• No results found

De aandacht van Van Heurn, zelf van 1754 tot 1760 rentmeester der kerken en kapellen, voor de vroegere inkomstenbronnen van de kerkfabriek is de eerste

herleving van belangstelling voor de middeleeuwse kerkbouwfinanciering, en dan

terstond geboren uit liefde voor het kerkgebouw en verlangen naar zijn behoud.

Klaarblijkelijk vond Van Heurn in het kerkarchief in 1767 niet veel andere bronnen

meer dan er vandaag voorhanden zijn.

60

Noordzijde van het koor rond 1910.

Eindnoten:

1 Obituarium van de Sint Janskerk, Bisschoppelijk Archief, 's-Hertogenbosch;MOSMANS1931, 51-52.

2 Een studie waarvan Pater van Bavel de tekst (20 juni 1974) aan de architect van de restauratie van de Sint Jan, de heer H.E. Teering, en aan mij toegezonden heeft.

3 Vgl.E.VIOLLET-LE-DUC, Histoire d'un hôtel de ville et d'une cathédrale, Parijs 1878, 94 vv. Door Th. Molkenboer vertaald: De geschiedenis van een stadhuis en van eene kathedraal, met een voorwoord van Dr. P.J.H. Cuypers, Haarlem 1897. Ook hier bouwmeesters sprekende opgevoerd.

4 CUPERINUS, 40. Over Cuperinus (± 1500-1560):P.GERLACH O.F.M. Cap., ‘De Bossche kroniekschrijver Albertus Cuperinus Cisterciënser van Mariëndonk te Elshout’, in: Met gansen trouw 21 (1971), 211-213.

5 MOSMANS1931, 48 en 67; de tekening van architect P. van Kessel afgebeeld op blz. 22 van: Zingende Kathedraal, bij artikel van architectH.E.TEERING: ‘De bouwgeschiedenis van de St. Janskathedraal’, 21-28.

6 Recensies van F. Vermeulen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, in 2 afleveringen van 2 en 3 december 1931, enM.D.OZINGAinOJB1933, 69 vv.

7 Laatst nog bijSPIERINGS1979. Marcilius figureert ook bijJAN NAAYKENS,TOM BOUWS, kijk

op Noord-Brabant, Amsterdam/Brussel 1977, bij afb. 197, naar het voorbeeld vanL.VAN EGERAAT, Het Brabantse landschap; beschrijving - tochten - wandelingen, Nijmegen/Brugge 1977. Ook treedt Marcilius op bijVAN DE HULSBEEK.

8 WELVAARTS, 23;MOSMANS1931, 71-72, 232. Dat ‘voor het eerst’ van Cuperinus is overigens onjuist, er was al lang tevoren een college van kerk- of fabriekmeesters.

9 WELVAARTS, 23;MOSMANS1931, 72 noot 7.

10 Nalatenschap van aantekeningen vanJAN MOSMANSinGA, map 32. 11 HEZENMANS1866, 23;SMITS1907, 30. Zie ookVAN DIJCK, 1973, 59-61. 12 MOSMANS1931, 188 en 98;VAN DIJCK1973, 120.

13 CRAB, 72.

14 J.C.OVERVOORDE, ‘Rekeningen uit de bouwperiode van de St. Pieterskerk te Leiden’, Bijdragen

voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem 30 (1906), 108;E.H.TER KUILE, Geïllustreerde

beschrijving van de monumenten van Leiden en Westelijk Rijnland, 's-Gravenhage 1944, 60.

15 VAN EVEN, 1895, 105, 121, 127, 144, 145, 152;ROGGEN/WITHOF;E.PONCELET, ‘Les architectes de la cathédrale Saint-Lambert de Liège’, Chronique archéologique du Pays de Liège 25 (1934), 4-38.

16 PONCELET, l.c., 18-19;ROGGEN/WITHOF, 172;HASLINGHUIS/PEETERS, 177.

17 ROGGEN/WITHOF, 182;PONCELET, l.c., 19. Tegelijkertijd had Willem van Kessel ook een huis in de Clarastraat in Den Bosch, in 1401 vermeld:MOSMANS1931, 114 noot 1.

18 J.LEJEUNE, Les van Eyck peintres de Liège et de sa cathédrale, Luik 1956, wil in de achtergrond van het schilderij van de H. Maagd met kanselier Rolin (Parijs, Louvre) de kathedraal van Luik herkennen, maar veeleer is hier de Dom van Keulen met de oostelijk daarvan gelegen trappen uitgebeeld.

