• No results found

Hoofdstuk 7 Conclusies, aanbevelingen en reflectie

7.2 Aanbevelingen

De centrale vraag van dit onderzoek luidt als volgt: Op welke wijze kan het beleid voor nieuwe landgoederen op

provinciaal niveau worden verbeterd om de invloed van dit beleid op de omgevingskwaliteit te optimaliseren? In

deze paragraaf zal afsluitend deze centrale vraag worden beantwoord in de vorm van een aantal aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op een beleidsevaluatie van het provinciale omgevingsbeleid van nieuwe landgoederen met de drie evaluatiecriteria: begrips- en probleemdefinties, beleidsdoelen en beleidsinstrumenten. De effecten van het provinciale nieuwe landgoederen beleid op de omgevingskwaliteit staan centraal in dit onderzoek. Echter het provinciale beleid is niet het enige beleidsniveau dat invloed heeft op een nieuw landgoed en daarmee op de omgevingskwaliteit. Het Rijk en de gemeenten hebben ook een bepaalde invloed op de vorm en locatie van nieuwe landgoederen. Uit dit onderzoek blijkt dat de rol van het Rijk beperkt is en dat gemeenten over het algemeen het beleid van provincies volgen. Daardoor is het provinciale beleidsniveau voor nieuwe landgoederen van doorslaggevend belang en hebben de provincies dus een grote invloed op de omgevingskwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat er grote verschillen zijn tussen het beleid voor nieuwe landgoederen en dat deze verschillen grote invloed lijken te hebben op de kwantiteit en de kwaliteit van nieuwe landgoederen. Over het algemeen kan ook geconcludeerd worden dat gerealiseerde nieuwe landgoederen op dit moment nog niet bijzonder veel bijdragen aan de algemene omgevingskwaliteit. Op basis van deze uitkomsten zoals ze uitvoering zijn behandeld in paragraaf 7.1 zijn een aantal aanbevelingen te onderscheiden voor het provinciale beleidsniveau. Deze aanbevelingen zijn gericht op een kwaliteitsverbetering

van het provinciale beleid met het oog op de omgevingskwaliteit. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de conclusies van dit onderzoek en gerangschikt op volgorde van de behandelde deelvragen.

1. Uit het antwoord op deelvraag 2 blijkt dat twee van de drie onderzochte provincies nieuwe landgoederen als instrument ziet om delen van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) te realiseren. De provincie Noord-Brabant kiest hier niet voor. Op basis van dit onderzoek is niet te concluderen of een deel van een nieuw landgoed wel of niet gelegen kan zijn in de EHS. Hier is uitgebreid ecologisch onderzoek voor nodig. Echter het realiseren van een deel van een nieuw landgoed in de EHS of provinciale natuurgebieden zou niet op voorhand uitgesloten moeten worden zonder degelijk ecologisch onderzoek. De aanbeveling luidt dan ook om hier uitgebreid ecologisch onderzoek naar te laten doen en per initiatief te kijken of het gewenste natuurdoeltype redelijkerwijs door een private actor behaald kan worden. Zo ja dan zou het onderdeel groen van een nieuw landgoed hiervoor geschikt kunnen zijn. Uiteraard dient hier wel streng op te worden toegezien gedurende het planproces, de aanleg en het beheer (bijvoorbeeld door een provincie of provinciaal landschap). Indien het mogelijk blijkt om delen van de EHS te realiseren met private partijen in de vorm van delen van een nieuw landgoed is dit een uitstekende optie voor beide partijen.

2. Uit het antwoord op deelvraag 3 blijkt dat een van de belangrijkste tekortkomingen van het provinciale beleid voor nieuwe landgoederen de lacune rondom het begrip huis van allure is. Er wordt geconcludeerd dat de provincie juist op dit onderwerp eisen moet stellen die recht doen aan regionale cultuurhistorische verschillen maar die tegelijkertijd inspireren en uitdagen tot creativiteit. De provincie Overijssel heeft hiervoor een passend instrument ontwikkeld waar andere provincies veel inspiratie uit kunnen halen. Namelijk een gespreksagenda voor gemeenten en het projectniveau. Deze gespreksagenda geeft geen definitie van een huis van allure maar geeft uitgangspunten waar een architect zich op zou moeten baseren bij het ontwerpen van een huis van allure. Dit geeft de architect inspiratie voor het ontwerpen en geeft de welstandscommissie een instrument om een huis van allure beter te kunnen toetsen aan regionale wensen. Door middel van een gespreksagenda kan een provincie dus meer sturing geven aan de beeldkwaliteit van een huis van allure en daardoor meer invloed uitoefenen op de omgevingskwaliteit.

