• No results found

Binnen de randvoorwaarden geld, tijd en gegevens is het model van Limburg in relatief korte tijd ontwikkeld en opgezet. Hiervoor zijn aannames en concessies gedaan die in de (nabije) toekomst onderzocht en eventueel verbeterd zouden kunnen worden om de voorspellende waarde van het model te vergroten:

1. De ondergrond van Limburg is zeer complex door het (veelvuldig) voorkomen van slechtdoorlatende breuken en door het uitwiggen van veel kleilagen vanwege de overgang van mariene- naar fluviatiele afzettingen. Dit samen resulteert in scherpe contrasten in de stijghoogte en in kwel- en infiltratiepatronen;

2. De Maas is een belangrijke hydrologische drijvende kracht binnen Limburg. Het waterpeil van de Maas is zeer nauwkeurig in het model ingebracht en uit de gevoeligheidsanalyse is gebleken dat aanpassing van de intree- en uittreeweerstand van de Maas geen relevante veranderingen biedt. Uit lokale modelstudies blijkt dat een steile gradiënt wordt waargenomen loodrecht op de Maas wat duidt op een vorm van anisotropie waarbij toestroming lateraal naar de Maas moeilijker is. Deze mogelijke anisotropie is nu niet in het model verwerkt door het ontbreken van ‘harde’ kennis hieromtrent, maar zou mogelijk een verbetering van de berekende grondwaterstanden nabij de Maas kunnen opleveren;

3. De grondwateraanvulling is misschien wel de belangrijkste en tevens een onzekere parameter in het model, omdat hiervan geen directe metingen zijn. De berekening met een onverzadigde zone model op dagbasis beperkt de onzekerheid omdat hiermee het proces van neerslag naar grondwateraanvulling wordt geschematiseerd. Uit recente studies blijkt dat een significante verandering/verbetering van de ruimtelijke verdeling van de neerslag nog mogelijk is door het gebruik van radar; 4. Veel waterlopen in Limburg zijn niet peilgestuurd en oppervlaktewaterpeilen

worden hoofdzakelijk bepaald door de mate waarin de waterlopen afvoeren. Daarnaast is de infiltratie sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van water. De drainage en infiltratiecapaciteit zal met een gekoppeld SIMGRO-oppervlaktewater- model beter gesimuleerd kunnen worden. Beiden waterschappen (WPM en WRO) zijn activiteiten gestart voor een dergelijke koppeling;

5. Er ontbreekt een deel van het Duitse grondgebied in de modelschematisatie omdat dit buiten de grenzen van de Duitse grondwatermodellen is gelegen. Hierdoor valt de huidige groeve dagbouw Garzweiler I en de geplande dagbouw Garzweiler II buiten het model. Het is wenselijk deze groeven mee te nemen in een volgende versie van het model om de langetermijneffecten te monitoren voor het GGOR Meinweg/Turfkoelen;

6. De eigenschappen van de breuken verdienen nadere aandacht bij toekomstige verbetering van het grondwatermodel. Zo kan op grond van onderzoek door DHV voor de WML (Winning Herkenbosch, 2006) worden aangenomen dat het breukensysteem Peelrand, Meinwegbreuk en Zandbergbreuk bij de Meinweg hoofdzakelijk is gesloten. DHV (2006) vermeldt echter ook deels open breuken in het zuidelijk deel van de Meinweg;

7. De effecten van de grondwateronttrekkingen bij de bruinkoolgroeven in Duitsland kunnen met het grondwatermodel eenvoudig worden gesimuleerd. Dit is met de opgeleverde versie van het grondwatermodel niet uitgevoerd, omdat dit geen onderdeel van de opdracht was.

