen in het proces van het oplossen van een verschil van mening die analytisch onderscheiden kunnen worden en de discussiezetten die in elk van deze fasen uitgevoerd worden door de discussiërende partijen. De vier fasen van het oplossen van een meningsverschil zijn: de confrontatiefase, de openingsfase, de argumentatiefase en de afsluitingsfase. Om een gedachte-experiment te analyseren in het licht van het ideaalmodel van een kritische discussie moeten de communicatieve handelingen gereconstrueerd worden waarmee de deelnemers aan een gedachte-experiment hun dialectische doel van het oplossen van het meningsverschil willen bereiken, en hun retorische doel om dit in hun eigen voordeel te doen.

Bij het uitvoeren van een pragma-dialectische reconstructie kunnen een aantal empirische hulpmiddelen gebruikt worden om een expliciet en systematisch verband vast te stellen tussen de oorspronkelijke en de gereconstrueerde versie van de interactie tussen de academici. In het huidige onderzoek worden deze hulpmiddelen onderverdeeld in tekstuele, intertekstuele en contextuele hulpmiddelen. Tekstuele hulpmiddelen zijn argumentatieve indicatoren in de communicatieve handelingen die uitgevoerd worden door de academici die

Samenvatting

deelnemen aan een gedachte-experiment. Intertekstuele hulpmiddelen zijn argumentatieve indicatoren in de communicatieve handelingen waarmee academici die niet deelnemen aan een gedachte-experiment het argumentatieve gedrag uitleggen van diegenen die er wel aan deelnemen. Contextuele hulpmiddelen bestaan uit institutionele conventies die academische discussies als geïnstitutionaliseerde activiteitstypen reguleren en die gebruikt kunnen worden om de gebondenheden te identificeren die de deelnemers op zich hebben genomen in het verloop van de discussie.

Eerst bespreek ik de analytische instrumenten en empirische hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden voor het reconstrueren van het streven van de academici om de dialectische doelen te behalen in elk van de vier fasen van het oplossen van een meningsverschil (hoofdstuk 2 tot en met 5). Vanuit deze basis zal ik de analytische instrumenten en empirische hulpmiddelen bespreken die ontworpen zijn voor het reconstrueren van het strategisch manoeuvreren van de academici in deze vier fasen (hoofdstuk 6). Ik zal het onderzoek concluderen met een overzicht van de belangrijkste resultaten en een bespreking van de implicaties van deze resultaten (hoofdstuk 7).

In hoofdstuk 2 bespreek ik de analytische instrumenten en empirische hulpmiddelen die nodig zijn voor het reconstrueren van de initiële situatie van een gedachte-experiment. De confrontatiefase van een kritische discussie fungeert als een theoretische basis voor deze reconstructie. In de confrontatiefase drukken de discussianten hun positie ten opzichte van de propositie in kwestie uit, waardoor ze hun verschil van mening externaliseren. Een discussiant kan een standpunt (positief of negatief) naar voren brengen ten opzichte van de propositie in kwestie of twijfel uiten ten opzichte van het standpunt van de andere discussiant. In dit hoofdstuk worden de tekstuele, intertekstuele en contextuele hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden bij het reconstrueren van de initiële situatie van een gedachte- experiment besproken en geïllustreerd. Een belangrijk element van contextuele informatie dat in dit hoofdstuk geïntroduceerd wordt en door het hele onderzoek gebruikt wordt, zijn de institutionele rollen die de academici die deelnemen aan een academisch meningsverschil op zich nemen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de rapporteur, die een positief standpunt naar voren brengt met betrekking tot het antwoord op een academische vraag, de recensent, die een negatief standpunt naar voren brengt ten opzichte van het antwoord van de rapporteur, en de peer, die een neutrale positie inneemt door te twijfelen aan de posities die naar voren zijn gebracht door de eerste twee.

