• No results found

5 Aanbevelingen aan overheid en sector

In document Plankgas voor glas? (pagina 39-53)

Actieprogramma glastuinbouw

De raad adviseert de minister van LNV als coördinerend minister voor het landelijk gebied zijn verantwoordelijkheid te nemen voor een duurzame integrale ontwikkeling van de gehéle glastuinbouwketen. De minister kan invulling geven aan deze rol door als coördinerend bewindsman in overleg met de ministers van EZ, VROM en VenW een actieprogramma glastuinbouw op te stellen. De raad acht het vanzelfsprekend dat de minister dit doet in samenwerking met provincie en sector. De rijksover-heid moet zich daarbij beperken tot een doel en kaderstellende rol en faciliteiten aanbieden (‘zorgen dat’). De verantwoordelijkheid voor de realisatie ligt bij de provincies en de sector. Dit plan moet een uitwerking zijn van de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland en geeft voor de periode 2005-2010 de acties aan die worden uitgevoerd ter bevordering van de duurzame ontwikkeling van een vitaal glastuinbouwcomplex. Als onderdeel van dit actieplan acht de raad het voor de kortere termijn gewenst, dat de minister van LNV zijn stimulerende en faciliterende instrumenten samen met die van de ministeries van VROM, EZ en VenW geconcentreerd inzet in de Greenports Westland, Oostland, Aalsmeer en omstreken en Venlo. Daarnaast acht de raad het gewenst, dat de minister in overleg met de provincies de mogelijkheden verkent om op langere termijn het instrumentarium ook in te zetten op de zuidwest as, rondom Schiphol en in Zuidelijk Flevoland. Het gaat hierbij zowel om het bevor-deren van nieuwe ontwikkelingen als de herstructurering van verouderde glastuinbouwgebieden.

Investeringsbudget Landelijk Gebied

Om de (her)ontwikkeling van glastuinbouwlocaties in de eerder genoemde gebieden op een duurzame wijze vorm te geven verdient het aanbeveling dat de minister van LNV het subsidie instrumentarium voor de glastuinbouw zoals de Stidug, regeling Structuurverbetering Glastuin-bouw en de Infrastructuurregeling GlastuinGlastuin-bouwgebieden opneemt in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en gebundeld inzet voor een samenhangende gebiedsgerichte realisering van (rijks)doelen. Op deze wijze kan (her)ontwikkeling van glastuinbouw integraal plaatsvin-den in combinatie met doelen op het gebied van natuur, recreatie, land-schap, en milieu.

‘Zorgen dat’

De raad meent, dat de sector en de provincies eerstverantwoordelijk zijn voor de realisering van de beoogde (her)ontwikkeling van de glastuin-bouw. Gemeenten en het bedrijfsleven zijn de partijen die de ontwikke-ling van glastuinbouwgebieden en de herstructureringsopgave in verou-derde glastuinbouwgebieden gezamenlijk met provincies moeten realiseren. (Her)ontwikkeling van glastuinbouw dient gericht te zijn op concentratie van glastuinbouwvestigingen, het tegengaan van versprei-ding en versnippering elders in het landelijk gebied en een goede land-schappelijke inpassing. Bestuurders dienen de moed te hebben om in voorkomende gevallen voor de ontwikkeling van glastuinbouw in con-centratiegebieden landschap op te geven om daarmee verspreiding en

versnippering in kwetsbare gebieden elders te kunnen verhinderen. Voor de concentratie van glastuinbouwvestigingen dienen publieke middelen beschikbaar te zijn die als katalysator fungeren voor de inzet van private middelen in combinatie met gebiedsontwikkeling.

De raad adviseert de minister van LNV via partnerschap samen met de provincies en de andere partijen projecten te realiseren. Het formuleren van de precieze rol die het Rijk kan spelen is een kwestie van maatwerk en zal in het kader van de opvattingen over ‘Van zorgen voor naar zor-gen dat’ vooral een stimulerend en faciliterend karakter moeten hebben. Ook zal de bijdrage van het ministerie van LNV, afhankelijk van de knel-punten en de fase waarin de projecten verkeren, van omvang en inten-siteit verschillen. De bijdrage kan uiteenlopen van het wegnemen van knelpunten in beleid en regelgeving, het laten ontwikkelen en inbrengen van expertise, en het eventueel ter beschikking stellen van financiële stimulansen.