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B 36/36

8

Referenties

Bachmann D., Becker B., van Linn A., 2005, Aufbau und Kalibrierung des Grundwassermodells Rurscholle, Abschlussbericht, RWTH Aachen

DHV/KIWA, 2006, Onderzoek winningsmogelijkheden Roerdalslenk, Geohydrologisch modelonderzoek, Fase 1: Verkenning

Meyus, Y., Batelaan, O., De Smedt, F., 2000, Concept Vlaams Grondwater Model (VGM), Deelrapport, Vakgroep Hydrologie en Waterbouwkunde, VU Brussel De Rooij, R., 2000, A hydrogeological schematisation of the Roer Valley Graben, TNO, NITG 00-200-A

TNO (2004): REGIS V2, REgionaal Geohydrologisch Informatie Systeem, database TNO, Utrecht. http://www.dinoloket.nl/

TNO (1999 e.v.): DINO - Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond, database TNO. Utrecht. http://www.dinoloket.nl/

Valstar, J., 2007, IJken met de representermethode, Stromingen 13 nummer 2 Veldhuizen, A., P. Van Walsum, A. Lourens and P. Dik (2006) Flexible integrated modelling of groundwater, soil water and surface water, in Poeter, E., C. Zheng, M. Hill, and S. Seo, Proceedings of MODFLOW and MORE 2006: Managing

Groundwater Systems, IGWMC, Golden, Colorado, p. 94.

Vermeulen, P. T. M., G. Hendriksen, J. J. J. C. Snepvangers, W. L. Berendrecht, A. Lourens, T. Tambach, T. Benedictus and B. Minnema (2006b) iMOD Interactive Modelling Environment. TNO Software, www.tno.nl.

Vermeulen, P. T. M., C. B. M. Te Stroet and A. W. Heemink, 2006, Limitations to upscaling of groundwater flow models dominated by surface water interaction, Water Resources Research, 42, W10406, doi:10.1029/2005WR004620

Bijlage A | 1/7 TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

A

Modelproces

Inhoudsopgave 1.1 Overzicht modelproces ... 1 1.2 Initialisatie ... 2 1.3 Modelanalyse ... 3 1.3.1 Stationaire gevoeligheidsanalyse ... 3 1.3.2 Controle kaartbeelden ... 3 1.3.3 Analyse op meetpuntniveau – bepalen residuen ... 3 1.3.4 Waterbalansen... 4 1.3.5 GWT analyse ... 4 1.4 IJking ... 4 1.4.1 Opschaling ... 4 1.4.2 Vaststellen meetset ... 5 1.4.3 Stationaire ijking... 5 1.4.4 Niet-stationaire ijking ... 7 1.5 Referenties ... 7 1.1 Overzicht modelproces

Het modelproces bestaat uit 4 fasen welke gedeeltelijk sequentieel, gedeeltelijk iteratief worden doorlopen, zie figuur 1. De iteratieve stappen worden als cyclus enkele malen doorlopen. Het iteratieve proces gaat door totdat zowel de residuen op de meetpunten, als het hydrologische gedrag (o.a. de ligging van kwel- en infiltratie gebieden) voldoende overeenstemming bereikt met de toelaatbare aanpassingen van model parameters in het model.

Figuur 1 - Schematische weergave van het modelproces.

Initialisatie

Modelanalyse

IJking

Bijlage A | 2/7

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

Figuur 2 – Stappen in een modelproces.

1.2 Initialisatie

Tijdens de initialisatie worden de basisgegevens verzameld en verwerkt en

bijeengebracht in iMOD-bestanden (IDF, IPF en GEN formaat, zie Bijlage B). Deze iMOD-bestanden worden direct als MODFLOW modelinvoer gebruikt. Hieruit volgt een initiële modelrun, zowel stationair als niet-stationair.

In de cyclus van de kalibratie zullen de invoergegevens enkele malen lokaal worden aangevuld en verbeterd, totdat een uitgangsmodel wordt verkregen waarmee een automatische ijking kan worden uitgevoerd. Hiermee kunnen de parameters nog een finale aanpassing krijgen zodat op regionale schaal een evenwichtige verdeling van de residuen (verschillen tussen gemeten en berekende grondwaterstanden) wordt

verkregen. Initialisatie

Aanmaken MODFLOW modelinvoer

Initiële stationaire modelrun Initiële niet-stationaire modelrun

Modelanalyse

Stationaire gevoeligheidsanalyse

Controle kaartbeelden (standen, fluxen)

Analyse op meetpuntniveau – bepalen residuen Waterbalansen per afvoergebied

IJking

(Opschaling)