In hoofdstuk 3 zal ik de analytische instrumenten en empirische hulpmiddelen bespreken die nodig zijn voor het reconstrueren van de overeengekomen uitgangspunten in

Samenvatting

174

een gedachte-experiment. Voor dit onderdeel van de methode fungeert de openingsfase in het ideaalmodel van een kritische discussie als het theoretische vertrekpunt. In de openingsfase zijn de zetten van de discussianten gericht op het bereiken van overeenstemming over een set proposities die als uitgangspunten zullen dienen. Een dergelijke overeenstemming wordt bereikt door middel van voorstel-acceptatie-uitwisselingen: één discussiant stelt een uitgangspunt voor, de andere discussiant accepteert of wijst het af. Als een voorstel niet wordt aanvaard, kunnen er nieuwe voorstellen gedaan worden totdat de twee discussianten overeenkomen dat ze genoeg gemeenschappelijke uitgangspunten hebben om verder te gaan. Met de openingsfase als theoretische basis bespreek en illustreer ik de tekstuele, intertekstuele en contextuele hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden bij het reconstrueren van een gedachte-experiment in het licht van de openingsfase van een kritische discussie. Gezien het belang van het denkbeeldige scenario in een gedachte-experiment zal ik me in dit hoofdstuk richten op de reconstructie van uitgangspunten met betrekking tot het gebruik van een denkbeeldig scenario.

In hoofdstuk 4 richt ik me op de analytische instrumenten en empirische hulp- middelen die ingezet kunnen worden bij het reconstrueren van de argumentatieve middelen die gebruikt worden door de deelnemers aan een gedachte-experiment. Voor dit hoofdstuk fungeert de argumentatiefase zoals gedefinieerd in het ideaalmodel van een kritische discussie als het theoretische vertrekpunt. Om de aanvaardbaarheid van het naar voren gebrachte standpunt ten opzichte van de propositie in kwestie op de proef te stellen, brengen de discussianten in de argumentatiefase argumentatie en (positieve of negatieve) reacties op argumentatie naar voren. Met de argumentatiefase als theoretische basis bespreek en illustreer ik het gebruik van tekstuele, intertekstuele en contextuele hulpmiddelen bij het reconstrueren van het academische toetsingsproces in een gedachte-experiment. Specifiek aan het reconstrueren van een toetsingsproces is het gebruik van analytische hulpmiddelen voor het weergeven van de relaties tussen verscheidene communicatieve handelingen die uitgevoerd worden in het toetsingsproces. Voor dit doel maak ik gebruik van argumentatiestructuren en discussiestructuren die de complexe onderlinge afhankelijkheden tussen de verscheidene communicatieve handelingen weergeven.

In hoofdstuk 5 richt ik me op de analytische instrumenten en empirische hulp- middelen die ingezet kunnen worden bij het reconstrueren van de uitkomst van een gedachte-experiment. De theoretische basis hiervoor wordt geleverd door de afsluitingsfase van het ideaalmodel van een kritische discussie. In de afsluitingsfase stelt een discussiant een resultaat voor waarop de andere discussiant reageert door het ofwel te accepteren of te

Samenvatting

weigeren. Als het voorstel geweigerd wordt, kan een nieuw voorstel gedaan worden door ieder van beide discussianten. Een resultaat bestaat uit een propositie die de rechten en verplichtingen van de discussianten voorschrijft met betrekking tot hun initiële positie in het licht van de argumentatieve middelen die ingezet zijn in de argumentatiefase. Er worden drie typen mogelijke resultaten onderscheiden: resolutie (één van de partijen trekt zijn initiële positie terug terwijl de ander de zijne behoudt), herbevestiging (beide partijen behouden hun initiële positie), en opheffing (beide partijen trekken hun initiële positie in). In dit hoofdstuk bespreek en illustreer ik de tekstuele, intertekstuele en contextuele hulpmiddelen die relevant zijn voor het reconstrueren van de uitkomst van een gedachte-experiment.

