• No results found

Aanvragen van een persoonsgebonden vrijstelling Sinds 1 juni 2007 bestaat de mogelijkheid om een persoonsgebonden vrijstelling aan de vragen op grond van

Eisen Bouwbesluit 2003 en Milieuregelgeving

Optie 3: Aanvragen van een persoonsgebonden vrijstelling Sinds 1 juni 2007 bestaat de mogelijkheid om een persoonsgebonden vrijstelling aan de vragen op grond van

artikel 19 lid 3 WRO jo. artikel 20 Bro 1985 en geeft recht op vrijstelling van het bestemmingsplan. De gemeente geeft hiermee toestemming aan de huidige bewoner(s) van een recreatiewoning om in de recreatiewoning te kunnen blijven wonen.

Reden voor deze nieuwe vrijstellingsregeling was de beperkte rechtsbescherming in geval van een afwijzing van een verzoek om te gedogen door middel van een persoonsgebonden beschikking. Het feit dat tegen een afwijzing geen bezwaar en beroep openstaat, wordt als onwenselijk gezien in situaties waarin gemeenten geen aantoonbaar helder en consequent handhavingsbeleid voeren en vervolgens een verzoek om te gedogen afwijzen. Sinds 1 juni 2007 – datum inwerkingtreding wijzigingsbesluit WRO – kan de bewoner in plaats van om een

gedoogbeschikking, om een vrijstelling van het bestemmingsplan ex. artikel 19 lid 3 WRO verzoeken. Indien dat verzoek niet wordt ingewilligd, staat daartegen wél bezwaar en beroep open. De regering zorgt er nu eigenlijk voor dat bewoners een ‘persoonsgebonden gedoogbeschikking’ kunnen krijgen en deze beschikking ook bij de gemeente op kunnen eisen. Met de wijziging van artikel 20 Bro 1985 wordt een wettelijke basis gecreëerd voor een opvraagbare beschikking.

Voorwaarden

Het gemeentebestuur kan een persoonsgebonden vrijstelling verlenen mits de aanvrager voldoet aan de volgende voorwaarden:

de aanvrager bewoont de recreatiewoning voor, maar in elk geval op 31 oktober 2003 en sindsdien permanent;

de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; de bewoning is niet in strijd met de relevantie milieuregelgeving; en

de aanvrager is meerderjarig.

Echter de regeling zat zo in elkaar dat, het gemeentebestuur een verzoek om vrijstelling moest weigeren, indien verlening in strijd is met het door de gemeente op 31 oktober 2003 ‘gevoerd handhavingsbeleid’ ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen (artikel 20 lid 5 Bro 1985). Ook wanneer de gemeente pas later een dergelijk actief handhavingsbeleid had, kon zij een vrijstelling direct weigeren.

Daarentegen blijkt uit de nota van toelichting over artikel 20 lid 5 Bro 1985 dat de regeling niet alleen inhoudt dat de vrijstelling moet worden geweigerd indien een handhavingsbeleid wordt gevoerd, maar ook dat die vrijstelling in beginsel moet worden verleend indien nog géén beleid wordt gevoerd.

De beleidsvrijheid van gemeenten zou in die situatie materieel behoorlijk worden beperkt en wordt niet gedragen door de tekst van artikel 20 lid 5 Bro 1985. Het is moeilijk voor te stellen dat de Afdeling bestuursrechtspraak – gelet op jurisprudentie102 – artikel 20 lid 5 Bro 1985 onder alle omstandigheden zo zal uitleggen, dat de afwezigheid van een gevoerd handhavingsbeleid moet leiden tot het verlenen van vrijstelling. Reden van de hier besproken passage uit de nota van toelichting zal zijn ingegeven door de steeds terugkerende wens om

duidelijkheid over de aanpak van permanente bewoning. Echter het kan niet de bedoeling zijn dat de behoefte aan duidelijkheid zodanig in de wetgeving wordt vertaald, dat het niet daadwerkelijk handhaven leidt tot het

(ongewild) legaliseren van permanente bewoning.

Vanwege de onduidelijkheid over het begrip ‘gevoerd handhavingsbeleid’ van artikel 20 lid 5 Bro 1985 heeft de minister bij brief van 27 december 2007 laten weten het huidige artikellid 20.5 Bro 1985 te schrappen, waarin staat dat vrijstelling moet worden geweigerd, indien de gemeente op 31 oktober 2003 beschikte over een ‘gevoerd handhavingsbeleid’. Hiermee vervalt ook de eis dat vrijstelling in beginsel moet worden verleend, indien nog geen beleid wordt gevoerd. De beleidsvrijheid van gemeenten wordt in die situatie materieel behoorlijk worden

beperkt. Uitgangspunt van beleid is namelijk de bestaande bevoegdheid van B&W om al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan, bij een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning. Bij het aanvragen van een vrijstelling moet nog wel worden voldaan aan de bestaande (eerder genoemde)

voorwaarden. In plaats van de eis dat vrijstelling moet worden geweigerd, indien de gemeente op 31 oktober 2003 beschikte over een ‘gevoed handhavingsbeleid’, wordt nu het volgende uitgangspunt gehanteerd. Een gemeente

102

ABRS nr.200703680/1. In deze uitspraak vernietigt de Afdeling het besluit van B&W van Oirschot waarbij afwijzend is beslist op een verzoek van belanghebbenden om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning op het park ‘De stille Wille’. Deze afwijzing was mede ingegeven door het feit dat de gemeenteraad nog geen handhavingsbeleid had vastgesteld. De Afdeling vindt echter dat de beslissing om niet handhavend op te treden niet kan worden gedragen door dit talmen van de raad.

