• No results found

5. Conclusie en aanbevelingen

5.2 Aanbevelingen

Verschillende meettechnieken, met name in de hoek van de remote sensing, zijn nog volop in

ontwikke-ling. De kans is doordoor aanwezig dat er inmiddels/binnenkort nieuwe of betere remote sensing

tech-nieken beschikbaar zijn die makkelijker te gebruiken of kwalitatief beter zijn dan de meer traditionele

technieken. Het is zodoende aanbevolen om in de nabije toekomst dit onderzoek uit te breiden met de

verschillende remote sensing technieken die dan op de markt zijn.

PAGINA 36

Het is ook aanbevolen om te kijken naar de kosten. Voor dit onderzoek werd er gekeken naar een efficiënte

en accurate meetstrategie maar er is niet duidelijk gemaakt of dit financieel aantrekkelijk is. Wellicht

leve-ren extra inzichten juist wel een dusdanige reductie van de geplande versterking op zodat extra meten ook

financieel aantrekkelijk wordt. Dan gaat het echter niet meer om het efficiënt meten.

Dit onderzoek heeft zich uiteraard alleen gericht op het maalmechanisme macrostabiliteit maar er zijn nog

andere faalmechanismen (bijvoorbeeld piping) waar een dergelijk onderzoek relevant voor kan zijn. Een

andere aanbeveling is daarom om een dergelijk onderzoek uit te voeren voor andere faalmechanismen.

Hetzelfde geldt voor de doelstelling voor dit onderzoek, naast efficiënt en accuraat zijn er nog meer

doel-stellingen waar meetstrategieën voor kunnen worden geformuleerd.

PAGINA 37

Bibliografie

Allsop, W., Kortenhaus, A., & Morris, M. (2007). Failure Mechanisms for Flood Defence Structures.

Bodemrichtlijn. (n.d.-a). Materiaaleigenschappen zand. Retrieved November 1, 2017, from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bouwstoffen-en-afvalstoffen/zand/materiaaleigenschappen-zand

Bodemrichtlijn. (n.d.-b). Zand. Retrieved October 13, 2017, from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bouwstoffen-en-afvalstoffen/zand

Bodemrichtlijn. (2008a). Onderzoekstechniek: Pompproef. Retrieved October 26, 2017, from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemonderzoek/onderzoekstechnieken/onderzoekstec

hniek-pompproef

Bodemrichtlijn. (2008b). Onderzoekstechnieken, Plus/Min-tabel: Boor- en sondeertechnieken. Retrieved

October 26, 2017, from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemonderzoek/onderzoekstechnieken/onderzoekstec

hnieken-plus-min-tabel-boor-en-sondeertechnieken

Bodemrichtlijn. (2011a). Onderzoekstechniek: Elektrische weerstandstomografie (ERT). Retrieved October

30, 2017, from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemonderzoek/onderzoekstechnieken/onderzoekstec

hniek-elektrische-weerstandstomografie-ert

Bodemrichtlijn. (2011b). Onderzoekstechniek: Elektromagnetische metingen. Retrieved October 30, 2017,

from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemonderzoek/onderzoekstechnieken/onderzoekstec

hniek-elektromagnetische-metingen

Bodemrichtlijn. (2011c). Onderzoekstechniek: Grondradar – GPR. Retrieved October 30, 2017, from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemonderzoek/onderzoekstechnieken/onderzoekstec

hniek-grondradar-gpr

Bodemrichtlijn. (2011d). Onderzoekstechniek: Seismiek. Retrieved October 30, 2017, from

https://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemonderzoek/onderzoekstechnieken/onderzoekstec

hniek-seismiek

BZ Ingenieurs & Managers. (n.d.). BZ Ingenieurs & Managers. Retrieved November 21, 2017, from

http://www.bzim.nl/

Callstate Fullerton. (2008). Constant head and falling head permeability test.

https://doi.org/10.1016/j.envpol.2009.03.014

Coelho, B. Z., Diaferia, G., Kruiver, P., & Venmans, A. (2015). Geofysische methoden.