Stationaire ijking Niet-stationaire ijking

Vaststellen ijkset

Verificatie

Analyse op meetpuntniveau – bepalen residuen verificatie locaties

Bijlage A | 3/7

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

1.3 Modelanalyse

1.3.1 Stationaire gevoeligheidsanalyse

Tijdens de stationaire gevoeligheidsanalyse is de gevoeligheid van de

grondwaterstanden/stijghoogten als gevolg van veranderingen van de volgende parameters berekend:

1. Deklaag (C1) factor=0.5/2

2. KD Beegden/Sterksel (WVP2-4) factor=0.5/2 3. Bovenste Brunssum klei factor=0.5/2

4. Onderste Brunssum klei factor=0.5/2 5. Reuver klei factor=0.5/2

6. Schinveld Zanden (WVP 11) factor=0.5/2 7. Waubach zanden (WVP13-15) factor=0.5/2 8. Zanden van Pey (WVP 12) factor=0.5/2 9. Maasweerstand (geheel) 5-50 dagen

10. Kanalen (Lateraal Kanaal, Vessem-Nederweert, Noordervaart) 11. Intreeweerstand waterlopen (hydrotypen) factor=0.5-5

12. Drainageweerstand (hydrotypen) factor=0.5/2 13. Breukjes factor= 0.1

14. Beregeningsgrootte (+/-50%)

15. Freatische bergingscoëfficiënt (fys. bodemeenheden) (0.75/1.25) 16. Verdampingsreductie Gt >=5: 0-30%

Hiervan zijn kaarten gemaakt die het effect op de grondwaterstand kwantificeren. Uit de kaarten is gebleken dat slechts weinig parameters een significante invloed hebben op de grondwaterstand. Er is daarom besloten af te zien van een kalibratie van de parameters genoemd bij de punten 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16.

1.3.2 Controle kaartbeelden

Tijdens de controle van de kaartbeelden wordt iMOD gebruikt. Zowel invoer als uitvoer (m.n. grondwaterstijghoogten en fluxen) worden binnen iMOD geanalyseerd en zijn teruggekoppeld naar de individuele partijen. De belangrijkste reacties van de

projectgroepleden en de daaruit voortgekomen acties die tot verbetering van het model hebben geleid, kunnen kort samengevat worden als:

• De winningen van Brabant zaten allemaal in modellaag 2;

• In Limburg zaten dubbele winningen en waren een aantal pompstations afwezig en/of toegekend aan de verkeerde modellaag;

• De injecties in Duitsland rond Meinweg (Venloschol) ontbraken;

• Significante winningen in Duitsland (Heinsberg: 27000 m3/d) en in België (Maaseik: 15000 m3/d) ontbraken;

• De invloed van de Hambach-groeve bleek afwezig; • Sommige watergangen konden onterecht infiltreren.

1.3.3 Analyse op meetpuntniveau – bepalen residuen

De residuen worden bepaald tussen de stationaire modelresultaten en de mediaan van de grondwaterstanden van de totale meetset (d.w.z. de voor de ijking geselecteerde

Bijlage A | 4/7

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

meetpunten). Deze residuen worden middels residukaarten ruimtelijk weergegeven. De residukaarten zijn opgenomen in bijlage L. Ook de afwijkingen van volledige

tijdreeksen worden voor analyse ruimtelijk geplot door middel van tijdreekskaarten. Enkele voorbeelden zijn hiervan opgenomen in figuur 4.2 van het hoofdrapport. In bijlage L, tabel 1 zijn de statistieken per meetpunt in Limburg opgenomen. In iMOD is het mogelijk om grafisch ieder van deze meetpunten verder te raadplegen en analyseren.

1.3.4 Waterbalansen

Er zijn voor het Limburg model geen waterbalansen aangemaakt.

1.3.5 GWT analyse

Van iedere niet-stationaire run zijn de GHG, GLG, GVG en een grondwatertrappen kaart bepaald.

1.4 IJking

1.4.1 Opschaling

Opschaling (het verminderen van het aantal rekenknooppunten) is nodig om de ijking ‘computertijdtechnisch’ mogelijk te maken. Hiervoor worden procedures toegepast die beschreven zijn in Vermeulen e.a., 2006. Voor zowel de stationaire ijking als de niet- stationaire ijking is opgeschaald naar 500x500 meter rekenblokken. Aangezien het modelgebied gedomineerd wordt door freatische grondwatersystemen waarbij geen sprake is van intensieve polderinrichtingen geeft het 500x500 meter model een goede overeenkomst met het 25x25 meter model (zie figuur 3 en 4).