19 PONCELET, l.c., 19;L.F.GÉNICOT, ‘La cathédrale notgérienne de Saint Lambert à Liège’, Bulletin de la Commission Royale des Monuments et des Sites 17 (1967-1968), 8-70.

21 AantekeningenMOSMANSinGA, map 32.

22 ROGGEN/WITHOF, 126;LEMAIRE/ROGGEN/LEURS, 23-44:D.ROGGEN, ‘De bouwmeester Jan van Osy en zijn medewerker Wouter Pans, beeldhouwer’, waarbij de ‘Promissio’ van Hendrik van Tienen afgedrukt.

23 PELGROM, ed.HERMANS1840, 71. Hetzelfde in alle drie edities Amsterdam 1629, respectievelijk 8ste blz. (ongepagineerd), blz. 8 en 6de blz. (ongepagineerd).

24 HEZENMANS1866, 62;SMITS1907, 99;MOSMANS1931, 236 en noot 15: hij was een metselaar die voor de stad in 1400-1401 een wachthuisje aan het kerkhof vernieuwde, samen met een ander.

25 HASLINGHUIS/PEETERS, 177-178 en 341;MOSMANS1931, 544.

26 TH.HAAKMA WAGENAAR, De bouwgeschiedenis van de Buurkerk, Utrecht 1936, 169. 27 BBDU1, 206. De rekening van 1437-1438 is niet bewaard.

28 F.A.L.VAN RAPPARD, De rekeningen van de kerkmeesters der Buurkerk te Utrecht in de 15.

eeuw, Utrecht 1879, 48.

29 Voor Arnold Rover:HEZENMANS1866, 62 en 1895, 8;SMITS1907, 99;MOSMANS1931, 236. Voor Egidius Coelman:GERLACH1970 b, 158.

30 VAN DIJCK1973, 125;GORISSEN, 232 en 237-238.

31 HEZENMANS1866, 62;MOSMANS1931, 236;GERLACH1975 b, 358. 32 HEZENMANS1876, 27-28;MOSMANS1931, 211 noot 3.

33 BBDU1, 537 noot 1, enBBDU2, passim;HASLINGHUIS/PEETERS, 180 en 344. 34 S.MULLERFZ., De Dom van Utrecht, Utrecht 1906, 9.

35 BBDU2, 270;HASLINGHUIS/PEETERS, 478.

36 Testament van Cornelis de Wael, Rijksarchief in de provincie Utrecht:K.HEERINGA, Inventaris

van het Archief van het Kapittel ten Dom, Utrecht 1929, no. 2196.

37 MULLER, o.c., 7 en 11;DEZ., Het schip van den Dom te Utrecht, in de reeks: Oude bestaande gebouwen, uitgegeven door de Maatschappij tot Bevordering van de Bouwkunst, 1905, 21-22. 38 Ibidem, pl.VII;HASLINGHUIS/PEETERS, afb. 129, 131-132, fig. 37; Catalogus ‘1 augustus 1674

De Dom in puin’, Centraal Museum Utrecht, 1974, afb. op blz. 63, 67 en 69.

39 BBDU2, 671, rekening 1505/06: ‘Cornelis de Wael pie memorie’; 694 vv., rekening 1506/07: ‘magistri Cornelii pie memorie archilatomi’, ‘meister Cornelis Got heb die zyell’.

40 Raadsdagboek 1506, vrijdag na Invocavit, geciteerd doorMULLER, De Dom (zie noot 34), 9 noot 2.

41 BBDU2, 671;W.H.VROOM, De Financiering van de kathedraalbouw in de middeleeuwen, Maarssen 1981, 272 en noot 52;HEERINGA(zie noot 36), no. 651.

42 ‘Item dedi domino Adriano de Naeldwijck et magistro Cornelio archilatomo nostro exeuntibus de iussi capituli nostri civitatem Traiectensem pro expensis per eos factis simull 79 7 -’,BBDU 2,III.

43 Rekeningen 1484/85: ‘Item recepi de 15 tonnen duyssteen in absencia magistri Cornelii archilatomi nostri’; ‘Item dedi in absencia magistri Cornelii archilatomi nostri’; 1485/86: ‘in absencia magistri Cornelii’.BBDU2, respectievelijk 116, 131 en 167.