Heroriëntatie op de tien glastuinbouwlocaties

In januari 2000 hebben de minister van LNV en LTO een bestuurlijk afsprakenkader opgesteld en getekend. Doel van dit afsprakenkader was de gewenste herstructurering van de glastuinbouw met kracht ter hand te nemen en met spoed voor de bestaande knelpunten in het westen van het land een oplossing te vinden. De ontwikkeling van tien nieuwe pro-jectvestigingslocaties vormt een belangrijk onderdeel van dit afsprakenk-ader, deze locaties zijn in de Nota Ruimte opgenomen. Deze tien locaties zouden de benodigde ruimte moeten bieden voor de tuinders uit met name het westen van het land. Uit de studie ‘Ruimte voor de glastuin-bouw 2000-2020’ van het expertisecentrum LNV blijkt echter, dat de beperkte ontwikkelingsruimte voor tuinders in het westen van het land nu en in de toekomst niet of nauwelijks leidt tot een vraag naar vesti-gingsruimte buiten de eigen regio of provincie. Een bedrijfslocatie midden in het glastuinbouwcomplex in het westen van het land biedt zoveel voordelen op het gebied van optimale aansluiting op de markt, fysieke nabijheid van collega’s en dienstverleners en snelle aansluiting op de logistieke knooppunten dat het niet waarschijnlijk is dat glastuin-bouwbedrijven zich elders gaan vestigen. Daarnaast heeft de afgelopen jaren in het politiek/bestuurlijke klimaat op provinciaal en gemeentelijk niveau in Zuid-Holland een verandering plaatsgevonden. Sinds 2002 is het beleid van deze provincie expliciet gericht op het bieden van vol-doende ruimte aan de glastuinbouw binnen de eigen provincie. De raad verwacht, dat de vraag naar kavels op de buiten de Greenports en de zuidwest as gelegen projectlocaties door wijkers uit het westen van het land ook in de toekomst sterk zal achterblijven ten opzichte van de pro-jecties die enkele jaren geleden zijn gemaakt.

Bovendien bevinden zich in deze projectvestigingslocaties relatief weinig dienstverlenende bedrijven. Het LEI onderzoek ‘Betekenis greenports voor overige projectvestigingen glastuinbouw’ wijst uit, dat deze locaties zowel voor toelevering als voor afzet en diensten in sterke mate van de Greenports afhankelijk zijn en blijven (kaarten 3-5). Momenteel loopt 70-80% van de afzet van glasgroenteproducten en 80-90% van de afzet van sierteeltproducten qua transport via de Greenports in het westen van Nederland. Tuinders die zich in genoemde locaties vestigen zullen ook in

de toekomst voor hun toelevering en afzet in sterke mate afhankelijk blij-ven van de Greenports in het westen van het land. Daarmee zal de ver-dere ontwikkeling van de projectvestigingslocaties buiten de Greenports en de zuidwest as naar verwachting extra transportkilometers en extra transportproblemen in de Randstad oproepen. Ook zorgt deze blijvende afhankelijkheid ervoor, dat ondernemers in de buiten de Greenports gelegen projectvestigingslocaties minder optimaal zijn aangesloten op de markt, op de dienstverleners in de keten en op de belangrijke logistieke knooppunten.

39

De raad concludeert, dat projectvestigingslocaties een passend instru-ment vormen om knelpunten in het aanbod aan vestigingsruimte voor de glastuinbouw op te lossen. De huidige buiten de Greenports en zuid-west as gelegen projectlocaties voldoen echter niet aan de hoofddoel-stelling van overloopgebied voor wijkers uit het westen van het land. Bovendien acht de raad deze locaties door hun omvang, hun geografi-sche ligging en de afhankelijkheid ten opzichte van de logistieke faci-liteiten in de Randstad vooral van regionaal economische betekenis. Ze zijn te afhankelijk en te ver verwijderd van de belangrijke logistieke knooppunten in het westen van het land om de duurzame ontwikkeling van een vitaal glastuinbouwcomplex voldoende te garanderen. Tenslotte hebben vanwege hun oriëntatie op en afhankelijkheid van de Greenports ook deze projectlocaties het meest belang bij concentratie van de rijks-inspanningen ter verdere versterking van de Greenports.

Tegen deze achtergrond dient de minister van LNV zijn rol en verant-woordelijkheid voor de tien projectvestigingslocaties nader te bezien. Gezien hun gunstige geografische ligging in de Greenports en de zuid-west as ondersteunt de raad het stimuleren en faciliteren van die locaties welke gelegen zijn in Zuidplaspolder (Zuid-Holland), Californië/Siberië (Venlo), Moerdijksehoek (Brabant) en Terneuzen (Zeeland). Door hun ligging sluiten deze locaties optimaal aan op de processen in de markt en op de behoefte aan samenwerking in de keten. Tevens zijn zij gunstig gelegen ten opzichte van de voor de glastuinbouw belangrijke logistieke knooppunten. Vanuit het perspectief van duurzame ontwikkeling hebben stimulerende en faciliterende maatregelen en investeringen hier het hoogste rendement.

