• No results found

Aansluiting op beleid vanuit de overheid

In document Master Thesis Vastgoedkunde (pagina 35-40)

Dit hoofdstuk geeft antwoord op de deelvraag; sluit het concept aan op het beleid vanuit de overheid? Er is een onderscheid gemaakt in drie niveaus, te weten: het rijk, de provincie en de gemeente. Voor de provincie is gebruik gemaakt van Zuid-Holland als referentiekader en op gemeentelijk niveau is er gekeken naar de gemeente Rotterdam.

5.1 Het rijk

Nota Ruimte

Het benutten van binnenstedelijke transformatiegebieden en verdichting van de stad sluiten aan op ambities van de Nota ruimte. In de nota wordt namelijk gewezen op het feit dat de verdichtingsmogelijkheden in bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk moet worden benut. Door het bouwen in bestaand gebied (inbreiden) wordt de druk op de mobiliteit verkleind die ontstaat bij bouwen op uitleglocaties (uitbreiden) (Buitelaar, Segeren & Kronberger, 2008).

Vijfde Nota Ruimte

De nota veronderstelt een toenemende druk op schaarse ruimte, welke voortkomt uit de kwantitatieve ruimtevraag. Om op een verantwoorde manier in deze ruimtevraag te voldoen zijn er een zestal interventiestrategieën opgesteld (Sociaal- Economische Raad, 2001).

I. Stellen van prioriteiten;

II. Tegengaan van uitbreiden binnen Nederlands grondgebied, met uitzondering van landaanwinning;

III. Beleidsmatig reduceren van veronderstelde ruimtebehoefte; IV. Intensiveren in het stedelijk gebied;

V. Combineren in het landelijk gebied zodat alle ruimtebehoeften optimaal worden geaccommodeerd;

VI. Transformeren van zowel stedelijk als landelijk gebied.

Structuurvisie Randstad 2040

In de structuurvisie gaat het kabinet er vanuit dat er tot 2040 minimaal 500 duizend nieuwe woningen in de Randstad nodig zijn om in de toekomstige woningbehoefte te kunnen voorzien. Om in deze kwantitatieve en kwalitatieve vraag te voorzien wordt er ingezet op een sterke verdichting en herstructurering van verouderde woon-/werklocaties in de steden en transformatie van in onbruik geraakte terreinen tot stedelijke gebieden met woon- /werkfuncties. Door een sterkere verdichting en centrumvorming wil het kabinet de mogelijkheden van het openbaar vervoer optimaliseren en laten aansluiten op het autogebruik. Hierbij wordt aangestuurd op het investeren in openbaar vervoer, in wegen en het bouwen bij stations (Structuurvisie Randstad 2040, 2008).

De compacte stad

Al sinds de jaren 90 zet de Rijksoverheid zich in om het stedelijk gebied compact te houden, deze ambitie kan vertaald worden als ‘’de compacte stad’’. Het doel hiervan is om het open landschap zoveel mogelijk te behouden en de mobiliteit, van bijvoorbeeld forenzen, binnen de perken te houden. Het feit dat steden belangrijk zijn voor de economie is ook een uitgangspunt bij het compact houden van de stad. Ondanks het beleid van de compacte stad

is er een tendens te ontdekken van een trek van inwoners vanuit de stad naar randgemeenten en groeit de bedrijvigheid het snelst buiten het bestaand bebouwd gebied. Maarten Haijer, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), concludeert dan ook dat de compacte stad steeds groter wordt en zich uitbreidt. Verder ziet hij dat de verdichting afneemt en dat bepaalde steden zelfs verdunnen (Planbureau voor de Leefomgeving, 2011).

Prachtig Compact NL

Ten Dijke e.a. (2010) beschrijven in de publicatie Prachtig Compact NL dat Nederland kampt met een drievoudig ruimtelijk probleem, dit wordt hieronder nader toegelicht.

I. Absolute schaarste.

Gezien het feit dat Nederland een klein land is, is de ruimte in absolute zin schaars. Door de ver doorgevoerde suburbanisatie is de ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied nog schaarser geworden. Echter zien we in Nederland ook door dubbel of driedubbel grondgebruik en de hieraan gekoppelde voortschrijdende techniek, dat er relatief gezien meer ruimte bijkomt.