44 MOSMANS1931, 216;GERLACH1970 b, 155. 45 VAN DIJCK1973, 123 noot 8.

46 Rechterlijk Archief 's-Hertogenbosch (= R.) inRANB, inv. no. 1239, f. 22. Een vadersnaam komt in de Utrechtse documenten betreffende Cornelis de Wael niet voor, maar er werkt aan de Dom in 1477-78 een Fredericus die Waell, elf dagen lang slechts, in juli 1478, als metselaar. BBDU1, 626.

47 De acte van 23 november 1478/79: R. 1248, f. 49. Die van 9 juli 1483: R. 1252 f. 534 v. Willem Steenwech blijkt in 1485 eigenaar van ‘die Clueze staende op die Trijniteit’, gelegen achter het vierde huis Oude Dieze vanaf de hoek geteld.VAN SASSE VAN YSSELT1911-1914,II, 284. 48 J.E.A.L.STRUICK, Utrecht door de eeuwen heen, Utrecht/Antwerpen 1968, 118.

49 VAN HEURN I, 386. 50 R. 1253, f. 145v. 51 R. 1254, f. 266v.

52 R. 1255, f. 61. Op 14 november heeft Coenrardus van der Hagen het huis dat hij bezit ‘confiscatione bonorum magistri Cornelii die Wael lapicide commorante in Trajecto Inferiori’ opgedragen aan genoemde magister. Beiden, in Den Bosch zijnde, hebben Willem Steenwech gequitteerd. Genoemde magister Cornelius die Wael filius Frederici verkoopt het huis op

dezelfde dag aan heer Gerardus van Helmond, priester en kanunnik van de kerk van Sint Marie in Utrecht.

R. 1261, f. 290. Op 5 juli 1492 heeft kanunnik Gerard van Helmond het huis verkocht aan Bela en Elisabeth dochters van wijlen Arnoldus Steenbecker van Helmond en aan Gerardus en Cornelis en hun zuster Aleid, kinderen van genoemde Elisabeth en van wijlen Gerard die Wolff. Verdere lotgevallen van dit huis en zijn samentrekking met naastgelegen panden:VAN SASSE VAN YSSELT, 1911-1914, 11, 277-288.

53 Vgl.MOSMANS1931, 236-237.

54 J.J.M.TIMMERS, De kunst van het Maasland dl. 2, Assen 1980, 21 en 75. 55 PONCELET(zie noot 15), 25;TIMMERS, o.c., 21.

56 PONCELET, l.c., 25.

57 Over de bouwgeschiedenis van de kathedraal van Luik, zie noten 38, 41 en 42 (PONCELET, LEJEUNEenGÉNICOT) enTIMMERS, o.c., 22-24.

58 Catalogus Schilderijen Centraal Museum Utrecht, Utrecht 1952, no. 1346. Ondanks Saenredams tekening heeft het er alle schijn van, dat het derde pijlerpaar van het schip ook zulke

altaaraanzetten had. De in 1949 uitgegraven funderingen daarvan althans hadden aan hun westkant rechthoekige uitmetselingen die zulke aanzetten gedragen kunnen hebben.

HASLINGHUIS/PEETERS, 163, fig. 20;A.E.VAN GIFFEN, ‘Resultaten van opgravingen op Domplein’, Nieuw Utrechtsch Dagblad 11 maart 1949. Bij die opgravingen is jammer genoeg aan vorm en samenstelling van de gotische schippijlers veel minder aandacht besteed dan aan de Romeinse en vroegmiddeleeuwse bouwresten daartussen.

59 Over Alart du Hamel:VAN EVEN1882, 38VV.;VERREYT1894, 7-14;LEHRS, 15-25;PEETERS 1962 b, 1307-1311; Catalogus Meesterwerken van de Europese prentkunst 1410-1914, Rijksmuseum Amsterdam 1966, 39;E.TAVERNEin: Catalogus Jheronimus Bosch 1967, 219-221; GERLACH1970 b, 154-162;GERLACH1970 a, 124;GERLACHinBB30 (1970-1971), 206-214; DEZ. in: Nationaal Biografisch Woordenboek, v, kol. 308-313: Duhameel, Alart.

60 VERREYT1894, 7 noot 1 vermeldt het; zo ookTAVERNEin Catalogus Jeroen Bosch (zie vorige noot),GERLACH1970 b, 164 en Nationaal Biografisch Woordenboek, l.c., kol. 312.

