• No results found

In het onderzoek dat aan deze studie vooraf ging (Van Delft et al. 2007) is een vergelijking van de vochtklassen in de SBB-catalogus met de vochtkarakteristieken van de referentiepunten gemaakt, waarbij naar voren is gekomen dat het éénduidig toekennen van deze vochtklassen op basis van GHG, GLG en inundatieduur niet goed mogelijk is. Voor zover dat wel lukt bleek in ongeveer de helft van de gevallen van de toen onderzochte dataset, de vochtklasse niet overeen te komen met de vochttoestand in de referentiepunten. Meestal is de schatting van de vochtklasse in de catalogus te droog.

Een betere beschrijving van het grondwaterregime kan verkregen worden door het afleiden van verschillende grondwaterkarakteristieken, in combinatie met bodem- kenmerken. In hoofdstuk 3 is onderzocht welke grondwaterkarakteristieken de variatie in de vegetatie het beste verklaren. Binnen de gehele dataset en de drie strata is de GLG nergens als significante grondwaterkarakteristiek naar voren gekomen en GHG en inundatieduur respectievelijk één en twee keer (zie Tabel 4). Overigens blijkt dat GLG zeer sterk gecorreleerd is met GNG, maar dat GNG kennelijk net iets beter scoort bij de vergelijking van modellen. GLG kan als alternatief voor GNG gezien worden (zie Tabel 5).

Het blijkt dat de selectie van grondwaterkarakteristieken ook sterk afhankelijk is van het bereik van de onderzochte dataset en de ecologische positie ervan. Dit komt tot uiting in verschillende selecties van representatieve vochtkarakteristieken per stratum. Essentieel voor het afleiden van bovengenoemde relaties van grondwaterkarak- teristieken met vegetatietypen, maar ook voor de sturing van het beheer zijn voldoende betrouwbare meetreeksen. Hier zal niet altijd over beschikt kunnen worden. Dit gemis kan deels ondervangen worden door het afleiden van vertaalfuncties, waarmee bijvoorbeeld een onderschrijdingsdatum of een GNG voorspeld kan worden uit kortere reeksen of schattingen van GHG en GLG. Op basis van empirische kennis en de in de analyses gevonden correlaties, kunnen relaties verondersteld worden tussen variabelen. Deze relaties zouden gebruikt kunnen worden voor het opstellen van vertaalfuncties. Voor de in Tabel 4 aangegeven grondwaterkarakteristieken en bodemkenmerken kunnen aldus relaties gevonden worden:

• De GVG kan vrij eenvoudig afgeleid worden uit de jaarlijkse metingen rond 1 april, mits die voor een voldoende reeks van jaren beschikbaar is. Een andere manier om de GVG te schatten is het gebruik van een vertaalfunctie waarbij de GVG wordt afgeleid uit GHG en GLG. Een dergelijke vertaalfunctie is afgeleid door Van der Sluijs en Van Heesen (1989). Zij maken gebruik van GHG en het verschil tussen GLG en GHG (dGXG). Omdat voor het afleiden van deze relatie gebruik gemaakt is van peilbuizen die grotendeels in landbouwgebieden liggen met een andere waterhuishouding dan in natuurterreinen wordt nagestreefd, is het

aannemelijk om te veronderstellen dat voor natuurterreinen iets afwijkende relaties gelden. Uit de huidige dataset kan een nieuwe relatie afgeleid worden.

• De GNG blijkt sterk gecorreleerd te zijn aan de GLG, zodat daar mogelijk een vertaalfunctie voor afgeleid kan worden.

• De fluctuatie (dGXG) is gedefinieerd als het gemiddelde verschil tussen de drie hoogste (HG3) en de drie laagste (LG3) grondwaterstanden. Deze kan afgeleid worden uit schattingen van de GHG en GLG.

• Voor de mediaan van de grondwaterstanden mag verwacht worden dat deze bij drogere gronden min of meer overeen zal komen met de gemiddelde grondwaterstand of met het midden tussen GHG en GLG. Met name voor nattere gronden zal de verdeling van de grondwaterstanden scheef zijn, met relatief veel grondwaterstanden dicht bij maaiveld en minder diepere standen. Wellicht kan hier via een logaritmische transformatie toch een vertaalfunctie voor afgeleid worden.

