• No results found

Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Sluitingsbepalingen richten zich tot exploitant. Artikel 2:31 richt zich daarentegen tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Als die zich met goedvinden van de exploitant in de inrichting bevindt in de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, overtreedt hij artikel 2:31. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).

50 Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

(gereserveerd/vervallen)

Dit artikel betrof een verbod van heling en richtte zich tot de exploitant van een horecabedrijf (en niet tot handelaren). Hij mocht niet toestaan dat er in de inrichting werd ‘gehandeld’. Uit

dereguleringsoogpunt en de regelingen omtrent heling en kleinhandel, opgenomen in het Wetboek van Strafrecht (artikel 437) en 14 DHW, is er geen strikte noodzaak om aanvullend in de APV een expliciet verbod voor de exploitant op te nemen.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in openbare inrichtingen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Zwarte lijst

Als op individuele bezoekers gericht instrument ter handhaving van de openbare orde in het algemeen en van de orde in inrichtingen in het bijzonder, heeft enkele malen het verschijnsel “zwarte lijst” de publiciteit gehaald. In de vorige eeuw werd een dergelijke regeling steevast opgenomen in de APV en ook toegepast. De laatste decennia komt die landelijk nog sporadisch voor. In Nederweert is niet gebleken van een noodzaak voor een ‘zwarte lijst’-regeling in de APV.

Al uit HR 02-06-1924,NJ 1924, p. 901, AB 1924, p. 410, blijkt dat een verbod om personen in een tapperij te laten verblijven die zich aan alcoholhoudende drank plegen te buiten te gaan, de openbare orde betreft.

Jurisprudentie

Instrument van de zwarte lijst wordt toelaatbaar geacht. Wnd. Vz.ARRS 16 09 1982, AB 1983, 38, en Wnd. Vz.ARRS 30-03-1983, KG 1983, 195.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Het begrip "openbare inrichting" als omschreven in artikel 2:27 ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 van de Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college het bevoegde bestuursorgaan. De tekst is in overeenstemming gebracht met die van artikel 174 van de Gemeentewet.

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Algemeen

Oneerlijke mededinging

De op basis van artikel 4 van de DHW door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de

paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële

instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waarde mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Concreet komt het er op neer dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op zijn minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging. Of in bepaalde gevallen sprake zal zijn van oneerlijke mededinging is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Bij de

aanzienlijke ruimte die dit uitgangspunt biedt zal de gemeentelijke uitwerking verder overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur plaats moeten vinden. Er is dus aanzienlijke ruimte voor een afweging van belangen, die enerzijds niet tot het volledig uitbannen van oneerlijke

mededinging hoeft te leiden en anderzijds niet tot het volledig ongemoeid laten van oneerlijke mededinging mag leiden.

Verplicht en niet verplichte bevoegdheden

Een regeling op grond van artikel 4 van de DHW, in deze verordening uitgewerkt in artikel 2:34b, is verplicht. Een regeling op grond van de artikel 25a, 25b, 25c en 25d van de DHW is niet verplicht.

Daarnaast hebben deze laatstgenoemde bepalingen niet als doel het tegengaan van oneerlijke mededinging, maar het tegengaan van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

51 Verplichte bevoegdheden

Zie de voorgaande toelichting.

Niet verplichte bevoegdheden

Van de niet verplichte bevoegdheden is geen gebruik gemaakt. Uitgangspunt van de wetgever is dat er alleen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheden als dat noodzakelijk is. Dit met het oog op de toezichtslasten en de beperkingen voor het bedrijfsleven. Op lokaal niveau vormt de huidige praktijk geen noodzaak om gebruik te maken van de bevoegdheden. In de eerste plaats omdat het huidige preventiebeleid en bijbehorende actieplannen die gericht zijn op het terugdringen van alcohol- en drugsgebruik door jongeren, legio mogelijkheden bieden tot het treffen van effectieve

maatregelen.Ook is, waar het gaat om happy hours, gebleken dat horecaondernemers binnen de gemeente Nederweert zelf niet willen werken met happy hours. Het verbieden van stuntprijzen in de detailhandel is nog los van de praktische bezwaren die daaraan kleven zoals het bijhouden van de reguliere prijzen ten opzichte van de stuntprijzen, niet de geëigende c.q. effectieve manier om alcoholgebruik te ontmoedigen. Bewustzijn creëren bij ouders en jongeren, des te meer. Verbieden van stuntprijzen vormt een te grote inmenging van de overheid. Daarnaast biedt de wet, met name door de verhoging van de minimumleeftijd naar 18 jaar voldoende mogelijkheden om op treden tegen bezit van alcohol en verstrekking onder die leeftijd.