61 Schriftelijke nalatenschapMOSMANS,GA, bundel 23. Over de tekenaar, aquarellist en vervalser Martinus Johannes Cornelis Weegenaar of Wegenaer (Den Bosch 1834 - Rosmalen 1909, vanaf 1883 in laatstgenoemde plaats woonachtig), zie:SCHEEN1981, 571.

62 GERLACH, Nat. Biogr. Woordenb. (zie noot 59 hierboven), kol. 312. 63 DE WERD, 102-103.

64 VAN BRABANT, 21-22.

65 SMITS1907, 105;MOSMANS1931, 214-216.

66 VAN EVEN1860, 97;VAN EVEN1882, 38 vv.;VAN EVEN1895, 335 vv., 544. 67 RekeningenLVB1495-1496.

68 VAN EVEN1895, afb. op blz. 544. 69 GERLACH1970-1971, 206-212.

70 LEHRS, 15-25; Catalogus Jheronimus Bosch, 211-213, biografie en bibliografie doorE.TAVERNE. 71 GERLACH1970 a, 124.

72 VAN ZUYLEN I, 78-79.

73 Althans naar vermoeden vanHEZENMANS1866, 147, op grond waarvan ook: Voorl. Lijst der

Ned. Mon., Prov. Noord-Brab., 's-Gravenhage 1931, 356.

74 GERLACH1970-1971, 213.

75 GERLACH1971 a, 88;VAN DIJCK1973, 201, n. 31.

76 VAN SASSE VAN YSSELT1911-1914,II, 416;MOSMANS1931, 236. 77 R. 1286, f. 230.

78 Respectievelijk in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam en in een particuliere verzameling te Londen: Catalogue raisonné Saenredam nrs. 99-100, 147-148.

79 VAN DIJCK1973, 237. 80 VAN ZUYLEN I, 468.

81 HEZENMANS1876, 359;MOSMANS1931, 236;VAN DIJCK1973, 236-241. 82 VAN SASSE VAN YSSELT1900, 403, no. 330 c II.

83 MS.MOLIUS, f. 31.

84 HEZENMANS1866, 148-150.

85 MS.MOLIUS, f. 31;MOSMANS1931, 160. 86 HEZENMANS1866, 149.

89 BBDU I, blz.XXV.

90 Vgl.R.MEISCHKE, ‘Drie kerken van Rutger van Kampen’, Opus Musivum (Feestbundel voor Prof. Dr. M.D. Ozinga, Assen 1964), 115-158.

91 Los document in hetKA;HEZENMANS1866, 115-116;MOSMANS1931, 141-142 met reproductie van het stuk in afb. 85.

92 Vgl.K.STALLAERT, Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere

uitdrukkingen,I, Leiden 1890, 105, s.v. ‘avenckel’; Middelnederlandsch WoordenboekVII, 658, s.v. ‘schoot’ en II, 1612, s.v. ‘geschoot’.

93 Vgl.V.MORTET, Mélanges d'archéologie, 2me série, Paris 1915, 30 noot 18: ‘parpaing’. 94 C.BRUNEL, ‘L'origine du mot ogive’, in: Romania 81 (1960), 289-295.

95 Vgl.F.VAN TYGCHEM, ‘Het gebruik van mallen door de middeleeuwse steenhouwers’,GBK 19(1961-1966), 67-75.

96 J.DUVERGER, De Brusselsche Steenbickeleren, Gent 1933, 73. Kwam in 1418 in het ambacht:

ibid., 48.

97 VAN BRABANT, 20 en 22.

98 HERTHA LEEMANS, De Sint-Gummaruskerk te Lier, Antwerpen/Utrecht 1972, 33-34. 99 HEZENMANS1866, 144. ‘Loutz’ = Looz?

100 HEZENMANS1866, 142-143;MOSMANS1931, 150 en reproductie van het document in afb. 90 op blz. 148.

101 J.DUVERGER(zie noot 96), 70 en 73;DEZ., Brussel als kunstcentrum, Antwerpen 1935, 19 en 87.

102 VAN BRABANT, 22 en 45. 103 LEEMANS(zie noot 98), o.c., 36.

104 V.NODET, L'église de Brou, Paris z.j., 9-15;P.LEFEVRE, ‘La collégiale des Saints Michel et Gudule à Bruxelles’, Annales de la Société Royale d'Archéologie de Bruxelles 49 (1957), 34 vv.