41

Zoals in het voorgaande aangegeven acht de raad het tegelijkertijd gewenst, ter ontlasting van de overvolle en vanuit het perspectief van natuur en landschap kwetsbare Randstad, voor de langere termijn te zoe-ken naar drie nieuwe projectvestigingslocaties in de nabijheid van de grote logistieke knooppunten. Te weten in de noordrand van de Hoek-sche Waard, Zuidelijk Flevoland en binnen de geluidcontouren rondom Schiphol.

De raad geeft de minister van LNV in overweging zijn inspanningen voor de buiten de Greenports en de zuidwest as gelegen projectlocaties te herzien. Dit betekent concreet, dat de minister van LNV voor deze pro-jectlocaties de reeds aangegane verplichtingen en afspraken nakomt, maar geen nieuwe verplichtingen meer aangaat. Dit betekent zorgvul-dige beëindiging van de rijksinspanning voor de projectlocaties Berlikum (Friesland), Emmen, Grootslag (Noord-Holland), Luttelgeest II, Berger-den (Gelderland) en IJsselmuiBerger-den (gemeente Kampen). Dit betekent van-zelfsprekend geen afbouw van deze locaties, de verdere ontwikkeling is echter een verantwoordelijkheid van provincie en sector en geen rijks-doel vanuit een nationaal belang. Uitbreiding van het glasareaal in des-betreffende provincies moet vooral binnen en eventueel aansluitend op deze locaties plaats vinden. Genoemde projectlocaties zouden ook niet meer tot het PKB gedeelte van de Nota Ruimte moeten behoren, Zuide-lijk Flevoland, de noordrand van de Hoeksche Waard en Schiphol dienen als zoeklocatie aan de PKB te worden toegevoegd.

(Her)ontwikkeling is maatwerk

De provincies zijn primair verantwoordelijk voor realisering van de (rijks)doelen voor glastuinbouw en de ruimtelijke verankering. Dit beleid dient uit overwegingen van duurzaamheid enerzijds gericht te zijn op concentratie van glastuinbouwvestigingen en tegengaan van versprei-ding. Anderzijds dient het daar waar mogelijk gericht te zijn op meer-voudig ruimtegebruik en verweving met stedelijke en landelijke functies zo mogelijk aangevuld met (tijdelijke) glastuinbouwlocaties in planologi-sche restruimtes.

(Her)ontwikkeling van glastuinbouwgebieden is maatwerk en veelal een combinatie van projectvestigingen met ander gebiedsgericht beleid. (Her)ontwikkeling van glastuinbouw vraagt om een aanpak waarbij over-heden, individuele bedrijven, organisaties en burgers in de regio de ruimte krijgen om op integrale wijze hun plannen te realiseren.

Net als bij de reconstructie van de zandgebieden in zuid en oost Neder-land adviseert de raad provincies bij de (her)ontwikkeling van glastuin-bouwlocaties vooral te sturen door gebruik te maken van de autonome veranderingen in het landelijk gebied zoals de eigen dynamiek van groei en bedrijfsbeëindiging in de glastuinbouwsector en de energie en de ideeën die leven bij bewoners, ondernemers en potentiële investeerders. Door provincies en gemeenten aan te stellen gebiedsmakelaars kunnen hierbij een belangrijke initiërende en stimulerende rol vervullen. De raad adviseert gemeenten de ontwikkeling en herinrichting van glastuinbouwlocaties rondom de steden gezamenlijk ter hand te nemen en beleidsvisies te ontwikkelen. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten voldoende ruimte voor ontwikkeling te bieden maar ook samen met provincie en sector zorg te dragen voor een goede handha-ving van de regels waaraan glastuinbouwcomplexen dienen te voldoen. Een complex dat er mede dankzij een consequent handhavingsbeleid goed uit blijft zien, komt het imago van de glastuinbouw ten goede en versterkt het draagvlak bij de burger voor de sector.