Bestuurlijke boete, strafbaarstelling en bestuursdwang

Uit de eerder aangehaalde memorie van toelichting (blz. 51) blijkt dat aan de bestaande arrangementen niets verandert als het gaat om de afbakening tussen de bestuursrechtelijke handhaving via bestuurlijke boeten en strafrechtelijke handhaving op grond van de Wet op de

economische delicten (WED). Uitgangspunt is en blijft dat de handhaving van de DWH zal geschieden door het opleggen van bestuurlijke boeten. Alleen indien de overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft, of het door de wetsovertreder genoten

economisch voordeel groter is dan de bestuurlijke boetes zal er behoefte kunnen zijn om de zaak voor te leggen aan het Openbaar Ministerie om via de WED af te doen: de WED voorziet namelijk in een breder arsenaal aan sancties, zoals hogere maxima voor boetes en de mogelijkheid tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Zolang dit duale stelsel bestaat heeft deze situatie zich nog geen enkele keer voorgedaan. Het duale stelsel in het kader van de DHW functioneert blijkbaar

probleemloos.

De grondslag voor het opleggen door de burgemeester van een bestuurlijke boete voor overtreding van onder meer de op basis van deze verordening vastgestelde bepalingen in artikel 44a van de DHW. Op grond van datzelfde artikel 44a kan de burgemeester ook voor overtreding van een aantal andere bepalingen uit de DHW een bestuurlijke boete opleggen.

Overtredingen van de op basis van de modelverordening aan de APV toegevoegde bepalingen zijn strafbaar als overtredingen op grond van artikel 2, vierde lid, juncto artikel 1, onder 4º, van de WED.

De desbetreffende artikelen zijn daarom niet in de opsomming van overtredingen in hoofdstuk 6 van de APV opgenomen.

In artikel 44 DHW is voorts bepaald dat de Minister en de burgemeester bestuursdwang kunnen toepassen ter handhaving van de verplichting om een toezichthouder alle medewerking te verlenen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden (artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Toezichthouders

De toezichthouders worden benoemd door de burgemeester. Zij kunnen worden vermeld in artikel 6:2 van de APV. Op grond van artikel 42 van de DHW hebben zij de bevoegdheid om woningen binnen te treden zonder toestemming van de bewoners, als de toezichthouder vermoedt dat daar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aan particulieren wordt verstrekt of als dat

daadwerkelijk gebeurd.

Tot 1 januari 2014 kon de burgemeester ook ambtenaren van de NVWA inzetten, naast de eigen gemeentelijke toezichthouders, voor het toezicht op de naleving van de artikel 20 en 45 van de DHW.

Zie artikel V van de wijzigingswet (Stb. 2012, 237).

Artikel 2:34a Begripsbepalingen

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze

52 begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende

begripsomschrijvingen:

alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

In afdeling 8 van de APV (toezicht op openbare inrichtingen) wordt de term ‘horecabedrijf’ niet gebruikt, maar de term ‘openbare inrichting’. Uit de definitie in artikel 2:27 van de APV blijkt dat onder openbare inrichtingen niet alleen horecabedrijven als bedoeld in de DHW vallen, maar ook bedrijven waar alleen alcoholvrije drank wordt geschonken, of rookwaar voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt (coffeeshops), of zwak-alcoholhoudende drank om mee te nemen wordt verkocht (snackbars en dergelijke). Op de horecabedrijven in de zin van de DHW is dus zowel afdeling 8 als afdeling 8A van de APV van toepassing.

horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van 20 graden Celsius voor vijftien of meer volumenprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen Algemeen

Artikel 4 van de DHW verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij

alcoholhoudende drank verstrekken.

Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder a, van de DHW moet geregeld worden

gedurende welke tijden inde betrokken inrichting alcoholhoudende dranken mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder b en c, van de DHW moeten regels gesteld worden met betrekking tot paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn (bijeenkomst derden). Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting reeds is

aangegeven betekent dit dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op zijn minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging.

53 Op grond van artikel 4, vierde lid van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere

gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag.

Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels

opstellen (art. 4:81 van de Awb).

Ingevolge artikel 28 eerste lid van de Dienstenwet is de lex silencio positivo (LSP) van toepassing op vergunningen (daar zijn ontheffingen ook onder begrepen), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In de DHW, die valt onder de Dienstenwet, is in artikel 4, zesde lid, bepaald dat met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet, de LSP niet van toepassing is op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het vierde lid van de DHW. Dit volgt uit de wet en hoeft dus niet te worden opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening.

De regeling omtrent paracommerciële rechtspersonen

De regeling zoals uitgewerkt in artikel 2:34b is gebaseerd op het resultaat van overleg met horecaondernemers en paracommerciële rechtspersonen, waaronder sportverenigingen en twee binnen de gemeente Nederweert aanwezige (paracommerciële) gemeenschapshuizen. Naast de paracommerciële rechtspersoon, stichting Eynderhoof, zijn dat in hoofdlijnen binnen de gemeente Nederweert voorkomende categorieën paracommerciële rechtspersonen.

De inhoudelijke invulling ten aanzien van stichting Openluchtmuseum Eynderhoof is niet in

gezamenlijkheid besproken maar afzonderlijk met een vertegenwoordiger van de stichting. Wel is bij gelegenheid van het gezamenlijk overleg aan de orde gekomen dat het bij die stichting, vanwege de bijzondere activiteiten (onder meer cultureel, educatief en recreatief van aard) gaat om een bijzondere paracommerciële rechtspersoon waarbij een specifieke regeling aan de maat is.

Onderdelen waarop in de regeling niet geheel aan de wensen tegemoet is gekomen zijn:

 de wens van de reguliere horeca om zondagen een eindtijd vast te stellen voor sportverenigingen van 20.00 uur. Met name op zondagavonden stellen de horecaondernemers concurrentie te ondervinden van met name voetbalkantines.

Het werken met een eindtijd komt tegemoet aan de vraag van de reguliere horeca en is weliswaar gemakkelijker te handhaven dan schenktijden gekoppeld aan de activiteit. Niet uitgesloten is echter dat sportverenigingen die activiteiten ontplooien na dat tijdstip beperkt worden in het schenken van alcohol. Daarom is ook voor de zondagen gekozen voor een koppeling van

schenktijden aan de activiteit, meer specifiek twee uur vóór tot twee uur ná de activiteit. Omdat de aanwezige voetbalverenigingen aangaven de activiteiten op de zondagen vrijwel altijd om uiterlijk 17.00 uur te beëindigen zal van oneerlijke mededinging bij naleving geen sprake zijn.

 de wens van Stichting Eynderhoof om in de verordening bijeenkomsten van derden en van persoonlijke aard rechtstreeks mogelijk te maken zodat geen ontheffingen gevraagd hoeven te worden.

De VNG adviseert om geen onderscheid te maken waar het gaat om regels voor bijeenkomsten van derden en van persoonlijke aard. Dit om oneerlijke mededinging tussen paracommerciële

rechtspersonen onderling te voorkomen. Daarnaast kan middels het verlenen van ontheffing door de burgemeester worden voorzien in maatwerk/belangenafweging. Niet alleen bij stichting Eynderhoof maar ook waar het gaat om gemeenschapshuizen en eventueel in de toekomst de kerkvoorziening in Budschop kan betekenis worden toegekend aan de vraag of de reguliere horeca in de betreffende kern oneerlijke mededinging ervaart door de bijeenkomsten. Naar voren is gebracht dat tussen deze paracommerciële rechtspersonen en reguliere horeca sprake is van een goede verstandhouding en/of wederzijdse afspraken.

Binnen de gemeente Nederweert zijn, zoals hiervoor toegelicht, in hoofdlijnen de volgende categorieën paracommerciële rechtspersonen te onderscheiden: gemeenschapshuizen, Stichting Eynderhoof en sportverenigingen.

54 Het is van belang om ook voor overige paracommerciële instellingen (bijvoorbeeld alleen

educatief/recreatief) in een regeling te voorzien. Het ligt voor de hand om aan te sluiten bij de regeling voor sportverenigingen. Deze biedt flexibiliteit qua schenktijden, maar kent vanwege de koppeling aan de activiteiten tevens een zekere begrenzing.