105 VAN EVEN1895, 204.

106 J.LAUWERYS, ‘De kerk van Hoogstraten’, Jaarboek Hoogstratens Oudheidkundige Kring 28 (1960), 64-66.

107 THIEME-BECKER IV(1910), 165-166. 108 HEZENMANS1866, 144.

109 HEZENMANS1866, 144.

110 HEZENMANS1866, 144-145, noot 2;MOSMANS1931, 154-155, noot 4. 111 THIEME-BECKER XVI(1923), 217.

112 VAN DIJCK1973, 237.

113 HEZENMANS1866, 147;VAN DIJCK1973, 237. 114 Vgl.MEISCHKE(zie noot 90), 122-123.

115 HERMANS1867, 99; Mirakelen, 32, 131, 133 (versregels 52-59, 65-66, 70 en 81-82). 116 Althans in een op 11 september 1413 schriftelijk vastgelegde onderhandeling tussen de

Predikheren en de deken van Sint Jan over het recht van eerstgenoemden op begrafenis van vreemdelingen wordt herinnerd aan een acte gepasseerd in dicta ecclesia beati Johannis prope

januam primam qua itur ad lapicidas en een andere acte in memorata ecclesia beati Johannis evangeliste juxta chorum dictorum decani et canonicorum.G.A.MEIJER O.P., De Predikheeren

te 's-Hertogenbosch, Nijmegen 1897, 215-216;MOSMANS1931, 119. 117 HERMANS1848, 675 en 752.

118 MOSMANS1931, 154 n. 1.

119 CUPERINUS102;HEZENMANS1866, 186. 120 VAN ZUYLEN II, 1159.

121 VAN SASSE VAN YSSELT1911-1914,II, 574. 122 Ibid. enKA, Rek. over die jaren.

123 VAN SASSE VAN YSSELT1911-1914II, 575. 124 Ibid., 580.

125 HEZENMANS1866, 63;J.MOSMANS, Oude namen van huizen en straten te 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1907, 36.

126 BBDU1-3;A.WOLFF, ‘Chronologie der ersten Bauzeit des Kölner Domes 1248-1277’, Kölner Domblatt 1968, 7-230, in het bijzonder 70 en 114.

128 K.FRIEDERICH, Die Steinbearbeitung in ihrer Entwicklung vom 11. bis zum 18. Jahrhundert, Augsburg 1932, 13-25;P.BOOZ, Der Baumeister der Gotik, München - Berlin 1956, 23-36,W. WIEMER, Die Baugeschichte und Bauhütte der Ebracher Abteikirche 1200-1285, Kallmünz 1958, 13, 18, 82-83;H.KUSCHE, ‘Die Steinmetzzeichen des Kölner Domes 1’, Kölner Domblatt 1959, 111-140;H.JANSE, ‘Steenhouwersmerken als hulpmiddel bij het bouwkundig onderzoek’, Bouw 1962, 1058-1060;DEZ., Bouwers en bouwen in het verleden, Zaltbommel 1965, 80-83; HASLINGHUIS/PEETERS, 180 en 488;D.KNOOPandG.P.JONES, The Mediaeval Mason, Manchester 19673, 43;L.F.SALZMAN, Building in England down to 1540, Oxford 19672, 127;H.JANSE, ‘Tekens op steen in Nederland’, Actes du Colloque international de Mons, 28-29 avril 1979, Mons 1979, 43-53;J.-M.LEQUEUX, ‘Les campagnes de travaux de la collégiale Sainte-Waudru et les marques de carrière’, ibid. 214-237;P.WIERSMA, ‘Systematisering van

steenhouwersmerken’, ibid., 105-111;FRIEDA VAN TYGCHEM, ‘De steenhouwersmerken van de laat-gotische hoekvleugel van het Gentse Stadhuis’, ibid., 75-86: schrijfster heeft een van de zeer weinige aanwijzingen voor de zin van het gebruik van steenhouwersmerken gevonden in een steenhouwersordonnantie van 1528, waarin gesteld wordt dat de merken op het voegvlak van de steen geplaatst moeten worden en waaruit blijkt, dat zij controleteken zijn voor de gaafheid van het werkstuk; niemand mag andermans teken gebruiken. In dezelfde Actes, 311-333: J.-L.VAN BELLE, ‘Signes lapidaires: essai de bibliographie internationale’. Daaraan o.a. nog toe te voegen:D.VON WINTERFELD, Der Dom in Bamberg, Berlin 1979, 2 dln. met uitvoerig hoofdstuk over de meer dan 1000 merken, 209 verschillende, op een uitslaand blad opgenomen. 129 Eerste studie van de merken in de Sint Jan:MOSMANS1931, 316-319, afb. 216-218. Voor

spiegelbeeldig en ondersteboven vgl. litt. in vorige noot enL.MOJON, Das Berner Münster (Die Kunstdenkmäler des Kantons Bern BdIV), Basel 1960, 63-65 en 437-443.