Bijlage A | 5/7

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

Figuur 4 – Berekende grondwaterstand in profiel 25x25m model en 500x500m model.

1.4.2 Vaststellen meetset

Voor de ijking wordt uit de totale meetset een ijkset vastgesteld. Hierbij worden meetlocaties meegenomen die:

- minimaal 4 metingen per jaar bevatten in de kalibratieperiode 1994-2004; - verder dan 500m verwijdert zijn van een onttrekking (>1mlj./jaar); - verder dan 25m verwijdert zijn van een waterloop;

- een kwaliteitslabel bezitten verkregen via tijdreeksanalyse waarbij reeksen die goed verklaarbaar zijn vanuit het perspectief van neerslagoverschot, en dus goed modelleerbaar zijn, een grotere betrouwbaarheid (weging) hebben gekregen dan meetlocaties waarbij dit niet het geval is. De hieruit afgeleide wegingsfactoren zijn gebruikt tijdens de automatische kalibratie.

Het resulterende bestand met meetreeksen omvat 311, 461, 224, 96, 136, 69, 28, 10, 1, 16, 32, 51, 31, 13, 8, 0, 1, 0, 0 meetlocaties voor respectievelijk de modellagen 1 tot en met 19. Totaal zijn er dus 1488 meetlocaties gebruikt, die zowel in Nederland, België als Duitsland liggen. Van deze meetlocaties zijn in totaal 413290 metingen beschikbaar! De geleverde GGOR-meetset bleek buiten de kalibratieperiode gelegen te zijn en is hierom niet meegenomen tijdens de ijking.

1.4.3 Stationaire ijking

Tijdens de stationaire ijking worden de tijdsonafhankelijke ondergrondparameters geijkt: kD- en c-waarden. Er wordt tijdens de stationaire ijking gebruik gemaakt van de Representer methode (Valstar, 2001).

25x25m model

500x500m model

Bijlage A | 6/7

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

Representers zijn functies die de relatie tussen de ruimtelijke variatie van

modelparameters en individuele metingen beschrijven (Valstar, 2001). Het voordeel van de Representer methode is dat geen zones voor gelijke parameterwaarde-aanpassingen meer hoeven te worden gedefinieerd en dat de in de stijghoogtemetingen aanwezige informatie over parameterwaarden optimaal benut wordt.

Bij de ijking met de Representer methode moeten vooraf parameterwaarden opgegeven worden om de aanpassingsruimte van de te ijken parameterwaarden te definiëren. De variatieruimte (Figuur 5 a) bepaalt hoe ver een parameterwaarde mag afwijken van zijn initiële waarde. In principe geeft de variatieruimte aan hoe veel geloof er aan de initiële waarde wordt gehecht. De correlatielengte (Figuur 5 b) bepaalt over welke afstand de parameters in cellen mee moeten veranderen met een aanpassing in een nabij gelegen cel. De correlatielengte bepaalt hoeveel ruimtelijke samenhang er is in het parameter- veld: uniforme pakketten hebben een veel grotere ruimtelijke samenhang dan rommelig afgezette pakketten (bijvoorbeeld Maas afzettingen).

Figuur 5 - Schematische weergave van parameters van de aanpassingsruimte a. sill en b. range.

Naast de aanpassingsruimte van de te ijken parameters moet er voor de ijking ook een afwijkingsruimte bepaald worden voor de metingen. De afwijkingsruimte geeft aan hoe dicht een meting benaderd moet worden tijdens de ijking.

De afwijkingsruimte van de metingen en de aanpassingsruimte van de parameters zijn concurrerende krachten tijdens de ijking. Hele kleine residuen kun je bereiken door de toe te laten afwijkingsruimte heel klein te maken, maar dat betekent dat er mogelijk grote veranderingen van de parameters (grote aanpassingsruimte) nodig zijn. Dit geldt ook omgekeerd. In Figuur 6 is getracht de werking van de balans tussen afwijkings- ruimte en aanpassingsruimte weer te geven in de vorm van twee concurrerende veren. De afwijkingsruimte van de metingen wordt bepaald door de wegingsfactor

onzekerheden welke toegekend zijn aan de meetlocaties in de ijkset (zie paragraaf 1.4.2).