II. Mobiliteitsprobleem.

Doordat een groot gedeelte van de werkgelegenheid in Nederland zich in het binnenstedelijke gebied bevindt, dienen werknemers en werkgevers die zelf niet in of rond het desbetreffende binnenstedelijk gebied wonen, te reizen. Dit reizen gebeurt met het openbaar vervoer of met de auto. Kortom Nederland kent een grote forenzen stroom.

III. Leegloop binnenstedelijk gebied.

Ten Dijke e.a. (2010) geven aan dat er een tekort is aan (betaalbare) woningen in de stad. De middenklasse is hierdoor genoodzaakt uit te wijken naar de Vinex wijken. Dit met het gevolg dat het draagvlak voor voorzieningen in het binnenstedelijk gebied afneemt. Voornamelijk grote steden kampen met een woningvoorraad die meest bestaat uit kleine en oude woningen. De druk op de woningmarkt blijft hier, door de toenemende vraag naar (grotere) nieuwbouwwoningen en vervanging, dan ook bestaan.

In de publicatie wordt gepleit voor het meer en op een succesvolle manier bouwen binnen bestaand stedelijk gebied, ofwel: verdichten. Ondanks het gegeven dat het percentage bebouwd gebied in Nederland de afgelopen eeuw explosief is gestegen van één procent naar 15 procent, is er nog genoeg ruimte die in aanmerking komt voor verdichting. Hierbij kan men denken aan leegstaande (kantoor) panden, oude bedrijventerreinen en restruimte tussen infrastructuur.

Bij verdichting heerst de perceptie van onleefbare massa’s steen. Echter, volgens Ten Dijke e.a. (2010) is dit ongegrond en is verdichting of compact wonen niet hetzelfde als het klakkeloos realiseren van hoogbouw, sterker nog verdichting kan op een subtiele, fraaie en doordachte manier worden uitgevoerd. Verdichting brengt hiermee verstrekkende voordelen met zich mee. Bewoners zijn in staat om optimaal te profiteren van de reeds aanwezige voorzieningen en kwaliteiten in de leefomgeving. Milieuvriendelijke vervoersmiddelen zoals lopen, fietsen en het openbaar vervoer worden gestimuleerd, wat de druk op het autoverkeer doet afnemen. Hiernaast wordt er door Ten Dijke e.a. (2010) gewezen op het feit dat verdichting kansen biedt om de historische structuren van stedelijke gebieden te herstellen en de economie te versterken. De opvattingen van Ten Dijke sluiten aan op de twaalf misverstanden inclusief weerlegging van Van der Pol uit figuur 8.

5.2 De provincie

Structuurvisie Zuid-Holland: ontwikkelen met schaarse ruimte

De provincie Zuid-Holland heeft aandacht voor transformatie en intensivering. In de Structuurvisie voor 2040 wordt gesproken over transformatie in het stedelijk gebied wat aansluit op de ambitie voor het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

De focus ligt op de herontwikkeling van stedelijke transformatielocaties tot gemengd stedelijk gebied. De provincie stelt zichzelf tot doel om de (schaarse) ruimte intensiever te benutten, waarbij ligging ten opzichte van het openbaar vervoernetwerk van belang is. Er dient voldoende aanbod te zijn van verschillende woonmilieus binnen de provincie. Dit wordt onder andere bereikt door het accent te leggen op stedelijke herstructurering en transformatie met oog voor verschillende woonmilieus. Hiernaast wordt er ingezet op kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting, aldus de provincie Zuid-Holland (2010). Enkele voorbeelden van transformatiegebieden in het stedelijk gebied zijn het havengebied in Rotterdam, Rijswijk Zuid en Schieoevers Delft (Structuurvisie Zuid-Holland, 2010).

5.3 De gemeente

Stadsvisie Rotterdam 2030

Ook op het niveau van de stad is er in Nederland oog voor verdichting en invulling van binnenstedelijke locaties. Als voorbeeld wordt hier de stadsvisie van Rotterdam aangehaald. Rotterdam wil een aantrekkelijke woonstad creëren. Om dit te bereiken zijn 3 doelstellingen opgesteld. Ten eerste wil de stad meer midden- en hoge inkomensgroepen aan de stad binden. Ten tweede is het gewenst om meer hoger opgeleiden te binden aan de stad en als laatst wil de stad het woonmilieu verbeteren voor alle Rotterdammers.