130 Dat het in Bergen om stelmerken gaat, zou men kunnen afleiden uit de combinaties van telkens twee tekens op één steen: op de zuidwestelijke vieringpijler bijvoorbeeld hele lagen met op elke steenXX, dan weerNX,IIIX,YX. Overigens komen door de kerk heen wel degelijk ook echte merken van de elders gebruikelijke soort, zoals in de Sint Jan, voor, doorLEQUEUX(zie noot 15) zowel met steenleveranciers, steenhouwers als bouwmeesters verbonden; een aantal kan als groevemeestersmerken gelden.

131 SALZMAN, o.c. (zie noot 15), 127.

132 G.A.A.WRIGHTandW.A.WHELLER, Masons' Marks on Wells Cathedral Church, (uitgave van de ‘Friends of Wells Cathedral’), Wells 1970, 11.

133 Dit teken doorKUSCHE(zie noot 15) genummerd: 698. Zie verderop dit teken ondersteboven. Vgl. noot 22.

134 Dit teken doorMOSMANS1931, afb. 216 op p. 316 genummerd: 121. 135 Keulen nr. 698, Zie hogerop dit teken ondersteboven. Vgl. noot 20. 136 Keulen nr. 32, Den Bosch nr. 54.

137 Den Bosch, nr. 94, Keulen nrs. 185, 194, 368, 393, 435, 454, 589, 596, 825. 138 Keulen nr. 200.

139 Keulen nr. 414.

140 Den Bosch nr. 123, Keulen nr. 671 (gordelboogG13/14). 141 Keulen nr. 670.

142 Keulen nr. 689 (gordelboogG10/6). 143 Den Bosch nr. 109, Keulen nr. 56. 144 Zie hierboven noot 15.

145 Enkele recent bedachte legenden in: Klein Bosch Verhalenboek, 's-Hertogenbosch 1975.VAN DE VELDEgezegdHONSELAER, 292. Ongeveer een vertaling vanGRAMAYE, Taxandria, 19, waar over gezouten ossehuiden gesproken wordt: salsis boum tergoribus. De Nederlandse tekst geciteerd doorK.TER LAAN, Wat de torens vertellen, Zutphen 1940, 11-12. Eerder al komt het verhaal voor inOUDENHOVEN, 94. Zie voorts voor de legenden betreffende de bouw van de Sint Jan:HANEWINKEL1799, 12 en 1803, 132 (beide malen de erwtenman);HERMANS1840, 111-116;VAN DER AA, 485;KELLER, 14;HEZENMANS1856, 155-159;ARNOLDS, 67-89; KNIPPENBERG1921-1922, 158-159 en 1923-1924, 98-99;MOSMANS1931, 103-107 en 386-387; J.R.W.SINNINGHE, Noord-Brabantsch Sagenboek, Zutphen 1933, 258-263;W.DE BLECOURT,

Volksverhalen uit Noord-Brabant, Utrecht/Antwerpen 1980, 225-226.

146 N.V.D.B., ‘Huiden en kaarsenkronen’, Rotterdams Jaarboekje, 7e reeks, jg. 4 (1966), 319-320. 147 H.HALBERTSMA, ‘De zogenaamde afgodsbeeldjes van St. Maria te Utrecht’, Berichten van de

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 12-13 (1962-1963), 260-272, met name

269.

Tegenwoordige Staat der hedendaagsche historie der Nederlanden, 2de deel, Zeeland en Utrecht,

Amsterdam 1791, 1031;J.VAN LENNEP, ‘De Friesche Bouwmeester’, Onze VooroudersIV (1842), 116;TER LAAN, o.c. (zie noot 145), 12-16;G.SCHWARTZ, ‘Saenredam, Huygens and the Utrecht Bull’, Simiolus 1 (1966-1967), 69-93. Zie ookHALBERTSMA, l.c., vorige noot. 149 TER LAAN, o.c. (zie noot 145), 16.