• De onderschrijdingsdatum op 5 of 25 cm is zonder metingen lastig vast te stellen. Er valt waarschijnlijk wel een vertaalfunctie af te leiden op basis van de datum van droogvallen, eventueel in combinatie met GHG of GLG. Verder mag een relatie verondersteld worden met het organische stofgehalte van de bovengrond, dat hoger zal zijn naarmate ondiepe grondwaterstanden langer voorkomen.

• Voor een aantal grondwaterkarakteristieken blijkt de spreiding tussen de jaren significant te zijn. Deze is alleen rechtstreeks af te leiden uit langere meetreeksen. Op basis van de beschikbare data is getracht een aantal van deze relaties af te leiden. Door middel van voorwaartse selectie is onderzocht welke eenvoudig te bepalen variabelen (GHG, GLG, Inun, Droog, HB_ln) gebruikt zouden kunnen worden om de minder eenvoudig te bepalen variabelen te voorspellen. Gestreefd is naar eenvoudige modellen, met een minimum aan verklarende variabelen, waarbij de verklarende waarde van het model zo hoog mogelijk is. Wellicht zijn deze relaties nog te verbeteren door ze apart binnen de strata of een andere stratificatie uit te werken.

Model GVG

Voor GVG is een model afgeleid op basis van GHG en dGXG: GVG = 2,90 + 1,1015 * GHG + 0,1662 * dGXG (R2 = 92,0 %)

Ter vergelijking geven we hier ook de modellen die door Van der Sluijs en van Heesen (1989) zijn afgeleid:

- voor polders: GVG = 12 + 0.96 * GHG + 0,17 * dGXG

- voor stroomgebieden: GVG = 4 + 0.97 * GHG + 0,15 * dGXG

Model GNG

Algemeen wordt verwacht dat de najaarsgrondwaterstand gerelateerd is aan de GLG. Dit blijkt ook uit de hoge correlatiecoëfficiënt (0,98). Het blijkt ook dat een model met alleen de GLG de GNG goed kan voorspellen:

Model Mediaan

Voor de mediaan kon een model afgeleid worden op basis van GLG en dGXG. De verklarende waarde hiervan is beperkt, waarschijnlijk mede door de scheve verdeling van de grondwaterstanden bij natte gronden.

Mediaan = 5,19 + 1,1129 * GLG – 0,8468 * dGXG (R2 = 87,2 %) Model Over5

Voor de overschrijdingsduur op 5 cm – mv. kon een model afgeleid worden met GHG en inundatieduur als verklarende variabelen. Dit is goed te begrijpen omdat het aantal dagen dat de standplaats geïnundeerd is (Inun) sterk gecorreleerd is aan over5 (0,92). De GHG is daarbij bepalend hoe snel vervolgens ook de 5 cm grens overschreden wordt. Het model geeft aan dat het aantal dagen per jaar dat het grondwater zich boven 5 cm – mv. bevindt ongeveer 37 dagen meer is dan de inundatieduur en ongeveer 1 dag korter voor elke cm dat de GHG onder maaiveld zit.

Over5 = 36,90 + 1,0084 * Inun – 0,955 * GHG (R2 = 87,8 %) Model Dat5

Ook voor de datum waarop het water voor het eerst dieper dan 5 cm wegzakt is een duidelijke relatie met wat aan maaiveld gebeurt, in dit geval de datum van droogval (Droog). De snelheid waarmee na droogvallen ook de 5 cm grens onderschreden wordt hangt af van de GLG omdat die bepaalt hoe hard het water zakt.

Dat5 = 34,08 + 1,1236 * Droog – 0,3187 * GLG (R2 = 86,5 %) Model Dat25

Voor de onderschrijdingsdatum op 25 cm geldt ook een relatie met datum van droogvallen en GLG maar deze is minder sterk, waarschijnlijk omdat de afstand tot maaiveld groter is en er meer factoren zullen zijn die bepalen hoe snel na droogvallen ook de 25 cm grens wordt onderschreden. Bovendien zal in veel gevallen helemaal geen inundatie optreden, terwijl water wel gedurende enige tijd ondieper dan 25 cm staat.