die niet binnen redelijke termijn na aanvang van een onrechtmatige bewoning aantoonbaar uitvoering heeft gegeven aan het handhavingsbeleid, kan formeel nog wel een vrijstelling weigeren aan de desbetreffende aanvrager-bewoner-van-voor-31-oktober-2003, maar zij zal dat extra goed moeten motiveren. Hiermee wordt de beleidsvrijheid van gemeenten meer gewaarborgd. Dat geldt zeker indien het gaat om langdurig bestaande en feitelijk gedoogde onrechtmatige situaties. De aanvrager kan immers die afwijzende beslissing aan de rechter voorleggen, die tot de conclusie kan komen dat een dergelijke weigering in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aldus wordt tegemoetgekomen aan de intentie van de minister dat dergelijke bewoners binnen dergelijke gemeenten en ontheffing zullen kunnen krijgen.

Tijdelijk karakter opgeheven

Vanwege de dringende behoefte aan duidelijkheid over de aanpak van permanente bewoning van recreatie- woningen, heeft minister Cramer aangegeven de mogelijkheid om vrijstelling op grond van artikel 19 lid 3 WRO te verlenen nog verder te verruimen.103

In de brief van 27 december 2007 laat de minister, naast het feit dat het huidige artikellid 20.5 Bro 1985 wordt geschrapt, weten dat de huidige mogelijkheid voor onrechtmatige bewoners-van-voor-31-oktober-2003 om een vrijstelling aan te vragen van het verbod op bewoning van een recreatiewoning, ononderbroken te laten voortduren. De mogelijkheid om een persoonsgebonden vrijstelling aan te vragen, had namelijk een tijdelijk karakter en zou eigenlijk vervallen bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (naar verwachting per 1 juli 2008). Dat zou betekenen dat de periode voor bewoners van recreatiewoningen om een persoonsgebonden vrijstelling aan te vragen, in beginsel zou eindigen bij de inwerkingtreding van het nieuwe Bro. Achtergrond van de tijdelijkheid was dat de minister erop rekende, dat gemeenten voldeden aan de oproep om ervoor te zorgen dat op 31 december 2005 het gebruik van alle recreatiewoningen geheel in lijn zou zijn met de alsdan geldende bestemming (behoudens in de gevallen van persoonsgebonden beschikkingen). Nu er nog steeds onduidelijkheid heerst over de voortzetting van de

permanente bewoning, heeft de minister aangegeven de mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen ook in het nieuwe Besluit op te nemen.

De minister laat zich echter nog niet uit over de vraag hoe deze vrijstellingsmogelijkheid in de nieuwe Wro terugkeert. De nieuwe Wro zal geen vrijstellingen meer kennen. Wel kent de nieuwe wet (onder meer)

buitenplanse ontheffingen, bedoeld voor kruimelgevallen (artikel 3.23 Wro104). Mr. M.H. Blokvoort vermoedt, en ik citeer: “dat dit instrument zal worden gebruikt voor de ‘vertaling’ van het huidige artikel 19 lid 3 WRO jo. artikel 20 Bro 1985. Daartoe zal dan wel een wijziging nodig zijn van het Ontwerp-Besluit ruimtelijke ordening zoals dat medio vorig jaar is gepubliceerd.105 In artikel 4.3.1 van het Ontwerp-Bro is geregeld in welke gevallen een buitenplanse ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro kan worden verleend. Aan dat artikel zal dan een onderdeel moeten worden toegevoegd. Mr. M.H. Blokvoort neemt verder aan dat het de bedoeling van de minister is dat de ontheffing (net als nu) persoonsgebonden is. Ik dat geval verdient ook artikel 4.3.2 van het Ontwerp-Bro bijzondere aandacht, omdat op grond daarvan een ontheffing overdraagbaar is, tenzij een wettelijke regeling zich daartegen verzet. Ook daarvoor zal de minister dus een regeling moeten gaan treffen.106

Bezwaar en beroep

Hiervoor heeft u al kunnen zien dat de beperkte rechtsbeschermingsmogelijkheden in geval van een afwijzing van een verzoek om te gedogen door middel van een persoonsgebonden beschikking, reden was voor invoering van de persoonsgebonden vrijstelling. Indien een verzoek om een persoonsgebonden vrijstelling niet wordt ingewilligd, staat daartegen wel bezwaar en beroep open, waardoor een wettelijke basis wordt gecreëerd voor het opvragen van een beschikking die de rechter kan toetsten (artikel 1:3 Awb). Dat is ook het geval indien de gemeente weigert een besluit te nemen. Er is dan sprake van een fictieve weigering, waartegen bezwaar en beroep openstaat bij de bestuursrechter (artikel 6:2 Awb).

Beëindiging

Een vrijstelling vervalt in ieder geval bij beëindiging van de bewoning door de desbetreffende vrijstellinghouder, dus ook op het moment dat de woning wordt verkocht (artikel 20 lid 4 Bro 1985). De recreatieve bestemming van de woning herleeft dan automatisch en de gemeente zal de recreatiebestemming daarna actief handhaven.

103

Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XI, nr. 83.

104

De nieuwe Wro is gepubliceerd in Stb. 2006, 566.

105

Zie stcrt. 3 mei 2007, 85, p.14 e.v.

106

Bijlage 9.