• No results found

Devictum, lama est.

Ik dacht wel eens, of men dien volgende ook by

l\IANILIUS lezen mocht:

quafi pondert lasfa, of veellicht quas[a. Doch ik geef het voor beter.

Vraagt men quo pondel'e? Ik andwoord: De zwaarte van den Hemel, dien hy onderl1:eld wordt voor Atlas een poos gedragen te hebben, en waarvan hy dan ook wel uitrusten mag, of op de knie f1:eunen.

J/'s. 84.

Uit den dikken en taaien rug. Het eenvoudige vix TERGO eripuit zegt meer dan hier de rug met zijn twee epitheta. 't Groote kwaad dat deze hier doen, is dat· zy in 't befchrijvende vallen, hetgeen tegen de fnelheid firijdig en prozaïsch is.

Vs. 91.

Als een balk ftaan is geene uitdrukking; als een boom (zegt men) ftaan, en liggen als een blok. -Het rollen geeft ook een verkeerd denkbeeld; men kan een flang of langgehalsden draak zich doen ontrot-kn uit zijne kronkels; oNTrotlen, zeg ik, maar rollen drukt dit niet uit.

Vs. 106.

TAAL- EN DICHTKUNDE. lIl. BOEK. 45 Vs. 106.

Het EiNDELIJK te keer gaan is. ook zeer onbe-flemd en ondichterlijk. Het cedit Agenorides paul.

turn,

&c. fchildert anders. De [peer ge[pitst

op

moord, is hier ook zeer te onpas, daar men 't firijden tegen een boschdier geen moord noemen kan. Ge/pit einde-lijle is een laag woord, en de alliteratie met gefpitst,

beuzelachtig.

Vs. 147,

Zonder over de gepastheid of ongepastheid van dit handvol uit te weiden, merk ik op de plaats van

HOOGVLIET, Feestd. bI. 84. aan, dat dit woord geene verdeeling door de rust van het vers toelaat, als waar-door de beteekenis gants verandert. Het is daar Be-zitters van een HAND, welke 'Vol is, maar niet van het gene, waarmeê de hand vervuld is. In dit eerae geval valt de toon op 'VOl zoo wel als op hand , hoe.

wel flaauwer; doch het 'Vol moet voJarekt toonloos zijn poJitione.

VONDEL valt in den zelf den misf]ag in zijnen lOAN-NES, en zoo ook ANGELKOT , ter plaatfe, beide hier door HUYDECOPER aangevoerd.

LELYVELDS aameekening Cd) is valsch, of bedrieg.

lijk. Nooit kan achter mfJnd of hand enz. de hoogfle toon op 'Vol vallen. Het geheele onderfcheid tusfchen de aanduiding van veelheid of weinig, is in den zin gelegen, die van elders naar des fchrijvers meening ken-TAAL- EN DICHTKUNDE. lIl. BOEK. 45

Vs. 106.

Het EiNDELIJK te keer gaan is. ook zeer onbe-fiernd en ondichterlijk. Het cedit Agenorides paul.

turn, &e. fehildert anders. De '!peer gefpitst

op

rnoord~

js hier ook zeer te onpas, daar men 't firijden tegen een bosehdier geen moord noemen kan. Gefpit einde-lijk is een laag woord, en de alliteratie met gefpitst, beuzelachtig.

Vs. 147,

Zonder over de gepastheid of ongepastheid van dit handvol uit te weiden, merk ik op de plaats van

HOOGVLIET, Feestd. bI. 84. aan, dat dit woord geene verdeeling door de rust van het vers toelaat, als waar-door de beteekenis gants verandert. Het is daar Be-zitters van een HAND, welke 'Vol is, maar niet van het gene, waarmeê de hand vervuld is. In dit eerUe geval valt de toon op 'Vol zoo wel als op hand,

hoe-wel

flaauwer; doch het 'Vol moet volfl:rekt toonloos zijn poJitione.

VONDEL valt in den zelf den misflag in zijnen lOAN-NES, en zoo ook ANGELKOT , ter plaatfe, beide hier door HUYDECOPER aangevoerd.

LELYVELDS aanteekening Cd) is valsch, of bedrieg.

lijk. Nooit kan achter mond of hand enz. de hoogfl:e toon op vat vallen. Het geheele onderfcheid tusrchen

de aanduiding van veelheid of weinig, is in den zin gelegen, die van elders naar des rchrijvers meening

ken-kennelijk is; en (fchoon dit niet noodzakelijk) in de fplitfing van mond- of handvol tot onafhanklijke woorden, waarmeê het verkleinende wegvalt.

Een zonderlinge Drukfeil lees ik hier by

HUYDECO-PER op bI. 447 : dat ieder GRAAN een handvol ~vas.

Dit l1:elt iets gedrochtelijks voor. Zekerlijk moet men lezen ieder AIR.

Vs. 168.

HARTsHoREN , duldt geen Jambisch vers. Het ver-eischt hartshoorn. 't Andere werpt den toon nood-wendig op de tweede fylbe, tegen ons taaleigen en alle goede Hollandfche uitlpraak aan. - Echter, met dat al, zou dit woord een Alexandrijnsch vers wel ,kunnen beginnen, om dat inderdaad (of onze

Gramma-tisten het weten of niet weten) de eerl1:e fedes van dat vers een fpondéus, ja zelfs (ter nood) een trochéus toelaat.

