• No results found

Aandacht voor digitale geletterdheid: een nieuwe uitdaging voor het onderwijs

Een groot deel van onze tijd besteden wij, als leraren Nederlands, aan taalvaardigheid.

De ouderen onder ons herkennen nog het rijtje: ‘Verwerven, Verwerken en Verstrekken’. En we beschouwden dat toch een beetje als onze expertise. Zijn we ook nog experts in de moderne digitale wereld?

De wereld van de informatie is het laatste decennium sterk veranderd. De maatschap-pij realiseert zich steeds meer dat het aanleren van digitale vaardigheden een hoge pri-oriteit moet hebben. Er is een consensus dat dat een kernvaardigheid van de burger van de 21steeeuw is (Virkus 2003; Fraillon & Ainly 2010; Voogt 2010). In de EU is het inmiddels een speerpunt. En op de website van The White House in de USA staat

“Digital Literacy is Part of Job Preparedness” (zie: http://1.usa.gov/r04Kxf ).

Op school zien we dat de leerlingen vooral informatie van het internet halen en gebruiken. Bovendien krijgen ze veel opdrachten waarvoor ze vaardigheden moeten hebben om informatie online te zoeken, te beoordelen en te gebruiken. Maar uit onderzoek blijkt dat zowel jongeren als ouderen moeite hebben met digitale vaardig-heden, zoals bijvoorbeeld met informatievaardigheden (zie o.m. Walraven 2008;

Deursen 2010). Vooral beoordelen en selecteren blijkt problematisch. Die vaardighe-den ontwikkelen zich ook niet met de leeftijd, zo bewijst ook het recente onderzoek naar informatievaardigheden van studenten (http://bit.ly/oFvnVF). Het is ook de ervaring van docenten dat leerlingen lang niet zo vaardig zijn als we soms denken. De resultaten van opdrachten waarbij digitale informatie moet worden gebruikt zijn vaak teleurstellend. Het hardnekkige misverstand dat de leerlingen als ‘digital natives’ digi-taal heel vaardig zouden zijn en dat we ze daarom niets meer kunnen leren, is inmid-dels duidelijk weersproken (Bennett, Maton & Kervin 2008).

Dat brengt ons op een paar interessante en belangrijke vragen als:

1. Weten we wat digitale geletterdheid is? Is het een nieuwe vaardigheid die apart moet worden onderwezen of is het een uitbreiding van de ‘ouderwetse’ taal- en leer-vaardigheden?

2. Kunnen we goed herkennen en diagnosticeren waar leerlingen op dat gebied goed en zwak in zijn?

3. Wat betekent het belang van digitale geletterdheid voor het onderwijs?

Het eerste probleem is dat er een grote Babylonische spraakverwarring heerst. Er wordt gesproken over ‘21st century skills’, ‘informatievaardigheden’, ‘digitale vaardig-heden’, ‘ICT-vaardigvaardig-heden’, ‘mediawijsheid’... Het lijkt in elk geval alsof er nieuwe 21st century of ‘kerncompetenties’ zijn die voortbouwen op en soms anders zijn dan de ‘oude’ competenties (Voogt 2010). Een onderdeel van die 21st century competen-ties zijn ICT-skills of ‘informatievaardigheden’, gekoppeld aan digitale informatie.

Als we kijken naar onderzoek naar digitale geletterdheid zien we dat dat vanuit ver-schillende perspectieven gedaan wordt. Is er sprake van een aparte, nieuwe digitale vaardigheid naast bijvoorbeeld tekstbegrip of mathematische competentie? Of is het een uitbreiding van al aanwezige competenties die moeten worden uitgebreid?

Vanuit de International Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA) wordt groot internationaal onderzoek gedaan naar Computer and Information Literacy Skills (ICILS). ICILS wil de komende jaren onderzoeken wat de vaardigheden zijn van leerlingen van ongeveer 14 jaar: “The focus of ICILS is on students use of computers as information tools, rather than on students’ capacity to understand information pre-sented from a range of sources” (Fraillon & Ainly 2010). Aan dit internationaal onder-zoek zullen 21 landen deelnemen, waaronder Nederland. Vanuit Nederland wordt het project geleid door Kennisnet. Het onderzoek wordt gedaan door de Universiteit van Twente.