De Bruijn, H., de Vries, G., & ’t Hart, R. (2017). Voorschrift Toetsen op Voorschrift Toetsen op Veiligheid ,

Technisch Deel.

de Vries, G., ter Brake, C. K. E., de Bruijn, H., Koelewijn, A. R., van Lottum, H., Langius, E. A. F., & Zomer,

W. S. (2013). Dijkmonitoring: beoordeling van meettechnieken en visualisatiesystemen Eindrapport.

Deltaproof. (n.d.). Stabiliteit veenkade m.o. klimaatverandering. Retrieved from

http://www.deltaproof.nl/Publicaties/deltafactIframe/Stabiliteit_veenkade_m_o__klimaatveranderi

ng.aspx?rId=19

Dijkverbetering Waterschap Rivierenland. (2014). Faalmechanismen. Retrieved October 12, 2017, from

http://www.dijkverbetering.waterschaprivierenland.nl/common/dijkverbetering/faalmechanismen.

html

ENW. (2012). Technisch Rapport Grondmechanisch Schematiseren bij Dijken.

Förster, U., van den Ham, G., Calle, E., & Kruse, G. (2012). Zandmeevoerende Wellen.

https://doi.org/1202123-003

PAGINA 38

Greeuw, G., van Essen, H. M., & van Duinen, T. A. (2016). Protocol laboratoriumproeven voor

grondonderzoek aan waterkeringen.

Helpdesk water. (n.d.-a). Omgaan met onzekerheden. Retrieved October 10, 2017, from

https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterveiligheid/primaire/beoordelen-(wbi)/beoordelingsproces/voorbereiding/omgaan-onzekerheden/

Helpdesk water. (n.d.-b). Wat gaat er veranderen in WBI voor wat betreft macrostabiliteit? Retrieved

October 11, 2017, from

https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterveiligheid/primaire/beoordelen-(wbi)/vragen/macrostabiliteit/macrostabiliteit/gaat-veranderen-wti/

Helpdesk water. (n.d.-c). Zorgplicht. Retrieved November 27, 2017, from

https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/waterveiligheid/primaire/zorgplicht/

Kennisplatform Dijkmonitoring. (n.d.-a). Boringen. Retrieved October 18, 2017, from

http://www.dijkmonitoring.nl/technieken/meettechnieken/boringen/

Kennisplatform Dijkmonitoring. (n.d.-b). Levenscyclus dijken. Retrieved November 27, 2017, from

http://www.dijkmonitoring.nl/filosofie/levenscyclus-dijken/

Kennisplatform Dijkmonitoring. (n.d.-c). Sondering. Retrieved October 18, 2017, from

http://www.dijkmonitoring.nl/technieken/meettechnieken/sonderingen/

Kennisplatform Dijkmonitoring. (n.d.-d). Technieken per faalmechanisme. Retrieved October 12, 2017,

from http://www.dijkmonitoring.nl/technieken/per-faalmechanisme/

Kennisplatform Dijkmonitoring. (n.d.-e). Waterspanningmeter. Retrieved October 18, 2017, from

http://www.dijkmonitoring.nl/technieken/meettechnieken/waterspanningsmeter/

Kennisplatform Dijkmonitoring. (n.d.-f). Zorgplicht. Retrieved November 23, 2017, from

http://www.dijkmonitoring.nl/filosofie/governance/zorgplicht/

Ministerie Infrastructuur en Waterstaat. (2009). Waterwet. Retrieved November 28, 2017, from

http://wetten.overheid.nl/BWBR0025458/2017-01-01

Moser, G. M., & Zomer, W. S. (2006). Inspectie van waterkeringen. STOWA.

Reynolds, J. M. (2011). An introduction to applied and environmental geophysics. Wiley-Blackwell.

Rijkswaterstaat. (2017). Schematiseringshandleiding Macrostabiliteit.

Ruben Schipper. (2011). Hoogwater IJssel: Kampen - Deventer. Retrieved November 27, 2017, from

https://kampen.online/grootste-crisisoefening-rivierdijken-sinds-hoogwater-1995/

Spoorenberg, C. C. M. (2009). Grondonderzoek t.b.v. schematiseren geotechnische faalmechanismen bij

dijken.

Swart, L. M. T. (2007). Remote sensing voor inspectie van waterkeringen.

Swart, L. M. T., Flos, S. J., & Zomer, W. S. (2008). Laseraltimetrie voor waterkering- beheer. STOWA.

TAW. (1996). Technisch Rapport Klei Voor Dijken. TAW.

TAW. (2001). Technisch Rapport Waterkerende Grondconstructies. TAW.