In hoofdstuk 6 richt ik me op de reconstructie van de communicatieve handelingen waarmee academici het resolutieproces in de richting van een gunstige uitkomst trachten te bewegen. Voor iedere deelnemer verwijst een ‘gunstige’ uitkomst naar een overeenstemming die inhoudt dat deze deelnemer de initiële positie die hij heeft uitgedrukt ten opzichte van het academische standpunt in kwestie mag behouden (terwijl de andere deelnemer zijn initiële standpunt intrekt). Bij gedachte-experimenten wordt een academicus altijd geacht zijn argumentatieve discours tegelijkertijd te bewegen in de richting van het dialectische doel van het oplossen van het meningsverschil en het retorische doel van het oplossen van het meningsverschil in zijn eigen voordeel. In de pragma-dialectiek wordt het gelijktijdige streven van een discussiant naar het behalen van dialectische en retorische doelen ‘strategisch manoeuvreren’ genoemd. De tekstuele, intertekstuele en contextuele hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden bij het reconstrueren van het strategisch manoeuvreren van de academici in een gedachte-experiment worden uitgelegd en geïllustreerd. Een belangrijk hulpmiddel bij het reconstrueren van het strategisch manoeuvreren van academici in gedachte-experimenten is de ‘essentiële spanning’. De essentiële spanning verwijst naar de conventie volgens welke academisch onderzoek tegelijkertijd geacht wordt traditioneel te zijn (in overeenstemming met het paradigma van het veld) en origineel (bestaande uit een meer of minder radicale afwijking van het paradigma van het veld). De essentiële spanning kan gespecificeerd worden voor de vier fasen van het resolutieproces. Deze specificatie resulteert in een overzicht van de institutionele randvoorwaarden die het strategisch manoeuvreren van academici in gedachte-experimenten beheersen.

In hoofdstuk 7 geef ik een overzicht van de belangrijke analytische instrumenten en empirische hulpmiddelen die ik besproken heb in dit onderzoek. Vervolgens presenteer ik enkele implicaties van deze resultaten voor het bredere onderzoek naar gedachte- experimenten en voor het pragma-dialectische onderzoeksprogramma.

References

Andone, C. (2009). Confrontational strategic maneuvers in a political interview. Unpublished doctoral dissertation, University of Amsterdam.

Arthur, R. (1999). On thought experiments as a priori science. International Studies in the

Philosophy of Science, 13(3), 215-229.

Atkinson, D. (2003). Experiments and thought experiments in natural science. In M. C. Galavotti (Ed.), Observation and experiment in the natural and social sciences (pp. 209-225). New York: Kluwer Academic Publishers.

Austin, J. L. (1962). How to do things with words. Cambridge: Harvard University Press. Barber, B. (1962). Resistance by scientists to scientifi c discovery. In B. Barber & W. Hirsch

(Eds.), Th e sociology of science (pp. 539-556). New York: Free Press.

Bazerman, C. (1988). Shaping written knowledge: Th e genre and activity of the experimental article in science. Madison, WI: University of Wisconsin Press.

Beck, S. (1992). Should we tolerate people who split? Th e Southern Journal of Philosophy, 30(1), 1-17.

Bennett, C. H. (1987). Demons, engines and the second law. Scientifi c American, 257(5), 108-116.

Block, N. (1978). Troubles with functionalism. In C. Wade Savage (Ed.), Minnesota studies

in the philosophy of science (pp. 261-325). Minneapolis: University of Minnesota Press.

Block, N. (1980). What intuitions about homunculi don’t show. Th e Behavioral and Brain Sciences, 3(1), 425-426.

Bonneux, L., & Birnie, E. (2001). Th e discount rate in the economic evaluation of

prevention: A thought experiment. Journal of Epidemiology and Community Health,

References

178

Boonin-Vail, D. (1997). A defense of ‘A Defense of Abortion’: On the responsibility objection to Th omson’s argument. Ethics, 107(2), 286-313.

Bradley, F. H. (1883). Principles of logic. London: Kegan Paul, Trench & Co.

Bridgeman, B. (1980). Brains + programs = minds. Th e Behavioral and Brain Sciences, 3(1),

427-428.