150 Ibid., 15-16;VAN BRABANT, 17.

151 S.TOP, Volksverhalen uit Vlaamse Brabant, Utrecht/Antwerpen 1982, 142-145 en 253. 152 MOLIUS, geciteerd doorHEZENMANS1866, 148. Veel legenden over zich van hun toren werpende

bouwmeesters:W.GRIMM, Deutsche Mythologien, Göttingen 1835, geciteerd doorA.WOLFF, ‘Chronologie der ersten Bauzeit des Kölner Domes 1248-1277’, Kölner Domblatt 1968, 227. De enige val die in Den Bosch is overgeleverd, is het feit, dat de klokkenist van de torentrappen stortte uit schrik bij de blikseminslag van 1830:VAN DER AA, 484.

153 Een braspenning: ‘zilveren munt van oorspronkelijk 2, weldra 2½ groot, het eerst geslagen door Jan zonder Vrees in Vlaanderen in 1409’.H.ENNO VAN GELDER, De Nederlandse munten, Utrecht/Antwerpen 1965, 258.

154 Voor wat er gelukkig nog wèl inKAenGAis, zieVAN DE LAAR1978.

155 ONB, p.XIX. Voor wat er aan middeleeuwse Nederlandse kerkrekeningen bewaard is, zieW.H. VROOM, ‘Enkele aantekeningen bij de fabrieksrekening van de Antwerpse

Onze-Lieve-Vrouwekerk over het jaar 1431’, Bijdragen tot de geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant 42 (1959), 51-60, vooral 52-54.

156 Rekeningen van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, vanaf 1330 bijna zonder hiaten tot heden, boekbanden in het huis van de Broederschap aan de Hinthamerstraat, schaduwarchief inRANB; Charters en rekeningen van de H. Geesttafel en van het Groot-Ziekengasthuis in het Oud-archief van de Godshuizen; Bossche Schepenprotocollen inRANB.

157 VAN DIJCK1973, 139.

158 W.NOLETenP.C.BOEREN, Kerkelijke instellingen in de middeleeuwen, Amsterdam 1951, 346; VAN BRABANT, 12.

159 HEZENMANS1866, 249.

160 R.C.VAN CAENEGEMenF.L.GANSHOF, Encyclopedie van de geschiedenis der middeleeuwen, Gent 1962, 104.

161 VAN ZUYLEN I, Inleiding, p. 1. Bewaard zijn de stadsrekeningen echter pas vanaf 1399. 162 BBDU I, Inleiding, p.XXI.

163 COOPMANS, 52-53. 164 OLDEWELT, Inleiding, 6-9.

165 J.L.VAN DALEN, De Groote Kerk te Dordrecht, Dordrecht 1927, 69, 71, 242.

166 SMITS1912, Inleiding, p.IV. Voor de Utrechtse Buurkerk, een gewone stadsparochiekerk, is vastgesteld, dat tussen 1430 en 1461 niet minder dan 93% gedekt werd door vrijwillige bijdragen van de eigen parochianen, dat de parochiële diensten ongeveer 10% van de fabrieksinkomsten opleverden, de opbrengst van de gewone offerblokken ten hoogste 5% van de inkomsten bedroeg. W.H.VROOM, De financiering van de kathedraalbouw in de middeleeuwen, Maarssen 1981, 344-352. Voor de Lieve Vrouwekerk in Antwerpen heeft dezelfde auteur geconcludeerd, dat de inkomsten in de 15de eeuw alle van locale herkomsten waren: geen geldinzamelingen buiten het parochiële rechtsgebied. In 1431 wordt uit de inkomsten 70% aan de kerkbouw besteed:

l.c. (zie noot 155). Overigens is voor de 15de en vroege 16de eeuw de financiering van de

Antwerpse grote kerk niet geheel hetzelfde van structuur als die van de Bossche (zie noot 169), en zeker niet naar schaal en kwantiteit vergelijkbaar: in Antwerpen ging veel meer geld om en er werd veel meer gebouwd.

167 KA,GA, Oud-archief van de Godshuizen. 168 HEZENMANS1866, 177.

169 VROOM(zie noot 41), 266. Wat de Lieve Vrouwekerk te Antwerpen betreft, overheerst volgens de vaststellingen van dezelfde auteur (zie hierboven noot 155) het parochiële, niet het collegiale element. Het kapittel heeft weinig verplichtingen ten opzichte van de bouw, sommige leden doen echter grote schenkingen bij legaat of testament. Maar dankzij het kapittel kon de kerkfabriek over grote inkomsten beschikken uit de exploitatie van de immuniteit als bouwterrein voor huizen, winkels en kramen:W.VROOM, De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen. De

waar opgemerkt wordt, dat geen andere kerk over zulk een groot en winstgevend huizenbezit beschikte.