Thijssen, H. W. (2010). Bemalingen: bron van geo hydrologische parameters. Geotechniek, 34–37.

Van der Meij, R. (2012). Afschuiving langs een vrij glijvlak. Geotechniek, 34–37.

van der Valk, M., & van Seters, A. (2010). De sterkte van slappe grond. Civiele Techniek, 35–36.

van Duinen, A. (2014). Handreiking voor het bepalen van schuifsterkte parameters. WTI 2017 Toetsregels

Stabiliteit.

Vries, S. de, Koster, B., & Koomans, R. L. (2016). Geofysisch bodemonderzoek voor beter toetsing

dijkveiligheid. Land En Water, (11), 20–22.

Weijers, J., Elbersen, G. T., Koelewijn, A. R., & Pals, N. (2009). Macrostabiliteit IJkdijk : Sensor- en

meettechnologie.

Wiertsema & Partners. (n.d.-a). Samendrukkingsproef. Retrieved October 20, 2017, from

http://www.wiertsema.nl/?module=webshop&cid=3&sid=11&pid=50&lang=nl

PAGINA 39

Wiertsema & Partners. (n.d.-b). Triaxiaalproef. Retrieved October 20, 2017, from

http://www.wiertsema.nl/?module=webshop&cid=3&sid=11&pid=51&lang=nl

Zwanenburg, C., van Duinen, A., & Rozing, A. (2013). Technisch rapport macrostabiliteit.

PAGINA 40

Bijlage A

Methode Bishop

De methode Bishop gaat

er-van uit dat het

volumege-wicht van de grond in de

ac-tieve zone (zie Figuur 8)

naar beneden drukt (samen

met eventueel aanwezige

ex-tra belasting op de dijk) en

dat dit wordt

tegengehou-den door het gewicht in de

passieve zone + de

schuif-weerstand over de gehele

glijcirkel (de stippellijn in

Figuur 8).

Om dit uit te rekenen wordt

de glijcirkel in zogeheten

‘lamellen’ verdeeld. Een

la-mel is een verticale strook

vanaf het maaiveld tot de

hoogte van de glijcirkel die

bestaat uit meerdere

grond-soorten (zie lamel 1 en 2 in

Figuur 9). Van zo’n lamel

kan dan het moment

bere-kend worden dat

gegene-reerd wordt door het volumegewicht van de grond versus het moment van de optredende schuifweerstand.

De stabiliteitsfactor (F

s)

is te berekenen door het moment van de schuifweerstand te delen door het

mo-ment van de belasting (Allsop, Kortenhaus, & Morris, 2007).

𝐹𝑠 = ∑𝑅𝑚

∑𝑆𝑚

Hierin is:

∑𝑅𝑚 = de som van het moment van de schuifweerstand in één lamel [kNm/m]

∑𝑆𝑚 = de som van het moment van de belasting in één lamel [kNm/m]

Noot: Omdat de werkelijkheid driedimensionaal is maar er gebruik gemaakt wordt van een

tweedimensi-onaal model, wordt er gerekend met het moment per strekkende meter. Vandaar dat de eenheid kN/m is.

Figuur 9. Schematische weergave van lamellen in de glijcirkel (Allsop et al.,

2007)

Figuur 8. Schematisatie van de methode Bishop (Zwanenburg et al., 2013)

PAGINA 41

Om deze berekening uit te kunnen voeren is er informatie nodig over de eigenschappen van de grond. De

volgende gegevens van de grond zijn dan ook noodzakelijk om te weten:

• Geometrie, dat wil zeggen het ingemeten dwarsprofiel van de waterkering en aanliggend maaiveld

• Laagopbouw van de ondergrond en het dijklichaam

• Volumetrische gewichten van de grondlagen

• Sterkte-eigenschappen voor elke laag

• Ligging van de freatische lijn

• Waterspanningsverloop in de ondergrond

(Rijkswaterstaat, 2017)

Echter, niet de hele dijk valt te meten en omdat in en onder de dijk heterogeen is (van Duinen, 2014) zal

de schematisatie van de dijk van plek tot plek verschillen. Om deze reden worden geologische

eigenschap-pen aangenomen of wordt er een rekenwaarde gebruikt. Op basis van deze gegevens wordt een

schemati-satie van de dijk gemaakt zodat de beoordeling, zoals uitgelegd in paragraaf 2.1.1 uitgevoerd kan worden.