Bringsjord, S., & Zenzen, M. (1997). Cognition is not computation: Th e argument from irreversibility. Synthese, 113(2), 285-320.

Brown, J. R. (1986). Th ought experiments since the scientifi c revolution. International

Studies in the Philosophy of Science, 1(1), 1-15.

Brown, J. R. (1991). Th e laboratory of the mind: Th ought experiments in the natural sciences.

London/New York: Routledge.

Burge, T. (1986). Individualism and psychology. Th e Philosophical Review, 95(1), 3-45.

Butković, A. (2007). What is the function of thought experiments: Kuhn vs. Brown.

Croatian Journal of Philosophy, 7(19), 63.

Churchland, P. M. (1985). Reduction, qualia, and the direct introspection of brain states.

Th e Journal of Philosophy, 82(1), 8-28.

Churchland, P. M., & Churchland, P. S. (1990). Could a machine think? Scientifi c American,

262, 32-39.

Cole, D. (1984). Th ought and thought experiments. Philosophical Studies, 45(3), 431-444. Cole, S., & Cole, J. R. (1967). Scientifi c output and recognition: A study in the operation of

the reward system in science. American Sociological Review, 32(3), 377-390.

Cooper, L. (1935). Aristotle, Galileo and the tower of Pisa. London/New York: Cornell University Press.

Copeland, B. J. (2002). Th e Chinese Room from a logical point of view. In J. Preston & M. Bishop (Eds.), Views into the Chinese room (pp. 109-123). Oxford: Clarendon Press. Coulter, J., & Sharrock, W. (2002). Th e Hinterland of the Chinese room. In J. Preston & M.

Bishop (Eds.), Views into the Chinese room (pp. 181-201). Oxford: Clarendon Press.

Damper, R. I. (2004). Th e Chinese room argument: Dead but not yet buried. Journal of

Consciousness Studies, 11(5), 159-169.

Dascal, M. (1998). Th e study of controversies and the theory and history of science. Science

in Context, 11(02), 147-154.

Davidson, D. (1987). Knowing one’s own mind. Proceedings and Addresses of the American

Philosophical Association, 60(3), 441-458.

Dennett, D. (1980). Th e milk of human intentionality. Th e Behavioral and Brain Sciences, 3(1), 428-430.

References

Dennett, D. (2004). ‘Epiphenomenal’ qualia? In P. Ludlow, Y. Nagasawa & D. Stoljar (Eds.),

Th ere’s something about Mary: Essays on phenomenal consciousness and Frank Jackson’s knowledge argument (pp. 59-69). Cambridge/London: MIT Press.

Donnellan, K. S. (1966). Reference and defi nite descriptions. Th e Philosophical Review, 75(3), 281-304.

Earman, J., & Norton, J. D. (1998). Exorcist XIV: Th e wrath of Maxwell’s demon. Part I. From Maxwell to Szilard. Studies in History and Philosophy of Science, 29(4), 435-471. Eccles, J. C. (1980). A dualist-interactionist perspective. Th e Behavioral and Brain Sciences,

3(1), 430-431.

Eemeren, F. H. van (1986). Th e normative reconstruction of argumentative discourse:

An illustration of its effi cacy in the analysis of the confrontation stage in a political discussion. In T. Ensink, A. van Essen & T. van der Geest (Eds.), Discourse analysis

and public life: Papers of the Groningen conference on medical and political discourse (January 1985) (pp. 309-325). Dordrecht: Foris.

Eemeren, F. H. van (2010). Strategic maneuvering in argumentative discourse: Extending

the pragma-dialectical theory of argumentation. Amsterdam/Philadelphia: John

Benjamins.

Eemeren, F. H. van (2016). Identifying argumentative patterns: A vital step in the development of pragma-dialectics. Argumentation, 30(1), 1-23.

Eemeren, F. H. van, & Garssen, B. (2010). ‘In varietate concordia’ - United in diversity: European parliamentary debate as an argumentative activity type. Controversia 7(1), 19-37.