43

Financiering is brede verantwoordelijkheid

Het genereren van financiële middelen voor de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden en de sanering van bestaande, verspreide glastuinbouwvestigingen is een verantwoordelijkheid van alle bij de her-ontwikkeling betrokken partijen. De raad adviseert het Rijk zich te beper-ken tot het op heldere en inzichtelijke wijze beschikbaar stellen van een deel van de financiële middelen, het stellen van globale kaders en het ontschotten van subsidieregelingen. Bundeling van rijksregelingen die betrekking hebben op de glastuinbouw in een Investeringsbudget Lan-delijk Gebied (ILG) is gewenst. Het gaat hierbij onder andere om de Stidug, de Infrastructuurregeling Glastuinbouwgebieden en de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw. Als onderdeel van het ILG kunnen deze instrumenten gebiedsgericht worden ingezet voor de (her)ontwik-keling van glastuinbouwgebieden.

De provincies kunnen in het verlengde hiervan mede voor de glastuin-bouw regionale gebiedsfondsen instellen en deze vullen met rijks- en provinciale subsidies en opbrengsten uit ruimte voor ruimte regelingen. Partners zijn de marktsector, banken en maatschappelijke en brancheor-ganisaties. Provincie en gemeente kunnen door middel van een Regio-nale Ontwikkelingsmaatschappij zelf grond aankopen en aan individuele bedrijven verkopen. Met de opbrengsten kunnen regionale gebiedsfond-sen worden gevuld. Deze aanpak heeft als voordeel, dat provincie en gemeente de regie over de ontwikkeling van glastuinbouw in eigen hand houden. Aan de poort kan worden geselecteerd welke bedrijven gewenst zijn. Selectie moet zijn gericht op de economische potentie, het duur-zame karakter van bedrijven en op ondernemers die vanwege sanering elders moeten wijken.

Absorptieniveau bedrijfsleven

Grote investeringen hebben een afschrijvingsperiode van 10 tot 15 jaar. Nieuwe investeringen zijn state-of-the-art en zullen voldoen aan de hoogste eisen. Indien de overheid vanwege maatschappelijke- en milieu eisen een versnelde afschrijving afdwingt zal dit het financieël draagvlak van veel bedrijven te boven gaan. In principe kan het Rijk de sector daar-bij op twee manieren benaderen:

• het stellen van een zo hoog mogelijk ambitieniveau voor doelen van bijvoorbeeld milieu en duurzaamheid, vergezeld van financiële maatre-gelen voor met name de middengroepen van de primaire sector om het absorptievermogen voor snelle en zware veranderingen te vergro-ten;

• de primaire sector krijgt meer tijd om zich aan te passen en het Rijk richt zich met name bij de middengroep van primaire producenten op het bevorderen van kenniscirculatie- en kennisontwikkeling.

De voorkeur van de raad gaat uit naar de tweede optie. Indien het Rijk bij nieuwe regelgeving rekening houdt met de dynamiek en diversiteit in de sector en met investeringsritmes en afschrijvingstermijnen bij bedrij-ven vergroot dit de effectiviteit van het beleid. De raad adviseert het Rijk

daarom goed in te spelen op het absorptievermogen van primaire producenten voor nieuw beleid en nieuwe regels en daarbij rekening te houden met afschrijvingstermijnen.

Als voorbeeld voor de concretisering hiervan zou de invoering van CO2 streefwaarden in de sector kunnen dienen. Onlangs zijn tussen Rijk en sector glastuinbouw afspraken gemaakt over de invoering van een CO2 streefwaarde. Deze op sectorniveau vastgelegde streefwaarde moet nu vertaald worden naar individueel bedrijfsniveau. De raad vraagt de minister van LNV en de minister van VROM de komende herijking van het Glastuinbouw en Milieu convenant (GLAMI) zodanig vorm te geven dat niet het Rijk zorgdraagt voor deze vertaling maar dat de sector zelf onder voorwaarden de ruimte krijgt dit in te vullen.

Kennis en innovatie

Innovatie

De steeds zwaarder wordende milieu- en omgevingseisen en de sterker wordende concurrentie leggen de lat voor innovatie steeds hoger. Daarnaast speelt agrologistiek een steeds belangrijker rol in de glastuin-bouwketen en vraagt om deze rol goed te kunnen vervullen voldoende zorg voor continue innovatie van de beschikbare kennis. Vooral waar het gaat om innovatieve vervoersmodaliteiten over water en per spoor. De raad acht het dan ook gewenst dat overheden, de sector en banken gezamenlijk vanuit de eigen verantwoordelijkheid meer vorm geven aan innovatie en vernieuwing in het glastuinbouwcomplex om innovatieve doorbraken te realiseren. In dit verband steunt de raad het voorstel van het Productschap Tuinbouw voor de vorming van een Tuinbouwcluster Innovatiefonds.