Echter, waar aannames gedaan worden, ontstaat er een verschil van de werkelijkheid. En in dit geval is er

dan een verschil tussen de schematisatie en de werkelijke grondeigenschappen in die doorsnede van de

dijk. In het WBI worden twee manieren gebruikt om dit uit te rekenen; semi-probabilistisch en

probabilis-tisch (Helpdesk water, n.d.-a). Bij de semi-probabilisprobabilis-tische methode worden de karakteristieke waarde

ge-baseerd op de kans op voorkomen samen met een veiligheidsfactor. Bij de probabilistische methode wordt

alleen de kans op voorkomen meegenomen.

Methode LiftVan

Op het moment wordt er veel

gebruik gemaakt van de

me-thode LiftVan (De Bruijn et al.,

2017). Deze methode is

ont-wikkeld om ook het opdrijven

van de grond mee te nemen in

de berekening (Van der Meij,

2012).

Daarbij kan het voorkomen

dat het afschuiven over een

cir-kelvormig glijvlak niet als het

meest ongunstigste geval kan

worden aangemerkt. Indien er in de ondergrond een grondlaag van beperkte dikte en met relatief geringe

sterkte-eigenschappen aanwezig is, zal de stabiliteit niet alleen moeten worden gecontroleerd op een

cir-kelvormige afschuiving maar ook op een gedeeltelijk horizontaal glijvlak door de genoemde relatief slappe

grondlaag (Zwanenburg et al., 2013). Een voorbeeld van zo’n schuifvlak is te zien in Figuur 10. Het

horizon-tale deel met lengte L wordt de drukstaaf genoemd. Voor deze drukstaaf wordt een horizontaal evenwicht

Figuur 10. Schematische weergave van een voorbeeld van het glijvlak bij

de methode LiftVan (Zwanenburg et al., 2013)

PAGINA 42

vereist. (Zwanenburg et al., 2013).

Aan de actieve zijde van de drukstaaf

ontstaat namelijk een resulterende

kracht (I

a

Figuur 11) die moet worden

opgevangen door de drukstaaf en de

passieve zijde. Aan de passieve zijde

van de drukstaaf werkt dan namelijk

de resulterende kracht (I

p

) Maar ook

de (geringe) schuifweerstand van de

drukstaaf zelf mag uiteraard niet

ver-geten worden. Alles bij elkaar is in

evenwicht als een dijk macrostabiel

is.

In Figuur 11 is het uitgangspunt van

het evenwicht bij een opdrukanalyse

weergegeven. Te zien zijn de

water-voerende laag (zandlaag die in

ver-binding staat met het buitenwater)

met daarboven de afdekkende, slecht

doorlatende laag. Het potentiaal in

de zandlaag waarbij er nog net een

evenwicht is tussen het gewicht van

de afdekkende laag en de

waterspan-ning wordt de grenspotentiaal

ge-noemd. Op het moment dat de grenspotentiaal bereikt wordt, zal de slecht doorlatende laag gaan opdrijven

(Rijkswaterstaat, 2017). Als deze lagen relatief dun zijn, bestaat de kans dat deze scheuren. Dit heet

opbar-sten.

De formule voor opdrijven/opbarsten is:

𝛷𝑧,𝑔 = ℎ𝑝 + 𝑑 ((𝛾𝑛𝑎𝑡 − 𝛾𝑤) / 𝛾𝑤

(Zwanenburg et al., 2013)

Hierin is:

𝛷𝑧,𝑔 = de grenspotentiaal [m ± NAP] ℎ𝑝 = het niveau van de vrije waterspiegel binnendijks [m ± NAP]

𝑑 = de dikte van de afdeklaag [m]

𝛾𝑛𝑎𝑡 = het volumegewicht van de afdekkende grondlaag [kN/m

3

]

𝛾𝑤 = het volumegewicht van het water [kN/m

3

]

Figuur 11. Dijk met voorland en ondergrond; Stijghoogte in

zand-laag, grenspotentiaal en opdrijfzone (Zwanenburg et al., 2013)

PAGINA 43

Methode Spencer-Van der Meij

Echter, volgens het WBI 2017 dient men te rekenen

met de Spencer-Van der Meij methode (Helpdesk

water, n.d.-b). Bij de twee bovenstaande methodes,

wordt er een ‘grid’ gebruikt om alle mogelijke

glij-cirkels en/of glijvlakken te analyseren. Bij de

me-thode Spencer-Van der Meij wordt slechts een

zoek-ruimte gedefinieerd, een Genetisch Algoritme gaan

dan op zoek naar de weg van de minste weerstand

binnen de gegeven ruimte. De methode wordt

daarom ook wel de Spencer GA methode genoemd,

naar het Genetisch Algoritme achter de verbeterde

Spencer methode.