Eemeren, F. H. van, Garssen, B., Krabbe, E. C. W., Snoeck Henkemans, A. F., Verheij, B., & Wagemans, J. H. M. (2014). Handbook of argumentation theory. Dordrecht: Springer. Eemeren, F. H. van, & Grootendorst, R. (1984). Speech acts in argumentative discussions:

A theoretical model for the analysis of discussions directed towards solving confl icts of opinion. Dordrecht: Foris.

Eemeren, F. H. van, & Grootendorst, R. (1992). Argumentation, communication, and

fallacies. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

Eemeren, F. H. van, & Grootendorst, R. (2004). A systematic theory of argumentation: Th e pragma-dialectical approach. Cambridge: Cambridge University Press.

Eemeren, F. H. van, Grootendorst, R., Jackson, S., & Jacobs, S. (1993). Reconstructing

argumentative discourse. Tuscaloosa, AL: University of Alabama Press.

Eemeren, F. H. van, & Houtlosser, P. (1999). Strategic manoeuvering in argumentative discourse. Discourse Studies, 1(4), 479-497.

References

180

Eemeren, F. H. van, & Houtlosser, P. (2000). Rhetorical analysis within a pragma-dialectical framework. Argumentation, 14(3), 293-305.

Eemeren, F. H. van, Houtlosser, P., & Snoeck Henkemans, A. F. (2007). Argumentative

indicators in discourse: A pragma-dialectical study. Dordrecht: Springer.

Einstein, A., Podolsky, B., & Rosen, N. (1935). Can quantum-mechanical description of physical reality be considered complete? Physical Review, 47(10), 777-780.

Epicurus (1926).Th e extant remains. (Bailey, C. Trans.). Oxford: Clarendon Press.

Feyerabend, P. (1993). Against method. London: New Left Books.

Fisher, A. (2004). Th e logic of real arguments. Cambridge: Cambridge University Press.

Fodor, J. A. (1964). On knowing what we would say. Th e Philosophical Review, 73(2), 198-

212.

Fodor, J. A. (1980). Searle on what only brains can do. Th e Behavioral and Brain Sciences, 3(1), 431-432.

Frappier, M., Meynell, L., & Brown, J. R. (Eds.). (2013). Th ought experiments in philosophy, science and the arts. New York/London: Routledge.

Galilei, G. (1954). Dialogues concerning two new sciences. (H. Crew, A. de Salvio Trans.). New York: Dover Publications.

Gaston, J. (1978). Th e reward system in British and American science. New York: John

Willey & Sons.

Gendler, T. S. (1998). Galileo and the indispensability of scientifi c thought experiment. Th e British Journal for the Philosophy of Science, 49(3), 397-424.

Gendler, T. S. (2000). Th ought experiment: On the powers and limits of imaginary cases. New

York: Garland Publications.

Gendler, T. S. (2004). Th ought experiments rethought - and reperceived. Philosophy of

Science, 71(5), 1152-1163.

George, R. (1991). Th e tradition of thought experiments in philosophy. In T. Horowitz & G. Massey (Eds.), Th ought experiments in science and philosophy (pp. 273-283).

Lanham, MD: Rowman & Littlefi eld.

Grice, H. P. (1975). Logic and conversation. In P. Cole & J. Morgan (Eds.), Syntax and

semantics. Volume 3: Speech acts (pp. 41-58). New York: Academic Press.

Gross, A. G., Harmon, J. E. & Reidy, M. S. (2002). Communicating science: Th e scientifi c article from the 17th century to the present. New York: Oxford University Press.

Guthrie, W. K. C. (1939). Introduction. In Guthrie, W. K. C (Ed. & Trans.). Aristotle VI: On

References

Habermas, J. (1989). Towards a communication‐concept of rational collective will‐ formation: A thought experiment. Ratio Juris, 2(2), 144-154.

Häggqvist, S. (1996). Th ought experiments in philosophy. Stockholm: Almqvist & Wiksell.