Hier tegenover staat onderzoek waarin wordt nagegaan in hoeverre digitale geletterd-heid verschilt van ‘gewone’ geletterdgeletterd-heid. Een voorbeeld hiervan is PISA, dat onder-zoek doet naar lezen, rekenen en science bij leerlingen van ongeveer 15 jaar. In 2009 heeft PISA ook gekeken naar digital literacy. Concreet werd onderzocht of en hoe onli-ne tekstbegrip verschilt van tekstbegrip van teksten op papier (OECD 2011; EAPISA 2011). Interessant is dat er landen zijn waar de digitale geletterdheid beter is dan de niet-digitale geletterdheid. Uiteraard zijn er ook landen waar het andersom is. Een tweede voorbeeld is de groep onderzoekers rond Donald Leu. Zij gaan ervan uit dat er sprake is van een uitbreiding van de ‘ouderwetse’ geletterdheid (Donald, Kinzer, Coiro

& Cammack 2004). In ander onderzoek werd geconcludeerd dat “online reading com-prehension shared a number of similarities with offline reading comcom-prehension – but also included a number of important differences” (Coiro & Dobler 2007).

Bovengenoemde onderzoeken leveren eerste aanzetten op voor instrumenten om zowel informatievaardigheden in brede zin als digitale geletterdheid in nauwere zin te meten. Maar om onderwijs goed af te stemmen op de individuele kwaliteiten van de leerlingen hebben we ook diagnostische instrumenten nodig. Een voorbeeld daarvan is het instrument van Walraven (2008). Op dit moment wordt het instrument in een aantal scholen getest.

Om ons heen kijkend is het duidelijk dat het onderwijs nog niet goed raad weet met digitale geletterdheid. Dat is goed te begrijpen omdat:

• het nog niet duidelijk is voor de docent wat die nieuwe vaardigheid inhoudt (er is immers een Babylonische spraakverwarring: ‘informatievaardigheden’, ‘mediavaar-digheden’, ‘ICT-vaar‘mediavaar-digheden’, ‘21steeeuw-vaardigheden’...);

• het nog niet duidelijk is of het wel om nieuwe vaardigheden gaat;

• docenten nog geen instrumenten hebben om dit te meten bij de leerlingen en bij zichzelf;

• er geen duidelijkheid is hoe de prestaties van de leerlingen op het gebied van digi-tale geletterdheid verklaard kunnen worden;

• het onduidelijk is wat docenten en de school zouden kunnen en moeten doen.

En wat is de opdracht voor het onderwijs? Moeten we andere dingen onderwijzen en hoe dan?

Over die laatste vraag weten we gelukkig al iets meer. Zoals al eerder genoemd, blijkt uit onderzoek dat zowel jongeren als ouderen moeite hebben met digitale vaardighe-den zoals bijvoorbeeld informatievaardighevaardighe-den. Vooral beoordelen en selecteren blijkt problematisch. Instructie in die vaardigheden is noodzakelijk. Inmiddels zijn veel docenten daar al van overtuigd. Maar hoe is dit nu het beste aan te pakken?

1. Informatievaardigheden moeten geïntegreerd worden in het curriculum. Door de vaardigheden samen met de vakinhoud aan te leren, worden de vaardigheden geen trucje dat je doet als je docent erom vraagt, maar een werkwijze.

2. Geef de vaardigheden niet alleen een plek in de lessen, maar ook bij de beoorde-ling.

3. Ga samen met bijvoorbeeld de sectie bepalen wat jullie belangrijk vinden en wat jullie de leerlingen willen leren. Ontwerp/arrangeer zelf lessen. Bekijk je huidige methode en kijk wat eraan toegevoegd of vervangen kan worden om informatie-vaardigheden een plaats te geven.

4. Probeer een leerlijn in de school op te zetten.

5. Gezamenlijk curriculumontwerp is goed voor de vaardigheden van de docenten.

De bovenstaande aanpak wordt door Amber Walraven toegepast in trainingen en coaching op scholen.

De vraag of de rol van de docent Nederlands een specifieke is en wat hij zou moeten toevoegen of veranderen aan zijn repertoire en aan de inhoud van zijn lessen is nog nauwelijks onderzocht. Dat is een vraag die Jeroen Clemens wil onderzoeken.

Het zijn modern times en die tijden zijn heel spannend en uitdagend.

Referenties

Bennet, S., K. Maton & L. Kervin (2008). “The “digital natives” debate: A critical review of the evidence”. In: British Journal of Educational Technology, jg. 39, nr. 5, p. 775-786.

Donald, J.L., C.K. Kinzer, J.L. Coiro & D.W. Cammack (2004). ‘Toward a Theory of New Literacies Emerging From the Internet and Other Information and Communication Technologies’. In: Theoretical Models and Processes of Reading, p.