GA bleek een snel, robuust en accuraat

zoekalgo-ritme te zijn. De precisie van het resultaat wordt

groter naarmate er langer wordt gezocht maar

bin-nen tien seconden levert het algoritme al een

resul-taat met maximaal een paar procent afwijking (Van

der Meij, 2012). Deze foutmarge neemt nog af

naar-mate er langer gezocht wordt. Echter, omdat de

re-kentijd met de huidige rekenkracht van computer

niet meer maatgevend is, werd deze zoekmethode

gecombineerd met de methode Spencer. De

me-thode Spencer is een volledige

evenwichtsbeschou-wing die, in tegenstelling tot de methode Bishop,

ook horizontale componenten meeneemt.

Omdat de Spencer-van der Meij methode zelf in

staat is om de weg van de minste weerstand te

bere-kenen, zal de berekende veiligheidsfactor volgens

dit model (bijna) altijd lager liggen dan met de

an-dere modellen, als er puur gekeken wordt naar de

vorm van het glijvlak. Een voorbeeld van de

verschil-lende vormen van een glijvlak is te zien in Figuur 12.

Er is duidelijk verschil te zien tussen de perfecte

(de-len van een) cirkel in Figuur 12a en b en Figuur 12c

dat volledig ‘willekeurig’ is. Ook zijn in Figuur 12a en

b de grids (vierkant van rode/zwarte stippen) te zien

die de methodes gebruiken om het glijvlak te

zoe-ken. In Figuur 12c zijn daarentegen de grenzen van

de zoekruimte te zien (gekromde lijnen bovenin en

onder het glijvlak).

Figuur 12. Voorbeeld van een glijvlak op basis van

de methodes Bishop (boven), LiftVan (midden) en

Spencer-Van der Meij (onder) (Van der Meij, 2012).

PAGINA 44

Bijlage B

Critical State Soil Mechanics

De basis voor het model om de

schuifsterkte van de grond te

berekenen is het Critical State

Soil Mechanics (CSSM) model

(van Duinen, 2014). Het

CSSM-model kan echter breder

wor-den toegepast dan alleen

ma-crostabiliteitsberekeningen

omdat het een koppeling legt

tussen het gedrag bij

compres-sie, zwelling,

volumeverande-ring, afschuiven en

poriënwa-terrespons in termen van

effec-tieve spanning. In het

CSSM-model wordt onderscheid

ge-maakt tussen meerdere

eigen-schappen van de grond: normaal geconsolideerd gedrag versus overgeconsolideerd gedrag en gedraineerd

versus ongedraineerd gedrag.

De critical state van de grond is een goede maat voor de weerstand van de grond tegen taludinstabiliteit

(van Duinen, 2014). De richtingscoëfficiënt van de Critical State Line (de rode lijn in Figuur 13) is gelijk aan

de sinus van de hoek van inwendige wrijving φ’

cs

. Deze lijn wordt namelijk als volgt gedefinieerd:

𝑡𝑚𝑎𝑥 = 𝑠′ sin φ′𝑐𝑠

Hierin is:

𝑡𝑚𝑎𝑥 = maximaal mobiliseerbare schuifsterkte ((σ’

v

- σ’

h

)/ 2 met verticale effectieve spanning σ’

v

en

hori-zontale effectieve spanning σ’

h

) [kN/m

2

]

𝑠′ = gemiddelde hoofdspanning ((σ’

v

+ σ’

h

/ 2) [kN/m

2

]

φ′𝑐𝑠 = hoek van inwendige wrijving (critical state line) [°]

(Rijkswaterstaat, 2017)

Overconsolidatie betekent dat de grensspanning (σ’

p

) groter is dan de verticale effectieve spanning (σ’

v

)

(van Duinen, 2014). Grensspanning is namelijk de spanning waarbij het grondgedrag overgaat van stijf en

voorbelast naar slap en niet-voorbelast. Als de grensspanning gelijk is aan de verticale effectieve spanning,

spreekt men van normaal geconsolideerde grond. De onzekerheden ten aanzien van de grootte van de

grensspanning zijn echter groot (van Duinen, 2014).

