• No results found

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

5. Conclusie en discussie

5.2 Aanbevelingen

Uit het onderzoek vloeien een aantal aanbevelingen voort voor het beleid van Rijksinspecties om met spanningen rondom de vier thema’s om te gaan.

119

Scheiding van verantwoordelijkheden, intercollegiale toetsing en roulatie van inspecteurs

Uit het onderzoek komt naar voren dat verkleving tussen inspecteur en onder toezicht staande een sluipend proces is. Aanbevelingen om verkleving tegen te gaan zijn het scheiden van verantwoordelijkheden en het structureel inbrengen van intercollegiale toetsing. Deze instrumenten hebben een tweeledige functie: niet alleen vindt er een extra toetsing plaats op het handelen van een individuele inspecteur, ook zal deze – wetende dat er achteraf nog controle plaats zal vinden – alerter zijn op een integere en onafhankelijke houding. Tenslotte is het aan te bevelen dat een wisseling van inspecteurs plaatsvindt wanneer projecten lang aanhouden. Om te voorkomen dat de toezichthouder zich gaat vereenzelvigen met het toezichtobject en ervoor te zorgen dat de kritische en frisse blik van een inspecteur bewaard blijft.

Samenwerking en coördinatie met overige stakeholders

In het theoretisch kader is weergeven dat toezichthouders zowel enkelvoudig als meervoudig toezicht kunnen uitvoeren. Zo is uit de analyse naar voren gekomen dat de Inspectie SZW vaak slechts een onderdeel is van het toezicht op een bepaalde onderneming, sector of keten. Probleem is dat in de samenwerkingsrelatie- met andere toezichthouders of met het interne toezicht van bedrijven en instellingen- onduidelijkheid kan ontstaan over wie welke verantwoordelijkheid heeft. Samenwerking, coördinatie en heldere afspraken moeten ervoor zorgen dat alle partijen duidelijk hebben welke verantwoordelijkheid zij hebben aangaande het toezicht, waarmee problemen die kunnen optreden tijdens collectieve actie worden voorkomen.

Uitgebreide en transparante risicoanalyse

De Inspectie SZW geeft de gehanteerde risicoanalyse op haar website uitgebreid weer. Hierin beschrijft zij ook de moeilijkheden die zij ervaart bij de bepaling van een risico en op welke wijze zij deze poogt te ondervangen. Positief is dat zij hiermee het gehanteerde beleid aan het publiek kan verantwoorden en eventueel het wantrouwen en/of onrealistische verwachtingen betreffende risicoreductie van burgers kunnen wegnemen (de Vries, 2013). Hiermee komt zij deels ook tegemoet aan de door Van Vollenhoven (2016) gestelde wens dat toezichthouders meer naar buiten treden en kenbaar maken waar zij wel en niet toezicht op kunnen houden. Wel moet ervoor gewaakt worden dat een zekere inspectiedruk blijft bestaan bij ondernemingen die binnen de laagrisico-categorie vallen, om moral hazard te voorkomen. Dit kan de Inspectie doen door te accentueren dat in deze sectoren wel degelijk monitoring- en onverwachte inspecties plaatsvinden.

Aanbevelingen Inspectie SZW

Daarnaast vloeien uit het onderzoek enkele aanbevelingen voort die specifiek voor het beleid van de Inspectie SZW relevant zijn.

Minimaliseren van aangekondigde inspecties

120

toezicht ontvangende partijen. Dit gebeurt ook bij BRZO-bedrijven, die door hun risicovolle werkzaamheden aan de strengste veiligheidseisen moeten voldoen. Een vooraankondiging leidt er echter toe dat het verassingselement van een inspectie verdwijnt en de toezicht ontvangende partij in de gelegenheid stelt vluchtig haar problemen aan te pakken. Wanneer de toezichthouder ook bekend maakt op welke indicatoren zij tijdens de inspectie zal toetsen- zoals de Inspectie SZW doet met het bijsluiten van een inspectieagenda- kan de eerdergenoemde performance paradox ontstaan. Een probleem is dat hiermee de tekortkomingen van een bedrijf- en de toekomstige aandachtspunten- aan het oog van de toezichthouder onttrokken worden. Van Vollenhoven (2016) stelt dat dergelijke aankondigingen het gevolg zijn van de doorgeschoten wens van de overheid om toezichtlast bij bedrijven te minimaliseren en het beroep die zij doet op het nemen van de eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid. Voorts lijkt ‘efficiëntie’ argument te vormen om inspecties aan te kondigen, al dan niet met een bijgesloten inspectieagenda. Toezichthouders moeten zich echter beducht zijn van het gegeven dat bedrijven als doel hebben zo min mogelijk kosten te maken; zodoende kunnen zij ook op veiligheid besparen. Ook mag men er niet te veel vanuit gaan dat het geweten bij elk bedrijf hoogtij viert. Toezichthouders dienen alle wapens waarover zij beschikken in te zetten om de veiligheid van de burgers te garanderen; de element of surprise is daar één van.

Meer sector- en branche specifieke kennis en technisch inzicht bij inspecteurs

Ook wordt geadviseerd dat er binnen de Inspectie SZW meer kennisoverdracht en training plaatsvindt op technisch gebied. Uit de analyse kwam naar voren dat hier nog verbeterpunten liggen. Om te controleren of bedrijven aan de wet- en regelgeving voldoen, zal de inspecteur capabel genoeg moeten zijn om de (vaak technische) rapporten te kunnen beoordelen. Door meer in te zetten op sector- en branche specifieke kennis en het verbeteren van technisch inzicht, zal de inspecteur sneller en zelfstandiger bedrijfsgegevens en onderzoeksrapporten kunnen beoordelen. Waarmee dit ten goede komt aan de effectiviteit van de Inspectie. Een ander voordeel van het verkrijgen van expertise in eigen huis is dat zij daarmee minder afhankelijk is van experts die anders van buitenaf aangetrokken moeten worden. Als het onvermijdelijk is om externe experts in te schakelen, dan moet geborgd worden dat zij onderworpen worden aan eenzelfde onafhankelijkheidstoets als andere toezichtmedewerkers.

Verhoging aantal inspecteurs en inspecties

Een laatste advies is een verhoging van het aantal inspecteurs in het veld en het aantal uitgevoerde inspecties. Uit de analyse kwam naar voren dat verschillende belanghebbenden- waaronder medewerkers van de Inspectie SZW zelf- met gefundeerde argumenten hebben aangegeven dat de huidige capaciteit van de Inspectie SZW ontoereikend is. Om er zeker van te zijn dat de Inspectie haar taak naar behoren uit kan voeren, dient het aantal inspecteurs en inspecties dichter in de buurt te komen van de internationale richtlijn opgesteld door het ILO. Het is daarom wenselijk dat er vanuit de politiek meer budget wordt vrijgemaakt om de capaciteit van de Inspectie SZW te vergroten. Vooralsnog is de prognose dat het budget en de formatie van de Inspectie verder zullen dalen. Zolang een

121

budgetverruiming niet op de agenda van de politiek geplaatst wordt, moet de Inspectie haar gehanteerde beleid continueren en controle blijven uitoefenen daar waar risico’s het grootst zijn.