Gelet op vorenstaande is een regeling uitgewerkt voor stichting Eynderhoof, voor paracommerciële instellingen die zich voornamelijk richten op sociale activiteiten waaronder gemeenschapshuizen en wellicht kerkvoorziening Budschop en voor overige paracommerciële rechtspersonen.

Formulier

Op grond van de Ministeriele regeling aanvraaggegevens en formulieren Drank- en Horecawet 2013 dienen aanvragen om vergunning en ontheffing, maar ook een besluit tot verlening van vergunning te voldoen aan de daarin opgenomen eisen. Aanvragen om een vergunning om een horecabedrijf te mogen uitoefenen door een paracommerciële rechtspersoon dienen de elementen te bevatten die zijn opgenomen in het bijbehorende model B bij deze verordening.

Omdat de toepassing van artikel 4 lid 2 van de gewijzigde Drank- en Horecawet bij deze verordening rekening is gehouden met de aard van de paracommerciële rechtspersoon ligt het voor de hand om gebruik te maken van de wettelijke bevoegdheid voor de gemeenteraad om een formulier met, in dit geval, een extra vraag, namelijk het overleggen van de statuten, vast te stellen.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven [alle gereserveerd]

Artikel 2:34f Verbod ’Happy hours’

In het overleg met de horecaondernemers van Nederweert hebben dezen destijds gesteld dat er vanuit de horeca geen belangstelling is voor het organiseren van zgn. happy hours. In de praktijk blijkt dit echter toch voor te komen. Met het opnemen van deze bepaling wordt nadrukkelijk het signaal afgegeven dat happy hours en onbeperkt een avond drinken voor een gereduceerde prijs niet worden gewaardeerd in het kader van de bescherming van de belangen van de volksgezondheid en de openbare orde.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Deze regeling is uit dereguleringsoogpunt vervallen. De regeling opgenomen in artikel 438 Wetboek van Strafrecht betreffende de verplichte persoonsregistratie (register) van overnachtingen in

‘inrichtingen’ (waaronder kampeerplaatsen) door de exploitant, is voldoende. Op grond daarvan kan de burgemeester of een door hem aangewezen ambtenaar te zo nodig inzage daarvan vragen. De politie kan dat op grond van haar reguliere bevoegdheid. Er is geen noodzaak tot een nadere regeling in de APV zoals voorheen nog gold (o.a. kennisgeving aan de burgemeester binnen drie dagen na de oprichting, overname of beëindiging exploitatie aan de burgemeester). Ook de omvang van deze voorzieningen in Nederweert noopt niet tot aanvullende regelgeving.

Artikel 2:35 Begripsbepalingen (gereserveerd/vervallen)

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie (gereserveerd/vervallen)

Artikel 2:37 Nachtregister (gereserveerd/vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister (gereserveerd/vervallen)

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden (gereserveerd/vervallen)

55 Uit dereguleringsoogpunt is het niet noodzakelijk om aanvullend op de regeling in de Wet op de kansspelen (Wks) en de regeling/afweging in een bestemmingsplan uit openbare orde oogpunt nadere regels te stellen (vergunningplicht). Het begrip ’speelgelegenheid’ betrof iedere openbare gelegenheid waarin de mogelijkheid werd geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen konden worden gewonnen of verloren. In de Wks is een uitputtende regeling neergelegd ten aanzien van de kansspelen als bedoeld in artikel 1 van die wet, zoals speelcasino’s en speelautomaten(hallen). De wet is niet van toepassing op spelen, met uitzondering van

behendigheidsautomaten, waarbij de spelers door hun behendigheid de kans om te winnen kunnen vergroten. Voor deze categorie speelgelegenheden was de regeling bedoeld. Het ging dus om speelgelegenheden, waar de Wet op de Kansspelen geen betrekking op had. Speelautomatenhallen vielen niet onder die APV-regeling maar onder de Wks doch kunnen zo nodig via een aparte

verordening lokaal (aanvullend) gereguleerd worden. Nederweert beschikt over een dergelijke verordening op grond waarvan maximaal één speelautomatenhal is toegestaan binnen de gemeente.

Het ging in de geschrapte regeling dus om gelegenheden waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid werd geboden enig spel te beoefenen als hiervoor beschreven.

Het ging in de geschrapte regeling dus om gelegenheden waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid werd geboden enig spel te beoefenen als hiervoor beschreven.