?

?

Bijlage A | 7/7

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

Figuur 6 - Visualisatie van de balans tussen de aanpassingsruimte van een kD-waarde en de afwijkingsruimte van een grondwaterstandmeting; a. kleine aanpassingsruimte voor kD- waarde; b. kleine afwijkingsruimte voor grondwaterstandmeting.

1.4.4 Niet-stationaire ijking

Er zijn geen model parameters geoptimaliseerd tijdens een niet-stationaire berekening. De resultaten van het niet-stationaire model op een resolutie van 500x500 meter gaven daartoe geen aanleiding.

1.5 Referenties

Valstar, J. (2001). Inverse modeling of groundwater flow and transport; proefschrift, Technische Universiteit Delft.

Vermeulen et al., 2006, Limitations to upscaling of groundwater flow models dominated by surface water interaction, Water Resources Research, 42, W10406, doi:10.1029/2005WR004620.

Bijlage B | 1/19 TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

B

Modelopzet

Inhoudsopgave 1.1 Overzicht modelopzet ... 1 1.2 MODFLOW... 1 1.3 CAPSIM ... 2 1.4 Beschrijving iMOD bestanden... 2 1.5 Beschrijving Run-File... 4 1.6 Beschrijving bestanden in Run-Files ... 14

1.1 Overzicht modelopzet

IBRAHYM is wat betreft haar modelgrootte en haar gridcel resolutie (25x25 meter) zeer ambitieus maar is er voor het opzetten, doorrekenen en beheren van IBRAHYM geen commercieel computer pakket op de markt voorhanden. Tevens zijn er geen studies uit de praktijk, zowel uit het binnen- als buitenland, die dit soort type grote modelstudies uitgevoerd hebben. Kortom, IBRAHYM is niet alleen zeer ambitieus maar ook vernieuwend en leidend voor tal van andere gelijksoortige projecten die op dit moment in Nederland actief zijn.

Gekozen is voor de stromingssimulator MODFLOW (zie punt 1.2) voor de berekening van de grondwaterstroming. Deze code is ‘public-domain’-software en biedt goede mogelijkheden om veranderingen en uitbreidingen te realiseren door haar modulaire opzet. Daarnaast is gekozen voor CAPSIM (zie punt 1.3) voor de berekening van de grondwateraanvulling door de onverzadigde zone naar het grondwater. Tot slot is gekozen om de invoer- en uitvoer structuur van beide modellen (d.i. MODFLOW en CAPSIM) zodanig te organiseren dat deze via iMOD te visualiseren zijn, maar belangrijker: ze zijn efficiënt te gebruiken tijdens het doorrekenen van modellen. Dit gaat met behulp van een stuurbestand (Run-File) die hiervoor alle noodzakelijk informatie bevat (zie punt 1.4). Bij de meer conventionele modeleringen worden invoerbestanden vaak afgestemd op de rekenresolutie van het model. Het hiervan in een later stadium afwijken is veelal veel werk. Binnen iMOD in combinatie met een Run- File is dit geen extra werk en biedt het tevens mogelijkheden om snel modelresultaten voor verschillende gebiedsgrootte en resoluties door te rekenen; dit is zeer vernieuwend binnen de huidige modelconcepten en de ondersteunende commerciële software gehanteerd worden.

1.2 MODFLOW

De simulator MODFLOW (McDonald en Harbaugh, 1996) modelleert grondwater- stroming in het verzadigde gedeelte van de ondergrond. MODFLOW is modulair opgebouwd per hydrologische term (zogenaamde package), bijvoorbeeld voor neerslag, verdamping, de relatie oppervlaktewater en grondwater (bijvoorbeeld watergangen en/of buisdrainage) en grondwateronttrekkingen. MODFLOW rekent met de eindige- verschillen methode waarbij het gehele stromingsdomein opgedeeld wordt in

rechthoekige rekenblokken. Het model wordt daarnaast in de verticaal geschematiseerd in watervoerende pakketten met hiertussen gelegen scheidende lagen. Binnen deze scheidende lagen wordt geen stijghoogte berekend, alleen voor de watervoerende