Om deze doelstellingen te bewerkstellingen zijn drie kernbeslissingen geformuleerd: I. Rotterdam bouwt in bestaand stedelijk gebied om in de woningbehoefte te voorzien. Hierdoor neemt het aantal inwoners toe, draagvlak voor voorzieningen wordt versterkt en het aantal midden inkomens en hoge inkomens neemt toe. Tegelijkertijd wordt er minder beslag gelegd op de schaarse ruimte en blijft er ruimte bestaan voor natuur en recreatiedoeleinden. Doordat de stad compacter blijft neemt het aantal forenzen af en wordt het reizen via milieuvriendelijke vervoersmiddelen bevorderd, wat op zijn beurt ten goede komt van de leef- en luchtkwaliteit.

II. Rotterdam realiseert woonmilieus die selectieve migratie tegengaan.

Deze kernbeslissing vertaalt zich in het realiseren van groen-stedelijke en rustig-stedelijke woonmilieus, het verdichten van de binnenstad om zodoende te voorzien in de vraag naar centrum-stedelijk wonen en het bevorderen van gentrification in de wijken rondom het centrum.

III. Rotterdam transformeert zwakke woonmilieus.

Hierbij zet de stad Rotterdam in op het doorzetten van de herstructureringsopgave en het actief aanpakken van de verouderde woningvoorraad.

Uit de bovenstaande stadsvisie van Rotterdam met betrekking tot het creëren van een aantrekkelijke woonstad blijkt dat ook steden zelf aandacht hebben voor verdichting en het optimaal gebruiken van de schaarse ruimte (dS+V & OBR, 2007).

5.4 De toekomst van stedelijke woningbouw

Het rijk heeft ambitieuze doelen opgesteld voor het bouwen van woningen in het stedelijk gebied. De vraag die luidt, is hoe deze doelen zich in de praktijk verhouden tot de vraag vanuit de markt. Dit is in opdracht van Bouwfonds onderzocht door RIGO research & Advies. De belangrijkste conclusies van dit onderzoek worden hieronder nader toegelicht (Luijten e.a., 2011).

- Het rijk legt de lat hoog. Echter zijn de doelen niet onhaalbaar en sommige steden zijn zelfs in staat om het ambitieniveau te verhogen.

- Het rijk heeft de ambities in kwantitatieve zin goed vertaald. Het ontbreekt echter aan een toelichting hoe de ambities op kwantitatief niveau ingevuld dienen te worden. - De ambitie om 40 procent van alle nieuwbouwwoningen binnen het bestaand

stedelijk gebied te realiseren is haalbaar. Dit aangezien er voldoende geschikte locaties beschikbaar zijn.

- De vraag naar koopappartementen in de stad is sinds 1995 niet groter geworden. De grootste vraag vanuit de consument is gericht op grondgebonden woningen.

- De afgelopen jaren is er op een te eenzijdige manier ontwikkeld en hierbij is te weinig rekening gehouden met de wensen van de consument.

- Als oplossing voor de bovenstaande punten moet er worden aangestuurd op een meer gediversifieerd aanbod en creativiteit vanuit het gemeentelijk beleid.

5.5 Stimulerende maatregelen vanuit de overheid

Er is vanuit de overheid een aantal instrumenten om (innovatieve) stedelijke vernieuwingen in financieel opzicht te ondersteunen. Hieronder wordt aan aantal stimuleringsmaatregelen aangehaald waar intense laagbouw plannen voor in aanmerking komen. Deze informatie is onder andere verkregen via Platform 31, de fusieorganisatie van KEI, Nicis Institute, Nirov en SEV.

Subsidie Mooi Nederland

De gemeente Groningen heeft in 2010 een subsidie ontvangen ter grote van 150.000 euro ten behoeve van het Intense laagbouwproject Oosterhamrikkade Noordzijde, welke echter tot op de dag van vandaag nog niet van de grond is gekomen. Het geld kwam destijds uit de tijdelijke subsidieregeling Innovatieprogramma Mooi Nederland voor innovatieve en inspirerende ideeën, plannen en projecten die Nederland mooier maken (Gemeente Groningen, 2010). Het Rijk wilde zuinig ruimtegebruik stimuleren, verrommeling tegen gaan en een betere ruimtelijke kwaliteit creëren. De aanvraag voor subsidie vanuit het programma Mooi Nederland was mogelijk in de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 mei 2010. De subsidie verlening had dus duidelijk een tijdelijk karakter. (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2011).

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV)

Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing maakt onderdeel uit van het Grote Stedenbeleid, welke sinds 2010 is omgedoopt tot Stedenbeleid. Het ISV is een doeluitkering die subsidieregelingen van verschillende ministeries bundelt. Het ISV is bedoeld om de fysieke leefomgeving in steden te verbeteren en om de midden- en hogere inkomens aan de stad te binden. De looptijd van het ISV is vastgesteld op vijftien jaar, verdeeld over drie perioden. Te weten: ISV1 (2000-2004), ISV2 (2005-2009) en ISV3 (2010-2014). Het budget

voor ISV1 bedroeg 2,01 miljard euro, voor ISV2 was het budget vastgesteld op 1,3 miljard euro en ISV3 heeft een budget van circa 800 miljoen euro ter beschikking gekregen. De overheid heeft echter aangegeven dat er na 2014 nog nauwelijks geld zal zijn voor stedelijke vernieuwing (KEI-centrum, 2012).

Stimuleringsfonds voor Architectuur (SfA)

De deelregeling stedenbouw is bedoeld voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het stadslandschap op alle, objectoverschrijdende, schaalniveaus door de inzet van hoogwaardige ontwerpen. Voor de deelregeling stedenbouw is voor de periode van 2010 tot 2012 jaarlijks 1,6 miljoen euro beschikbaar (Stimuleringsfonds voor Architectuur, 2010).

Het concept van intense laagbouw blijkt aan te sluiten op het beleid vanuit de overheid. Er is een aantal (indirecte) financiële stimuleringsmaatregelen en subsidies die bedoeld zijn om de ruimtelijke kwaliteit in steden te verbeteren. Deze stimuleringsmaatregelen zijn niet specifiek verbonden aan intense laagbouw en verdichting. Wat hierbij opvalt, is dat de maatregelen een beperkte looptijd hebben en dat die looptijden of al zijn verlopen of richting het einde van de looptijd gaan. Met oog op de verdergaande bezuinigingen onder begeleiding van het kabinet Rutte2, is het goed denkbaar dat er in de toekomst verder wordt bezuinigd op stedelijke vernieuwing. Als men de beschikbare schaarse ruimte zo effectief en efficiënt mogelijk wil invullen betekent dit dat er gezocht moet worden naar alternatieve en innovatieve oplossingen, zoals intense laagbouw. Dit kost in de meeste gevallen dan ook meer geld, want het is vaak zo dat als iets afwijkt van de standaard het nou eenmaal meer geld kost. Deze hogere kosten kunnen mogelijk een drempel vormen voor marktpartijen om hier mee verder te gaan. Het is dan ook aan te bevelen, als de overheid daadwerkelijk zoveel waarde hecht aan inbreiden en het zo compact mogelijk houden van steden, om marktpartijen op een directe en concrete manier te stimuleren om hierin mee te gaan. Een mogelijke en redelijk eenvoudige manier om vanuit de overheid een stimulans te bieden ligt opgesloten in het grondprijsbeleid. Er zal gezocht moeten worden naar financieringsconstructies die dit mogelijk maken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kortingen en reducties op de grondprijs. Er kan geconcludeerd worden dat er vanuit de overheid, zeker in deze tijd, meer stimulerende middelen nodig zijn om plannen, zoals vastgelegd in de manifestatie intense laagbouw, van de grond te krijgen.

5.6 Conclusie

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat op zowel het niveau van het rijk, de provincie als de gemeente er aandacht is voor het bouwen binnen het bestaand stedelijk gebied en dat de schaarse grond middels verdichting, het creëren van diversiteit en intensivering, optimaal gebruikt dient te worden. Tevens wordt er op stadsniveau ingezet op het creëren van aantrekkelijke woonmilieus, om zodoende bepaalde doelgroepen naar de stad toe te trekken of juist te behouden. Verdichting is niet synoniem aan het bouwen van hoogbouw, maar er is een heel scala aan andere mogelijkheden. Is Intense laagbouw hier één van?

In document Master Thesis Vastgoedkunde (pagina 35-40)