Dat25 = 244,1 + 0,777 * Droog – 2,277 * GLG (R2 = 78,1 %)

Een model waarbij ook het (log getransformeerde) organische stofgehalte (HB_ln) betrokken is, geeft een iets hoger percentage verklaarde variantie:

Dat25 = 188,3 + 0,729 * Droog – 2,146 * GLG + 15,44 * HB_Ln (R2 = 80,1 %)

ofwel:

Dat25 = 188,3 + 0,729 * Droog – 2,146 * GLG + 15,44 * Ln(HB + 1)

Literatuur

Beets, C. P., P. W. F. M. Hommel, et al. (2000). Selectie van referentiepunten t.b.v. het Staatsbosbeheer-project terreincondities : resultaten inventarisatie 1999. Wageningen [etc.], Alterra [etc.].

Beets, C. P., P. W. F. M. Hommel, et al. (2001). Selectie van referentiepunten t.b.v. Staatsbosbeheer-project terreincondities : resultaten inventarisatie 2000. Wageningen [etc.], Alterra [etc.].

Beets, C. P., P. W. F. M. Hommel, et al. (2002). Selectie van referentiepunten t.b.v. Staatsbosbeheer-project terreincondities : resultaten inventarisatie 2001. Wageningen [etc.], Alterra [etc.].

Beets, C. P., P. W. F. M. Hommel, et al. (2003). Selectie van referentiepunten t.b.v. Staatsbosbeheer-project terreincondities : resultaten inventarisatie 2002. Wageningen [etc.], Alterra [etc.].

Beets, C. P., P. W. F. M. Hommel, et al. (2004). Selectie van referentiepunten t.b.v. Staatsbosbeheer-project terreincondities : resultaten inventarisatie 2003. Wageningen [etc.], Alterra [etc.].

Beets, C. P., P. W. F. M. Hommel, et al. (2005). Selectie van referentiepunten t.b.v. Staatsbosbeheer-project terreincondities : resultaten inventarisatie 2004. Wageningen [etc.], Alterra [etc.].

Braak, C. J. F. t. and P. Smilaur (2002). Canoco for Windows. Wageningen, Biometris - Plant Research International.

Delft, S.P.J. van, P.W.F.M. Hommel en R.W. de Waal, 2007. Selectie van relevante

grondwaterkarakteristieken voor vegetatietypen ten behoeve van de SBB-catalogus: methode- ontwikkeling aan de hand van drie vegetatieklassen. Wageningen, Alterra. Alterra-rapport

1308.

Hommel, P.W.F.M., E. Brouwer, E.C.H.E.T. Lucassen, A.J.P. Smolders en R.W. de Waal, 2006. Selectie van ecologisch relevante bodemeigenschappen; een verkennend onderzoek aan

de hand van 92 SBB-referentiepunten. Wageningen/Nijmegen, Alterra/B-ware. Alterra-

rapport 1445.

Jongman, R. H. G., C. J. F. t. Braak, et al. (1987). Data analysis in community and landscape ecology. Wageningen, Pudoc.

Leps, J. and P. Smilaur (2003). Multivariate Analysis of Ecological Data using Canoco. Cambridge UK, Cambridge University Press.

Schaminée, J. H. J., A. H. F. Stortelder, et al. (1995). De Vegetatie van Nederland; Deel 2. Plantengemeenschappen van wateren, moerassen en natte heiden. Uppsala/Leiden, Opuluspress.

Schaminée, J. H. J., E.J. Weeda en V. Westhoff (1998). De Vegetatie van Nederland; Deel 4. Plantengemeenschappen van de kust en binnenlandse pioniermilieu’s. Uppsala/Leiden, Opuluspress.

Schaminée et al. 2007. SynBioSys Versie 1.19. Wageningen, Alterra.

Schipper, P. C. (2002). Catalogus vegetatietypen. In: Staatsbosbeheer: Catalogi Bedrijfssturing; natuur, bos, receatie en landschap. Tabblad 4 en 5. Versie maart 2002. Driebergen, Staatsbosbeheer.

Schipper, P. C. and J. G. Streefkerk Terreincondities SBB. Driebergen, Niet gepubliceerd.

Sluijs, P. van der en H.C. van Heesen, 1989. Veranderingen in de berekeningen van de GHG en GLG. Landinrichting 29 p. 18-21

Bijlage 1 Omschrijving van de variabelen