Bijlage B | 2/19

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

pakketen (daarom noemen ze MODFLOW ook quasi-3D in plaats van echt 3D). De grondwaterstanden/stijghoogten van de watervoerende pakketten worden tijdafhankelijk berekend door MODFLOW en zijn per rekenblok een representatieve waarde voor de ‘werkelijkheid’ binnen het rekenblok en de gekozen tijdstap. MODFLOW is wereldwijd geaccepteerde, ‘open-domain’ software, wat betekent dat het kosteloos is te gebruiken en door zeer veel gebruikers wordt voorzien van allerhande toegesneden

uitbreidingsmodulen. Door het zeer grote aantal gebruikers is het programma bovendien vaak aan ‘de praktijk getoetst’ en daardoor zeer robuust.

1.3 CAPSIM

Het in detail modelleren van het bodemwater als onderdeel van een regionaal model zou een buitensporige rekeninspanning vereisen. Om toch de belangrijkste bodemwater- processen in beeld te brengen maken we gebruik van een module met een eenvoudig ‘bakjes’ model voor de wortelzone en een vochtprofiel voor de ondergrond. Hierbij is de ondergrond gedefinieerd als het profiel tussen wortelzone en freatisch vlak. Het model maakt gebruik van tabellen die met het numerieke bodemwatermodel CAPSEV zijn verkregen (Wesseling, 1991).

De beschouwde wortelzone heeft een vochtbergend vermogen dat wordt bepaald door de dikte en de vochtkarakteristiek van het bodemmateriaal. Toevoeging aan of onttrekking uit dit systeem zijn neerslag, beregening, evapotranspiratie, capillaire flux en percolatie. Als er minder vocht dan behorende bij het evenwichtsprofiel in de wortelzone aanwezig is, kan er een capillaire flux optreden. De capillaire flux is afhankelijk van de bodemfysische eenheid, de grondwaterstanddiepte, het vochtgehalte en de dikte van de wortelzone. De maximale vochtinhoud van de wortelzone is

afhankelijk van dezelfde factoren. Percolatie treedt op als de maximale vochtinhoud wordt overschreden. Met de percolatie of capillaire flux uit de onverzadigde zone rekent het model in de bovenste laag van het verzadigde deel een verandering van de

grondwaterstand uit, die afhankelijk is van de freatische bergingscoëfficiënt. Het vochttransport in de onverzadigde zone wordt op een pseudo-stationaire wijze benaderd, dat wil zeggen volgens een opeenvolging van stationaire situaties.

1.4 Beschrijving iMOD bestanden

iMOD gebruikt een drietal specifieke bestanden: • IDF-bestanden;

• IPF-bestanden; en • GEN-bestanden.

Deze worden hieronder bondig toegelicht. IDF

Een IDF-bestand komt overeen met een rasterbestand zoals ArcInfo dat bijvoorbeeld opslaat in GRID-formaat en exporteert naar zgn. ASC-bestanden. Dit laatste is eenvoudig om te zetten binnen iMOD naar een IDF. Dit bestand is een binair, geïndexeerd bestand dat zowel de rasterinformatie zelf, als haar ligging en resolutie opslaat. Deze bestanden zijn NIET aan te passen binnen een tekstverwerker o.i.d. maar

Bijlage B | 3/19

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

kunnen alleen binnen iMOD geëxporteerd worden naar een ArcInfo raster formaat om vanaf daar verwerkt te worden binnen een GIS of ander software pakket.

IPF

Een IPF staat voor een iMOD-Pointer-File waarmee punt informatie opgeslagen kan worden. Het formaat is te bewerken via een tekstverwerker (Nodepad o.i.d.) en heeft de volgende syntax:

Voorbeeld bestand locatiegegevens:

Het opgeven van een txt-bestand is niet verplicht (0,txt kan dan opgegeven worden) maar het biedt de mogelijkheid om een bestand aan de locatie te ‘koppelen’ zodat een tijdreeks van bijv. de grondwaterstand binnen iMOD getekend kan worden, bijv. 235.txt zoals hieronder beschreven wordt.