170 Mirakelen 70, 80, kaart op 684;J.VAN HERWAARDEN, Opgelegde bedevaarten, Assen 1978. 171 OUDENHOVEN, 98; MS.VAN HEURNBibl. Prov. Gen.

172 MOLIUS;ZYLIUS;COPPENS II, 48. 173 HEZENMANS1866, 178-179. 174 Ibid., 178, no. 1.

175 KA;HEZENMANS1866, 59. 176 Ibid., 51 en 179.

177 VAN HERWAARDEN(zie noot 170); Mirakelen 42-44, 65.

178 J.G.ENDHOVEN, Bedevaart als straf. Door het Leidse gerecht opgelegde bedevaarten van

1370-1500, Leiden 1976, 20; over steenboetes ookJ.HOLLESTELLE, De steenbakkerij in de

Nederlanden tot omstreeks 1560, Assen 1961, 135-137.

179 Mirakelen, 80;MOSMANS1931, 357, 360-361. 180 VAN SASSE VAN YSSELT1915, 374-375. 181 Ibid., 376-377.

182 Ibid., 380;VAN DIJCK1973, 146.

183 M.S.BORMANS, ‘Repertoire chronologique des conclusions capitulaires du chapitre cathédral de Saint-Lambert à Liège’, Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la BelgiqueVI (1869), 42: ‘1482, 31 mars: Indulgences accordées à l'église de Saint-Jean-l'Evangéliste à Bois-le-Duc’.

184 R.R.POST, Kerkelijke verhoudingen in Nederland vóór de Reformatie, Utrecht/Antwerpen 1954, 474-475. De volle pauselijke aflaat van 1515, door collector en commissaris Adriaan van Utrecht toen professor en kanunnik te Leuven, voor de Nederlanden geadministreerd, kwam in Utrecht en Gelre geheel aan de bouw van de Sint Pieter te Rome ten goede, in de gewesten van Karel v aan de dijkbouw en voor een derde aan de Sint Pieter.

185 HEZENMANS1866, 188-190. 186 MOSMANS1931, 360.

187 HERMANS1842, 53VV., 71-73;VAN DIJCK1973, hfdst.II, paragraaf 3; hfdst. v, paragraaf 2. 188 VAN DEN HEUVEL1946, 88.

189 HEZENMANS1866, 180 n. 1. 190 Ibid., 180-181.

191 VAN SASSE VAN YSSELT, 1915, 383.

192 Vgl. de positie van de archilatomus in de Utrechtse Domrekeningen,BBDU1-3. 193 Het rekeningjaar 1479-1480, de rekening van het voorgaand jaar, ontbreekt.

194 Eén rijngulden is 240 wit.BBDU2, 776. De rijngulden, als munt uit 1386 daterend, gaat in 1464 de Utrechtse boekhouding pas echt schragen.

195 Zie ook de in hoofdstuk 6 onder noot 8 genoemde artikelen vanW.JAPPE ALBERTSenH.VOORT. 196 A.W.WEISSMAN, Geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst, Amsterdam 1912, 83.

197 Zie de ‘Uytgeven pro fabrykeAOXVI’,HEZENMANS1866, 148-151. 198 Loonstaten van weekgelden aan schrijnwerkers:MOSMANS1931, 429-430. 199 Vgl.COOPMANS, 157 vv.

200 L.P.L.PIRENNE, ‘'s-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht. Staatkundige geschiedenis 1576-1579’, Bijdragen tot de geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant 43 (1960), 5-305.

201 HEZENMANS1866, 248-251.

202 MOBACHIUS, 13;HEZENMANS1866, 248-249. 203 VAN SASSE VAN YSSELT1915, 94.

204 VAN ZUYLEN II, 1107. 205 HEZENMANS1866, 249.

206 Ibid., 251; betalingen van de stad in de 17de eeuw voor orgel, hoogaltaar, gestoelten:VAN ZUYLEN II, 1259, 1312-1323, 1358-1359, 1367-1368.

207 MEINDERSMA, 134-135. 208 KA, Rek. 1629-1630, f. 68 v.

209 GA, Resolutiën van Stadsregering H.v.B. 82, 1685-1686, f. 77. 210 HEZENMANS1866, 304-308;MOSMANS1931, 486.

4. De eerste restauratie

Het verval

De kerk en haar inventaris waren nog niet lang van de brandschade van 1584 hersteld,