Figuur 13. Karakterisering van de schuifsterkte (t) in relatie tot de spanning

(s’) volgens het Critical State Soil Mechanics (van Duinen, 2014)

PAGINA 45

Indien de grond overgeconsolideerd is, vertoont de grond een vorm van cohesie (de stippellijn in Figuur

13). Bij toenemende grensspanning (= een toenemende overconsolidatie) wordt de cohesie (c’) steeds

gro-ter.

Gedraineerd versus ongedraineerd gedrag

Een belangrijke overweging bij het uitvoeren van een beoordeling op macrostabiliteit is de afweging tussen

een gedraineerde of een ongedraineerde analyse (Rijkswaterstaat, 2017). De essentie van ongedraineerd

grondgedrag is dat waterspanningen in de grond worden gegenereerd wanneer de schuifweerstand van de

grond wordt gemobiliseerd en de grond deformeert (van Duinen, 2014). In een ongedraineerde analyse van

de macrostabiliteit van een talud

worden deze waterspanningen in

rekening gebracht. Deze

water-spanningen laten de

schuif-sterkte van de grond afnemen.

Echter, de generatie van

water-spanningen door het mobiliseren

van de schuifsterkte van de grond

staat los van waterspanningen

die ontstaan door

grondwater-stroming. Deze beide aspecten

dienen afzonderlijk te worden

beschouwd.

Zoals in Figuur 14 te zien is, is de schuifsterkte bij gedraineerd grondgedrag hoger dan de schuifsterkte bij

ongedraineerd grondgedrag. De afstand tussen de groene en de blauwe lijn (u) wordt veroorzaakt door het

hierboven beschreven optreden van waterspanning.

Ongedraineerde stabiliteitsanalyses zijn alleen relevant voor slecht waterdoorlatende lagen zoals klei en

veen, bij het optreden van afschuivingen in waterkeringen zal in de eventueel aanwezige zandlagen

name-lijk geen ongedraineerd gedrag optreden (van Duinen, 2014). Ook in ongedraineerde stabiliteitsanalyses

worden voor goed doorlatende lagen (zoals zand) gedraineerde sterkte-eigenschappen toegepast.

PAGINA 46

In Figuur 15 is het gedraineerde

(stippel-lijn) en ongedraineerde (normale (stippel-lijn)

gedrag van de grond weergegeven

bin-nen het CSSM-raamwerk. Duidelijk is te

zien dat het verloop van de schuifsterkte

(t) bij een bepaalde spanning (s’) voor

ongedraineerde grond afhangt van de

mate van consolidatie. Het grondgedrag

bij ongedraineerd afschuiven wordt

be-paald door de mate van consolidatie van

de grond, deze wordt uitgedrukt in de

grensspanning, de overconsolidatieratio

(OCR) of de pre-overburden pressure

(POP) (Rijkswaterstaat, 2017). In Figuur

15a is de grond normaal geconsolideerd

en heeft zodoende een OCR van 1. In

Fi-guur 15b daarentegen is de grond

over-geconsolideerd en heeft de grond een

OCR > 3.

Er kunnen vier verschillende gevallen

onderscheiden worden voor

ongedrai-neerd grondgedag:

• Normaal geconsolideerd (OCR =

1) contractant grondgedrag. De

actuele verticale spanning is

ge-lijk aan de grensspanning. De

on-gedraineerde schuifsterkte (punt A in Figuur 15a) is ongeveer de helft van de on-gedraineerde

schuif-sterkte (punt B in Figuur 15a)

• Licht overgeconsolideerd (1 < OCR < 2) met contractant gedrag. De actuele effectieve spanning is

kleiner dan de grensspanning.

• Overgeconsolideerd met OCR ≈ 2. Hier zijn de gedraineerde en de ongedraineerde schuifsterkte

aan elkaar gelijk.

• Overgeconsolideerd met OCR > 3 met dilatant grondgedrag. De ongedraineerde schuifsterkte (punt

A in Figuur 15b) is groot is verhouding tot de effectieve spanning in de grond en groter dan de

gedraineerde schuifsterkte (punt B in Figuur 15b) bij dezelfde effectieve spanning.