1570-1613.

Coiro, J. & E. Dobler (2007). “Exploring the Online Reading Comprehension Strategies Used by Sixth-Grade Skilled Readers to Search for and Locate Information on the Internet. In: Reading Research Quarterley, jg. 42, nr. 2, p. 214-257.

Deursen, A. (2010). Internet skills: vital assets in an information society. Enschede:

Gildeprint Drukkerijen.

Fraillon, J. & J. Ainly (2010). ‘The IEA International Study of Computer and Information Literacy (ICILS)’.

(Online raadpleegbaar op: http://www.icils.org/).

IEA, PISA (2011). ‘IEA ICILS and OECD PISA 2012/2013’.

(Online raadpleegbaar op: http://www.iea.nl/icils_2013.html).

OECD (2011). PISA 2009 Results: Students On Line. OECD Publishing.

Virkus, S. (2003). “Information literacy in Europe: a literature review”. In:

Information research, jg. 8, nr. 4.

(Online raadpleegbaar op: http://informationr.net/ir/8-4/paper159.html?refe-rer=www.clickfind.com.au).

Voogt, J. (2010). ‘21stCentury Skills’. Discussienota Universiteit Twente: Rethinking How Students Learn, 375, Solution Tree.

Walraven, A. (2008). Becoming a critical websearcher. Effects of instruction to foster trans-fer. Open Universiteit Nederland.

Lydia Rood, John Schrijnemakers & Kris Demey Stiching Lezen

Contact: via pvanduijvenboden@lezen.nl

“Lezers snakken naar authenticiteit”. De kunst van het verleiden met boeken

Verleiden, zegt Van Dale, is van de rechte weg leiden. Bekoren. Of verlokken.

In een tijd vol visuele, digitale en – vooral – snelle verlokkelijkheden lijkt in het leven van jongeren weinig plaats te zijn voor zoiets sufs als een boek. Dit, tot leedwezen van opvoeders, leesbevorderaars, auteurs, boekverkopers en uitgeverijen. Zij weten immers dat lezen zoveel moois kan bieden. Wat is er heerlijker dan je te verliezen in prachtige verhalen en wat biedt meer ontspanning dan het boek waarmee je even aan de rauwe realiteit kunt ontsnappen? Bovendien, door te lezen verbetert je taalvaardigheid, breidt je woordenschat zich ongebreideld uit en functioneer je beter op school en in de samenleving. De vraag ‘hoe krijgen en houden we de jeugd aan het lezen?’ is evident.

Hoe kunnen we ze verlokken met boeken en hoe kan lezen bekoren?

Aan het woord komen drie professionals – een auteur, een leesbevorderaar en een boe-kenvormgever – die ‘de kunst van het verleiden met boeken’ als geen ander onder de knie hebben.

John Schrijnemakers is de oprichter van Het Leesbureau (het projectbureau voor lees-bevordering in de praktijk) en mede-eigenaar van de kinder- en jeugdboekwinkel Speelboek in Amersfoort. Met bijna 20 jaar ervaring is John een gepassioneerd leesbe-vorderaar. Hij stelt de leerling centraal, of ze nu 6 of 16 zijn, en doet dat onder het motto ‘voor elk kind is er een boek’. Over de kunst van het verleiden zegt hij: “Om iemand te verleiden om iets te gaan doen, heb je overtuigingskracht nodig. Dat geldt ook voor lezen. Daarom werkt de verplichte literatuurlijst niet. Echte lezers zijn blij om weer vrij te kunnen lezen als ze klaar zijn met hun opdracht. Verleiding is dus heel persoonlijk: het gaat om de individuele leerling en om de leerkracht. Ongeacht hun leeftijd herkennen kinderen of leraren écht geïnteresseerd zijn in hen. Dat is een voor-waarde. Maar verder mag de leerkracht bij de verleiding alle wapens in de strijd gooi-en: liefde, creativiteit, humor en vooral spontaneïteit. Een praktijkvoorbeeld illustreert hoe een kleine boekhandel in Amersfoort leerlingen uit het basis- en voortgezet onder-wijs inspireert om méér te willen lezen dan ze zelf voor mogelijk hielden. Behalve voor een kleine boekhandel is dat ook haalbaar voor een grote bibliotheek. Maar het begint bij de leerling en zijn enthousiasmerende, inspirerende leerkracht. It takes two to tango”.