\Vat wasfen en wasfchen betreft; het is ongeluk-kig, dat men onzen sfch niet meer weet uit te fpre-ken als eene volheid aan de s gevende, mcar haar uitbrengt als of het de Griekfche O"?C ware. Die ver.

wenning is het gevolg van de belachlijke les: " men

" moet /preken gelijk men fchrijft ," in plaats van:

" men moet [chriJven gelijk men fpreekt." Immers be!1:aat de taal in het fpreken; en 't fchrijven is van 't fpreken afhanklijk, en zou dit moeten uitdruk-ken, maar de waarachtige taal (die in geluiden en niet in figuren bel1:aat) niet ovcrheerCchen en wegdringen.

Vs. 'li8.

kennelijk is; en (fchoon dit niet noodzakelijk) in de fplitfing van mond- of handvot tot onafhanklijke woorden, waarmeê het verkleinende wegvalt.

Een zonderlinge Drukfeil lees ik hier by HUYDECO-PER op bI. 447 : dat leder GRAAN een handvol ~vas.

Dit nelt iets gedrochtelijks voor. Zekerlijk moet men lezen ieder AIR..

Vs. 168.

HARTSHOREN , duldt geen Jambisch vers. Het ver-eischt hartshoorn. 't Andere werpt den tpon nood-wendig op de tweede fylbe, tegen ons taaleigen en alle goede Hollandfche uiLlpraak aan. - Echter, met dat al, zou dit woord een Alexandrijnsch vers wel ,kunnen beginnen, om dat inderdaad (of onze

Gramma-tisten het weten of niet weten) de eerll:e [edes van dat vers een fpondéus, ja zelfs (ter nood) een trochéus toelaat.

\Vat wasfen en wasfchm betreft; het is ongeluk-kig, dat men onzen sfch niet meer weet uit te [pre-ken als eene volheid aan de s gevende, mcar haar uitbrengt als of het de Griekfche O'~ ware. Die ver.

wenning is het gevolg van de belachlijke les: "men

" moet [preken gelijk men fchrijft ," in plaats van:

" men moet !chry'ven gelijk men [preekt. " Immers benalt de ta.al in het fpreken; en 't [eh rij ven is van 't [preken afhanklijk, en zou dit moeten uitdruk-ken, maar de waarachtige taal (die in geluiden en niet in figuren bell:aat) niet ovcrheerCchen en wegdringen.

Vs. 'li8.

TAAL- EN DICHTKUNDE. Ill. BOEK. 47 Vs. !'u8.

Wanneer men een werkwoord tevens gclijk- en on-gelijk vloeiend gevestigd vindt, gebruikt men de twee-clerlei pr~terita veelal door één. Eigenlijk echter be-hoorde men 't onderfcheid in acht te nemen, dat ik elders aanwees . en vastfielde; het ongelijkvloeiende namelijk als overgaande activum, het gelijkvloeiende als verbum neutrum, aanmerkende.

Men kan zeggen; hy VERRAADDE, misleidde, en wrvoerde, waar hy er gelegenheid toe vond, en ik acht het beter, dan verried; maar in tegendeel, hy

VERRIED en BEDROOG ieder, die met hem omging.

Doch ik ben verre af, van dit juist ten volfirekten taalregel te willen maken.

Vs. 220.

Moedernaakt en bloot. Dit is wederom een vers·

vulllng door twee woorden voor één te gebruiken, waar deze Vertaling meer dan volgenoeg van is, en 11et geen den zin altijd verflaauwt.

Het moeder-alleen is eene uitdrukking, die in mijne vroege jeugd nog zeer algemeen was, maar nu niet·

veel meer gehoord wordt. Ook is het een wonderlijk zeggen. Het zou beteekenen moeten, alleen als IN

de moeder; doch daar zLin ook tweelingen. De ware zin echter zou zijn alleen als de moeder, en dus, zou het wellicht te kennen geven, gelfjk de moeder alleen moeder is. - Hoe 't zij, de fpreekwijze is thands verouderd, en men verliest daar niet bYe

.Vs. 292.

TAAL- EN DICHTKUNDE. Ill. BOEK. 47 Vs. !'u8.

Wanneer men een werkwoord tevens gclijk- en on-gelijk vloeiend gevestigd vindt, gebruikt men de twee-clerlei pr~terita veelal door één. Eigenlijk echter be-hoorde men 't onderfcheid in acht te nemen, dat ik elders aanwees . en . vastfielde; het ongelijkvloeiende namelijk als overgaande activum, het gelijkvloeiende als verbum neutrum, aanmerkende.

Men kan zeggen; hy VERRAADDE, misleidde, en wrvoerde, waar hy er gelegenheid toe vond, en ik acht het beter, dan verried; maar in tegendeel, hy

VERRIED en BEDROOG ieder, die met hem omging.

Doch ik ben verre af, van dit juist ten volfirekten taalregel te willen maken.

Vs. 220.

Moedernaakt en bloot. Dit is wederom een vers·

vulllng door twee woorden voor één te gebruiken, waar deze Vertaling meer dan volgenoeg van is, en 11et geen den zin altijd verflaauwt.

Het moeder-alleen is eene uitdrukking, die in mijne vroege jeugd nog zeer algemeen was, maar nu niet·

veel meer gehoord wordt. Ook is het een wonderlijk zeggen. Het zou beteekenen moeten, alleen als IN

de moeder; doch daar zLin ook tweelingen. De ware zin echter zou zijn alleen als de moeder, en dus, zou het wellicht te kennen geven, gelfjk de moeder alleen moeder is. - Hoe 't zij, de fpreekwijze is thands verouderd, en men verliest daar niet bYe

.Vs. 292.