3. De meest gehoorde klacht van een initiator van een nieuw landgoed is de lange duur van het proces (Muskens, 2009). Uit het antwoord op deelvraag 5 blijkt dat met name in de provincies Noord-Brabant en Overijssel het beleid niet bijzonder efficiënt is gezien het feit dat er bijna geen nieuwe landgoederen zijn ontwikkeld. Deze provincies zijn ook strenger in hun eisen dan bijvoorbeeld de provincie Gelderland. Echter de gerealiseerde ruimtelijke kwaliteit van nieuwe landgoederen in bijvoorbeeld de provincie Gelderland wordt als niet bijzonder groot ervaren (Derckx et al, 2010). Om het proces te versnellen en toch een goede invloed op de omgevingskwaliteit te houden moet er een middenweg gevonden worden. Hiervoor wordt op dit moment de provinciale beleidsmedewerker ingezet die belast is met nieuwe landgoederen. Het probleem hierbij is dat provinciale beleidsmedewerkers achterliggende veronderstellingen hebben die er voor zorgen dat bepaalde onderdelen van een nieuw landgoed zoals bijvoorbeeld recreatie en beeldkwaliteit tot nu toe onderbelicht blijven. Om toch het proces te versnellen maar tegelijk de kwaliteit te verhogen moet de procesbegeleiding en de inhoudelijk toetsing worden gescheiden. Het strekt tot aanbevelen om de procesbegeleiding door een gespecialiseerde provinciale medewerker te laten doen, die de initiator persoonlijk begeleid en ondersteund in samenwerking met de gemeente en eventueel een provincaal landschap. De inhoudelijke toetsing zou vervolgens uitgevoerd moeten worden door een multidisciplinair team met onder andere ecologen, planologen, (landschaps)architecten en recreatiespecialisten.

4. Op basis van de antwoorden op deelvragen 2, 3 en 5 blijkt dat provincies onderling niet communiceren over hun ervaringen met nieuwe landgoederen. Dit vertaalt zich in het feit dat alle provincies tegen deze dezelfde problemen aanlopen, namelijk rondom het huis van allure, de EHS en het langdurige realisatieproces. Aanbevelingen 1, 2 en 3 gaan specifiek in op oplossingen voor deze problemen maar om een algehele kwaliteitsverbetering van het provinciale nieuwe landgoederen beleid te realiseren is

een periodieke uitwisseling van kennis en ervaring nodig. Een jaarlijks of tweejaarlijkse bijeenkomst met de verantwoordelijke provinciale ambtenaren zou hier een invulling aan kunnen geven. Hier ligt een taak voor bijvoorbeeld het Interprovinciaal overleg (IPO) of de ministeries van VROM of LNV. 5. Uit het antwoord op deelvraag 5 blijkt dat de invloed van de provincies op de omgevingskwaliteit zoals

die via gemeenten loopt zeer groot is. Dit komt doordat gemeenten over het algmeeen nog geen beleid hebben voor nieuwe landgoederen en indien ze dit wel hebben dit over het algemeen gelijk is aan het provinciale beleid. Gezien de grote lokale verschillen in een provincie is gemeentelijk beleid onontbeerlijk. Gemeenten lijken echter zelf weinig haast te maken met het ontwikkelen van beleid. Het inwerkingtreden van de nieuwe Wro en de beleidstransitie die dit in gang heeft gezet bij provincies en gemeenten zorgt voor een uitgelezen kans om gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen te ontwikkelen. Provincies hebben hiervoor de kennis en de ervaring in huis en moeten gemeenten activeren en ondersteunen bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen beleid. Voor de provincie vormt dit een goede gelegenheid om ten eerste het proces te versnellen. In de tweede plaats kan zo de invloed van nieuwe landgoederen op de omgevingskwaliteit worden verbeterd door specifieker beleid met oog voor de lokale omgeving en cultuurhistorie. Ten derde kan op deze manier voorkomen worden dat projecten door het ontbreken van gemeentelijk beleid niet van de grond komen.