Grafisch vormgever, Kris Demey, heeft een passie voor typografie en boekvormgeving.

Voor diverse uitgeverijen in Vlaanderen en Nederland ontwierp hij zo’n 600 boekom-slagen, literaire reeksen en kunstcatalogi. Ook verzorgde hij voor Stichting Lezen Vlaanderen de vormgeving van recente campagnes rond de jeugdboekenweek, Gedichtendag en Wereldboekendag. De buitenkant van een boek is de eerste en meest confronterende verleider van de lezer. Misschien kunnen we hier beter spreken van het boek als de grote versierder die flirt met de potentiële lezers of kopers. Wanneer het de liefde betreft, kunnen we terecht op websites als www.versiertips.nl. Kris Demey moet het hebben van degelijk vakwerk. Voor hem is boekdesign de plaats bij uitstek waar vele disciplines uit de grafische vormgeving elkaar ontmoeten en beïnvloeden: ‘tradi-tie versus hedendaags’, ‘vakkennis en experiment’, ‘feeling en finesse’. Voor hem werkt dat, en gezien zijn staat van dienst geloven uitgeverijen er ook in. Demey blijkt in staat nog twee elementen te koppelen: esthetiek en commercie. Een boek moet er niet alleen mooi uitzien, maar moet ook opvallen in het grote aanbod.

Hoewel buitenkant niet zomaar buitenkant is bij Demey en de omslag zeker uit zal stralen wat er in het boek te beleven valt, moeten we voor de geschreven inhoud bij een auteur zijn, zoals bijvoorbeeld Lydia Rood. Ze schreef meer dan 60 kinderboeken voor alle leeftijden, van de Roosmarijn-verhalen (4+) tot en met De ogen van de Condor (15+) over jongeren tijdens de burgeroorlog in Colombia. Ze ontving diverse prijzen, onder andere een ‘Zilveren Griffel’ voor Een mond vol dons (1993), een Eervolle Vermelding van de ‘Zoenjury’ voor Sprong in de leegte (2005) en een ‘Vlag en Wimpel’

voor Maanzaad (1989). Sinds vorig jaar is Lydia Rood ook schoolschrijver. Dat is een kinderboekenauteur die langdurig ‘gastschrijver’ is op een basisschool en kinderen enthousiasmeert voor boeken en verhalen. Haar lezers ontmoet ze dus onder andere op die manier. Als ze schrijft, kan ze haar doelgroep bijna letterlijk voor ogen hebben.

Zet ze tijdens het schrijven bepaalde verleidingstactieken in om haar lezersgroep uit te breiden? Dat zegt ze er zelf over: “Lydia Rood vertelt het verhaal van een mislukking.

Nadat ze voor de zoveelste keer niet had gewonnen op de Dag van de Jonge Jury, nam ze zich voor nu eens serieus de meisjesmarkt te veroveren. Ze zou een marktaandeel wegkapen bij Francien Oomen, Caja Cazemier en Maren Stoffels. Maar hoe verleid je een meisje van 14? Met roze verhalen over kleren, vriendjes en vriendinnen? Haar opzet mislukte. Het boek werd inktzwart en meisjes moesten er niets van hebben. Dat kon Carry Slee beter! Schrijvers die proberen om anderen te verleiden, zitten op het verkeerde spoor. Die zijn vergeten wie hun eerste lezer is: zijzelf. Uitgevers zitten hen op de huid; die schijnen precies te weten wat de markt wil. Maar de leesmarkt is eigen-zinnig. Lezers snakken naar authenticiteit. Daarom levert schrijven tegen heug en meug beroerde boeken op. En doen wat de uitgever vraagt? Mmm…”.

De kunst van het verleiden met boeken blijkt geen eenduidige bezigheid. Lezers, ook de aarzelende lezers, jong of oud, vormen een weerbarstige groep. Kernwoord van zowel de schrijver, als de vormgever, als de leesbevorderaar is authenticiteit. De lezer

wil niet alleen écht gekend worden als hij in verleiding wordt gebracht; diezelfde echt-heid zoekt hij in de boeken.

Gert Rijlaarsdam (a), Mariet Raedts (b) & Wilma van der Westen (c) (a) Universiteit van Amsterdam

(b) Universiteit Brussel

(c) Nederlands/Vlaams Platform Taalbeleid Hoger Onderwijs Contact: G.C.W.Rijlaarsdam@uva.nl

mariet.raedts@hubrussel.be W.M.C.vanderWesten@hhs.nl.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN