• No results found

Aanbevelingen

In document Impliceert initiatie, legitimatie? (pagina 111-126)

7. DISCUSSIE

7.3 A ANBEVELINGEN , BEPERKINGEN EN REFLECTIE

7.3.1 Aanbevelingen

In dit onderzoek wordt niet gesuggereerd dat de ene manier van democratische legitimiteit beter is dan de ander. Wel worden op grond van de bevindingen uit het onderzoek een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan.

Verbindingsfiguren

In het onderzoek is te zien dat door het verschil in initiatieniveau, de ideeën over het democratisch zwaartepunt en vorm van legitimering ver uit elkaar kunnen liggen. Tegelijkertijd laten de resultaten van dit onderzoek ook zien, dat de uiteindelijke democratische legitimering van de twee casussen niet veel van elkaar verschilt. We zagen aan de ene kant het state-centric perspectief met haar logic of appropriatness, dat stelt dat ambtenaren zich manifesteren vanuit hun eigen vertrouwde normen van het instituut overheid. En aan de andere kant het society-centric perspectief, dat uitgaat van de hollowing out of state, waarbij de overheid geen legitimiteit meer bezit. In de praktijk blijkt dat onderscheid niet zo strak aanwezig te zijn; er is eerder sprake van een wederzijds leerproces. De personen in het netwerk blijken zich meer als open samenwerkingsfiguren te gedragen. In dat toenaderingsproces is het aan zowel de publieke kant, als aan de niet-overheidskant van belang dat er verbindingsactoren aanwezig zijn. Partijen, die snappen hoe de overheidsstructuren werken, maar ook ambtenaren die over de vaste structuren heen kunnen kijken, met als uiteindelijk doel om deze samenwerkingen tot een democratisch succes te maken. Dit aspect richt zich vooral op meta governance en de boundary-spanning rol in governance netwerken (Meerkerk, 2017). De aandacht voor het initiatieniveau in dit onderzoek, samen met het onderkennen van de rol van deze

verbindingsfiguren, zou tot nieuwe inzichten kunnen leiden. G1000 burgertoppen

In het onderzoek komt het begrip affected (betrokken of geraakte) partijen veelvuldig voor. Binnen de participatieve legitimiteit is het namelijk van belang dat deze partijen aanwezig zijn in het netwerk. Het open participatieproces zorgt altijd wel voor de usual suspects en ook het betrekken van sociale partijen betreft vaak al bekende partijen. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat met name het betrekken van de ongeorganiseerde partijen of burgers een erg moeilijk aspect is. De vraag is dan gerechtvaardigd: is het netwerk legitiem wanneer enkel alle usual suspects aanwezig zijn? Een aanbeveling om dit actuele probleem aan te pakken is het opzetten van G1000 burgertoppen. Burgers van - in dit geval - de provincie Gelderland of Overijssel worden dan aan de hand van een loting aangewezen. Hiermee borg je, dat de ongeorganiseerde burger die moeilijk in beeld te brengen is, vanuit een netwerk toch een stem in het proces kan hebben. Wanneer er dan ook nog echt iets wordt gedaan met de informatie die hieruit voortkomt, dan kan dit ook bijdragen aan het ontstaan of vergroten van het burgerschap. Uitgangspunten die bij de G1000 centraal staan (een open houding; gefocust op dialoog; gelijk kennisniveau voor burgers door bijdragen van experts; oplossingen die recht doen aan verschillende gezichtspunten) zijn niet geheel onbekend binnen governance netwerken.

7.3.2 Beperkingen

Naast de aanbevelingen en theoretische en praktische lessen die dit onderzoek voortbrengt, is het ook belangrijk om aandacht te besteden aan de beperkingen van dit onderzoek. Tijdens het

onderzoeksproces zijn keuzes gemaakt, die gevolgen hebben voor de uitkomsten en de richting van het onderzoek

Allereerst is in de methode de keuze gemaakt om de respondenten voor dit onderzoek uit de twee betrokken provincies en een aantal belangrijke partners te kiezen. En daarbinnen is er gekozen voor respondenten uit twee van de vier typerende groepen: de provinciale respondenten en respondenten van de maatschappelijke/private partners. De burgers en gemeenten ontbreken dus in dit onderzoek, ondanks het feit dat deze partijen voor belangrijke informatie kunnen zorgen. De toevoeging van burgers en ‘nog niet toegetreden partijen’ als respondenten zou wellicht bij een aantal democratische indicatoren tot een beter beeld geleid hebben. Denk hierbij bijvoorbeeld aan aspecten als de externe transparantie, responsiviteit en het ontstaan van burgerschap. In dit onderzoek zijn deze onderdelen ingevuld aan de hand van interpretaties van respondenten, die al aanwezig zijn in het netwerk. De reden dat burgers niet in het onderzoek betrokken zijn, komt voort uit het feit dat zij erg lastig te vinden zijn. Wanneer het netwerk hier zelf al moeite mee heeft, is het voor de onderzoeker ook nauwelijks te doen.

Het feit dat gemeenten niet meegenomen zijn in dit onderzoek, heeft er vooral mee te maken dat deze actoren vooral later in beeld komen. Gemeenten hebben uiteraard ook een democratische verantwoordingstaak, ze staan dichter bij de burger en zijn daarom een belangrijke representatieve democratische speler. Maar voor dit onderzoek waren ze nog niet zo prominent in beeld.

Bijvoorbeeld omdat ze in het netwerk NEO nog geen vastgestelde partners in het netwerk waren. En in het GEA waren de gemeenten individueel wel al aangesloten, maar gaven respondenten aan dat zij zich nog niet zo betrokken toonden bij het netwerk. De rol van de gemeenten volgt dus vooral later in het proces en dat is dan ook direct een belangrijke. Hier zou vervolgonderzoek op zijn plaats zijn. Daarnaast zijn in dit onderzoek enkel twee casussen onderzocht, waarvan één top-down en één bottom-up. Op basis van dit onderzoek kunnen derhalve geen algemeen geldende uitspraken worden gedaan over alle top-down en alle bottom-up geïnitieerde netwerken. Hierdoor heeft het onderzoek dus vooral een inductieve functie in de vergroting van wetenschappelijke kennis.

7.3.3 Reflectie

Het onderzoek wordt afgesloten met een reflectie van de onderzoeker zelf. Hierin wordt de slotbalans van het literatuuronderzoek, de gehanteerde onderzoeksmethodologie en de onderzoeksuitkomsten opgemaakt.

De reflectie richt zich in eerste instantie op de gebruikte theorie. Het literatuuronderzoek focust zich vooral op een theoretische uiteenzetting van de verschillende begrippen uit de onderzoeksvraag. En vanuit deze gevonden theorie is een beoordelingskader gecreëerd. De verschillende invalshoeken op de democratische legitimering, maakten het mogelijk deze te combineren tot een duidelijke, strakke en meetbare operationalisering. De uitgebreide theoretische definiëring van de twee initiatievormen bleek moeilijker. Hierover was nog weinig gepubliceerd, hetgeen ertoe leidde dat dit theoretische deel is opgebouwd uit een verzameling van verschillende inzichten. Dit heeft tot gevolg dat de uitspraken met betrekking tot het initiatieniveau mogelijk minder scherp zijn.

Over de onderzoeksmethode kan worden geconcludeerd dat het afnemen van interviews de juist gekozen methode was om de probleemstelling en onderliggende deelvragen te beantwoorden. Door deze keuze kon de onderzoeker het best meten wat hij wilde meten. De gevaren voor sociaal

respondenten waren op hun gemak en gaven op alle vragen eerlijk en objectief antwoord. Zelfs gaven sommige respondenten aan, dat bepaalde voorbeelden in andere bewoordingen in het onderzoek moesten. Dit toont aan dat de respondenten welwillend waren om de juiste informatie te geven en een zo goed mogelijke bijdrage te leveren aan de opzet en de uitkomsten van het onderzoek. Dit wijst op een goede interne validiteit. Diezelfde interne validiteit staat wel onder druk door de beperkende constatering (par. 7.3.2) dat twee groepen respondenten niet te bereiken waren. Dit heeft wel serieus effect gehad op de interne validiteit en de betrouwbaarheid van het onderzoek. De

mogelijkheid bestaat, dat door het ontbreken van deze partijen als geselecteerde respondenten een foute meting is verricht.

De triangulatie van de informatiebronnen als respondenten heeft voor een betrouwbaar beeld gezorgd van de actoren in de casussen. Aspecten die veelvuldig terugkwamen in de interviews konden daardoor als betrouwbare metingen worden meegenomen. De triangulatie van de

onderzoeksmethoden had een hogere betrouwbaarheid en herhaalbaarheid kunnen hebben als de observatie en documentenanalyse eveneens volgens een topiclijst was gedaan. Nu gelden deze methoden enkel als voorbereiding op het interview en zijn ze dus ondergeschikt aan één onderzoeksmethode.

Tot slot behoeven de onderzoeksuitkomsten een reflectie. Allereerst valt op dat de uitkomsten afwijken van de twee vooraf geformuleerde hypotheses. In het methodologisch kader werd gesteld dat deze uitkomsten moeilijk te generaliseren zijn naar andere casussen of theoretische situaties. Toch laten de aanbevelingen zien dat de onderzoeksuitkomsten voor voldoende nieuwe inzichten zorgen. En ook uit de theoretische en praktische implicaties van de resultaten blijkt dat, ondanks de beperkte generalisatie van resultaten, er toch algemene lessen kunnen worden getrokken uit de onderzoeksuitkomsten.

Agranoff, R., & McGuire, M. (2001). Big Questions in Public Network Management Research. Journal of Public Administration Research and Theory, 11(3), 295-326.