(van Duinen, 2014)

Een gedraineerde spanningsanalyse met één van de bovenstaande glijvlakmodellen is alleen geldig voor

situaties waar zowel het grondlichaam als de ondergrond uit goed doorlatende grond bestaat of voor

situ-aties waar geen wateroverspanningen worden gegenereerd als gevolg van belastingverandering

Figuur 15. Gedraineerd (normale lijn) en ongedraineerd gedrag

(stippellijn) in het CSSM-model weergegeven in verschillende

mate van consolidatie (van Duinen, 2014)

PAGINA 47

(Rijkswaterstaat, 2017). In deze situaties wordt vergelijking (7) gebruikt om de schuifsterkte te bepalen.

Hierbij is alleen de hoek van inwendige wrijving relevant.

Echter, bij OCR > 3 is de gedraineerde schuifsterkte ongunstiger dan de ongedraineerde (van Duinen, 2014).

Het toepassen van de gedraineerde schuifsterkte is dan de veilige keuze, omdat ervan uitgegaan moet

wor-den dat de grond bezwijkt bij de laagste mobiliseerbare schuifsterkte.

De ongedraineerde schuifsterkte is een wat meer complex fenomeen. Strikt genomen is de ongedraineerde

schuifsterkte geen grondparameter maar een waarde van de schuifsterkte die afhankelijk is van diverse

factoren, waaronder de belastinggeschiedenis en de -condities van de grond (van Duinen, 2014). Om deze

te bepalen zijn metingen in het veld en in het laboratorium van belang.

Uitgaande van het CSSM en de SHANSEP (Stress History And Normalized Soil Engineering Properties)

methode, wordt de ongedraineerde schuifsterkte van de grond als

volgt bepaald:

𝑠𝑢 = 𝜎′𝑣𝑖 ∗ 𝑆 ∗ 𝑂𝐶𝑅𝑚

Met: 𝑂𝐶𝑅 = 𝜎′𝑣𝑦/𝜎′𝑣𝑖

Hierin is:

𝑠𝑢 = de ongedraineerde schuifsterkte die door de grond kan worden gemobiliseerd [kN/m

2

]

𝜎′𝑣𝑖 = de effectieve spanning [kN/m

2

]

𝑆 = de ongedraineerde schuifsterkte ratio. Is de verhouding van de ongedraineerde schuifsterkte en

de spanning waarbij het grondmonster is geconsolideerd. S is min of meer vergelijkbaar met de

hoek van inwendige wrijving In de ongedraineerde schuifsterkte ratio is naast het effect van de

wrijving tussen de gronddeeltjes ook het effect van de generatie van waterspanning bij

ongedrai-neerd grondgedrag verdisconteerd [-]

𝑚 = de sterkte toename exponent. Bepaalt de mate waarin de ongedraineerde schuifsterkte van de

grond gevoelig is voor veranderingen in de effectieve spanning als gevolg van veranderingen in de

waterspanning [-]

𝑂𝐶𝑅 = de verhouding tussen de grensspanning en de in situ spanning [-]

𝜎′𝑣𝑦 = de grensspanning. Is een maat voor de in situ toestand en de belastinggeschiedenis van de grond

[kN/m

2

]

(van Duinen, 2014)

(8)

(9)

PAGINA 48

Bijlage C

Boring

Bij een boring wordt er, zoals de naam al zegt, grond opgeboord. Een goed uitgevoerde boring haalt

onge-roerde monsters uit verschillende grondlagen naar boven (Kennisplatform Dijkmonitoring, n.d.-a). Deze

grondmonsters kunnen worden gebruikt voor laboratoriumproeven. Hierom vormen boringen de basis

voor de grondmechanische analyse (Moser & Zomer, 2006). Het WBI schrijft voor dat de boring uitgevoerd

dient te worden met één van de volgende boorsystemen:

• Piston Sampler met dunwandige steekbuis met een diameter van minimaal 100 mm. Dit

boorsys-teem is zeer geschikt voor ongestoorde monstername in veen (geringe monsterverstoring en

nau-welijks steekverlies).

• Holle Avegaar met een diameter van minimaal 100 mm. De snijrand van de Holle Avegaar dient een

scherpe hoek en een scherpe snijrand te hebben.

• Ackermann steekapparaat(pulsboring) met gedrukte steekbussen. Het slaan van de bussen is niet