Ook ondersteunt de raad initiatieven van overheid en sector om innova-tie in de glastuinbouw te bundelen in een Technologisch Top Instituut Glastuinbouw en Agrologistiek. Het gaat om een partnerschap voor innovatie tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid dat aan-sluit bij de gedachten van het Innovatieplatform voor het sleutelgebied ‘Flowers & Food’. Het is gewenst, dat dit instituut zich richt op het ont-wikkelen van kennisinfrastructuur, gebaseerd op vraagsturing uit het bedrijfsleven en gericht op het op langere termijn vitaal houden van de glastuinbouwsector.

Kennis

De raad constateert dat kennisontwikkeling en kennisinnovatie wel de kopgroep van vernieuwers bereikt, maar minder goed doorstroomt naar het grote peloton van ondernemers. Initiatieven zoals de ‘tuinbouwclus-teracademie’ verdienen dan ook ondersteuning. Dit soort initiatieven dient echter aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van de sector, voorkomen moet worden dat sprake is van een aanbodgericht karakter. Dergelijke instituten moeten de praktijk dienen en niet andersom. Met het oog hierop adviseert de raad het Rijk en de sector het ontwik-kelen van kennis in praktijknetwerken gezamenlijk te stimuleren en te faciliteren en te zorgen dat er een combinatie plaatsvindt van kennisaanbod en vragen uit de praktijk. Dit betekent het gezamenlijk faciliteren van initiatieven waarbij wordt ingespeeld op vragen van individuele ondernemers en problemen worden opgelost door het

gericht uitwisselen van kennis en ervaringen met andere collega onder-nemers, overig bedrijfsleven en kennisinstellingen.

Het faciliteren van projecten moet een tijdelijk karakter hebben, na één of twee jaar moeten deze zichzelf bedruipen en dient de markt het verder zelf op te pakken.

Ruimere keurmerkcertificering

Versterking van de internationale positie van Nederland in bloemen en voeding vraagt om steeds efficiëntere tuinbouwketens. De ontwikkelin-gen rondom kwaliteitsbeheersing- en sturing, en Coolboxx op grote zeeschepen en voor shortsea maken daarop aangepaste keuringen noodzakelijk. De raad acht een ruimere keurmerkcertificering vanuit de milieucomponent en sociale component dan ook noodzakelijk.

Hiertoe zou marktcertificering veel meer dan tot nu toe moeten dienen als uitgangspunt voor overheidsregelgeving. De overheid dient daarom juridisch ruimte te scheppen zodat het bedrijfsleven deze zaken zelf projectmatig aan kan pakken. Ontwikkelingen rondom Toezicht op Toe-zicht kunnen hiermee goed gecombineerd worden, dit geldt zowel voor voeding als voor bloemen.

Om ervoor te zorgen, dat het verstrekken van gegevens maar één keer hoeft plaats te vinden is het van belang dat automatiseringssystemen beter op elkaar worden aangesloten.

Agro-productieparken

Vanuit het oogpunt van duurzaamheid hebben agro-productieparken een aantal voordelen. Naast milieuvoordelen, verlichting van de ruimte-druk en vermindering van de verkeers- en vervoerscongestie is er sprake van kostenbesparing door verhoogde efficiency. Ondanks inspanningen van de overheid en van een aantal voortrekkers waaronder glastuin-bouwondernemers toont het bedrijfsleven tot op heden voor dit soort complexen weinig belangstelling. De Raad voor Dieraangelegenheden constateert in een onlangs uitgebracht advies dat het draagvlak voor agro-productieparken zeer beperkt is. Voor veel belanghebbenden wegen de mogelijke nadelen vooralsnog zwaarder dan de voordelen. Hierbij gaat het om het slechte imago van agro-productieparken, de bedreiging van het vrije ondernemerschap en het risico van zeer groot-schalige ruimingen bij een dierziekteuitbraak. De Raad voor het Landelijk Gebied acht het niet verstandig de eigen complexe problematiek van de glastuinbouwsector nog groter te maken door combinaties met andere vormen van agroproductie. Ook verwacht de raad dat door de uiteen-lopende ontwikkelingen in de diverse sectoren het concept agro-productieparken niet de ultieme oplossing biedt voor het transitieproces naar een duurzame glastuinbouwsector. Om de stevige eigen positie te

In document Plankgas voor glas? (pagina 39-53)