Voorbeeld bestand 235.txt met onttrekkingshoeveelheden van locatie 235:

GEN

Een GEN-bestand komt identiek overeen met een bestandsformaat dat ArcInfo genereert wanneer lijn- of polygoonelementen worden geëxporteerd. Het bestandsformaat ziet er als volgt uit:

ID - identificatienummer eerste feature x,y - coördinaten lijn of polygoon x,y - coördinaten lijn of polygoon end

ID - identificatienummer tweede feature x,y

x,y x,y

240 aantal locaties

6 aantal kolommen

X_coord titel 1e kolom

Y_coord titel 2e kolom

Id titel 3e kolom

Bkf titel 4e kolom

Okf titel 5e kolom

Laag titel 6e kolom

3 txt kolomnummer met naam txt-bestand

204520.0 352620.0 235 -39.0 -59.0 5 locatiegegevens

207650.0 378340.0 38 -51.0 -59.0 3

Etc.

72 aantal regels

2 aantal kolommen

date -999 titel 1e kolom en no-data waarde

q -999 titel 2e kolom en no-data waarde

19800331 -110.00 datum en hoeveelheid in m3/dag (onttrekking negatieve waarde, injectie positieve waarde)

19800630 -109.00 19800930 -109.00

Bijlage B | 4/19

TNO-rapport | 2007-U-R0193/B

end end

Dat in dit geval bestaat uit een tweetal lijnen en/of polygonen. 1.5 Beschrijving Run-File

Binnen het modelinstrumentarium iMOD wordt de mogelijkheid geboden om alle invoerbestanden voor MODFLOW en CAPSIM (alleen de bestanden met ruimtelijke informatie) weer te geven. Tevens kan het berekenen van het gehele model, of slechts een deelmodel, vanuit iMOD aangestuurd worden. Hiervoor dient een door TNO geleverde ‘basis’ RUN-FILE (voor een stationaire en niet-stationaire situatie) die door de gebruiker aan haar wensen aangepast kan worden. Hieronder wordt een Run-File toegelicht.

iMOD maakt gebruik van een run-file waarin de bestanden vermeld staan die gebruikt worden tijdens de model berekening. Tevens wordt in de run-file aangegeven ‘waar’ en op welke schaal (lees: gridgrootte) het model doorgerekend wordt. Hieronder worden de verschillende onderdelen per regel (cijfer tussen []-haken) van de Run-File toegelicht.

Bijlage B | 5/19 TNO-rapport | 2007-U-R0193/B Syntax Run-File [1] OUTPUT [2] NLAY,MXNLAY,NPER,ISS,ISCL,IFTEST,ICONCHK,IIPF [3] NMULT,IDEBUG,IMODFLOW,IPOSWEL,ISCENARIO [4] MXITER,NITER,HCLOSE,RCLOSE,RELAX

[5a] XMIN,YMIN,XMAX,YMAX,CSIZE,LAMBDA,ISAMPLE (NMULT=1) [5b] IACT,XMIN,YMIN,XMAX,YMAX,CSIZE,BUFFER,ISAMPLE (NMULT>1) [.] IPFFNAME (als IIPF=1)

[6] “ACTIVE MODULES/PACKAGES” [7] ICAP,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [8] IBND,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [9] ISHD,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [10] IKD,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) modules* [11] IC,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [12] IS,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [13] IANI,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [14] IWEL,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [15] IDRN,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [16] IRIV,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [17] IEVT,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [18] IGHB,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) packages* [19] IRCH,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [20] IOLF,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [21] IHFB,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [22] ICHD,NLSAVE,ILSAVE(1,NLSAVE) [23] BNDFILE

[24] “MODULES FOR EACH LAYER”

* de ANI valt in beide categorieën, het wordt tijdens het inlezen behandeld als een package maar tijdens de berekening als module.

Voor iedere module (7) geldt: [..] NFILES,TEXT

en wordt onderstaande regel N-keer herhaald [..] ILAY,FCT,IMP,FNAME

[..] PACKAGES FOR EACH LAYER AND STRESS-PERIOD Voor iedere tijdstap (1 t/m NPER) geldt:

[..] IPER,DELT,DATE,ISAVE Voor iedere package (9) geldt: [..] NFILES,TEXT

en wordt onderstaande regel N-keer herhaald

GERELATEERDE DOCUMENTEN