Häggqvist, S. (2009). A model for thought experiments. Canadian Journal of Philosophy,

39(1), 55-76.

Hagstrom, W. O. (1965). Th e scientifi c community. New York: Basic Books.

Harnad, S. (1989). Minds, machines and Searle. Journal of Th eoretical and Experimental Artifi cial Intelligence, 1(1), 5-25.

Harnad, S. (2002). Minds, machines and Searle 2: What’s right and wrong about the Chinese Room argument. In J. Preston & M. Bishop (Eds.), Views into the Chinese

room (pp. 294-308). Oxford: Clarendon Press.

Haugeland, J. (2002). Syntax, semantics, physics. In J. Preston & M. Bishop (Eds.), Views

into the Chinese room (pp. 379-392). Oxford: Clarendon Press.

Hofstadter, D. (1980). Reductionism and religion. Th e Behavioral and Brain Sciences, 3(1),

433-434.

Horgan, T. (1984). Jackson on physical Information and qualia. Th e Philosophical Quarterly, 34(135), 147-152.

Horowitz, T., & Massey, G. (Eds.). (1991). Th ought experiments in science and philosophy.

Lanham, MD: Rowman & Littlefi eld.

Houtlosser, P. (2001). Points of view. In F. H. van Eemeren (Ed.), Crucial concepts in

argumentation theory (pp. 27-51). Amsterdam: Amsterdam University Press.

Ihnen Jory, C. (2012). Pragmatic argumentation in law-making debates. Instruments for

the analysis and evaluation of pragmatic argumentation at the Second Reading of the British parliament. Unpublished doctoral dissertation, University of Amsterdam.

Jackson, F. (1982). Epiphenomenal qualia. Philosophical Quarterly, 32(127), 127-136. Jackson, F. (2004a). Looking back on the Knowledge argument. In P. Ludlow, Y. Nagasawa

& D. Stoljar (Eds.), Th ere’s something about Mary: Essays on phenomenal consciousness and Frank Jackson’s Knowledge argument (pp. xv-xix). Cambridge/London: MIT Press.

Jackson, F. (2004b). Mind and illusion. In P. Ludlow, Y. Nagasawa & D. Stoljar (Eds.),

Th ere’s something about Mary: Essays on phenomenal consciousness and Frank Jackson’s knowledge argument (pp. 421-443). Cambridge/London: MIT Press.

Jackson, F. (2004c). What Mary didn’t know. In P. Ludlow, Y. Nagasawa & D. Stoljar (Eds.),

Th ere’s something about Mary: Essays on phenomenal consciousness and Frank Jackson’s Knowledge argument (pp. 51- 57). Cambridge/London: MIT Press.

References

182

Janis, A. (1991). Can thought experiments fail? In T. Horowitz & G. Massey (Eds.), Th ought experiments in science and philosophy (pp. 113-118). Lanham, MD: Rowman &

Littlefi eld.

Krimsky, S. (1973). Th e use and misuse of critical Gedankenexperimenten. Journal for

General Philosophy of Science, 4(2), 323-334.

Kripke, S. A. (1972). Naming and necessity. Oxford: Blackwell.

Kuhn, T. S. (1977a). A function for thought experiments. In Th e essential tension: Selected studies in scientifi c tradition (pp. 240-265). Chicago: University of Chicago Press.

Kuhn, T. S. (1977b). Th e essential tension: Tradition and innovation in scientifi c research. In Th e essential tension: Selected studies in scientifi c tradition (pp. 225-240). Chicago:

University of Chicago Press.

Kuhn, T. S. (1996). Th e structure of scientifi c revolutions. Chicago: University of Chicago

Press.

Latour, B., & Woolgar, S. (1986). Laboratory life: Th e construction of scientifi c facts.

Princeton, N.J.: Princeton University Press.

Lattery, M. (2001). Th ought experiments in physics education: A simple and practical

examples. Science and Education, 10(5), 485-492.