Alford, J. (2009). Engaging Public Sector Clients: From Service-Delivery to Co-production. Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Bang, H. (2009 ). Political Community: The Blind Spot of Modern Democratic Decision-Making. British Politics, 4 (1), 100–116.

Bang, H., & Sørensen, E. (1999). The Everyday Maker: A New Challenge to Democratic Governance. Administrative Theory & Praxis , 21(3), 325-341.

Beetham, D. (1992). Liberal Democracy and the Limits of Democratization. Political Studies, 40 (1), 40- 53.

Bell, S., & Hindmoor, A. (2009). The governance of public affairs. Journal of Public Affairs, 9(2), 149- 159.

Benz, A., & Papadopoulos, Y. (2005). Governance and Democracy. Comparing National European, and International Experiences. Londen: Routledge.

Bevir, M., & Rhodes, R. A. (2003). Interpreting British Governance. Londen: Routledge. Bleijenbergh, I. (2013). Kwalitatief onderzoek in organisaties. Amsterdam: Boom. Boeije, H. (2008). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom Onderwijs. Boeije, H., ‘t Hart, H., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom/Lemma.

Bogason, P., & Musso, J. (2006). The Democratic Prospects of Network Governance. American Review of Public Administration, 36(1), 3-18.

Bovaird, T. (2007). Beyond engagement and participation user and community co production of ‐

public services. Public Administration Review, 67 (5), 846 860.

Bovens, M. (2002). De permanente verplaatsing van de politiek. S&D, 12, 14-20.

Bovens, M. (2005). Public accountability. In E. Ferlie, L. Lynne, & C. Pollitt, The Oxford Handbook of Public Management (pp. 182-208). Oxford: Oxford University Press.

Bryman, A. (2008). Social research methods. Oxford: Oxford University Press.

Castells, M. (2000). The rise of the network society: economy, society and culture. Cambridge: Blackwell Publishing.

Castells, M. (2005). Global Governance and Global Politics. Political Science & Politics, 1, 9-16. Chambers, S. (2003). Deliberative Democratic Theory. Annual Review of Political Science, 6, 307-326. Connolly, W. E. (1991). Identity/Difference. Democratic Negotiations of Political Paradox. Ithaca:

Cornell University Press.

Damgaard, B., & Torfing, J. (2011). he Impact of Metagovernance on Local Governance Networks. Lessons from Danish Employment Policy. Local Government Studies, 291-316.

Davies, J. (2002). The governance of urban regeneration: A critique of the governing without government' thesis. London: Public Administration, 80, 301-322.

Dryzek, J. (1992). Ecology and discursive democracy: Beyond liberal capitalism and the administrative state. Capitalism, nature, socialism, 3(2), 18-42.

Dryzek, J. S. (2007). Networks and Democratic Ideals: Equality, Freedom, and Communication. In E. Sørensen, & J. Torfing, Theories of Democratic Network Governance (pp. 262-273).

Basingstoke.

Eckersley, R. (2000). Deliberative Democracy, Ecological Representation and Risk: Towards a Democracy of the Affected. In M. Saward, Democratic Innovation: Deliberation, Representation and Association (Vol. 52 (1), pp. 17–132). London: Routledge.

Edelenbos, J., & Meerkerk. (2011). Institutional Evolution Within Local Democracy – Local Self- Governance Meets Local Government. In J. Torfing, & P. Triantafillou, Interactive policymaking, metagovernance and democracy (pp. 169-186). ECPR Press.

Edelenbos, J., & van Meerkerk, I. (2016). Introduction: Three reflecting perspectives on interactive governance. In J. Edelenbos, & I. van Meerkerk, Critical Reflections on Interactive

Governance: Self-organization and Participation in Public Governance (pp. 1-28). doi:10.4337/9781783479078.00006

Elmore, R. F. (1979). Backward Mapping: Implementation Research and Policy Decisions. Political Science Quarterly, 94 (4), 601-616.

Esmark, A. (2007). Democratic Accountability and Network Governance - Problems and Potentials. In E. Sørensen , & J. Torfing, Theories of Democratic Network Governance (pp. 274-297). Basingstoke.

Etzioni-Halevy, E. (1993). The Elite Connection: Problems and Potential of Western Democracy. Cambridge: Polity Press.

Fischer, F. (2003). Reframing Public Policy: Discursive Politics and Deliberative Practices. Oxford : Oxford University Press.

Fung, A., & Wright, E. O. (2003). Deepening Democracy: Institutional Innovations in Empowered Participatory Goverance. Londen: Verso.

Graham, S., & Wales, C. (2000). Citizens' Juries and Deliberative Democracy. Southampton: Political Studies.

Grube, B. (2013). In Search of Society? The Limitations of Citizen Centric Governance. ‐ The Political Quarterly, 84 (4), 371-379.

Habermas, J. (1984). The theory of communicative action. Boston: Beacon Press.

Hahn, T. (2011). Self-Organized Governance Networks for Ecosystem Management: Who is Accountable? Ecology and Society, 16(2). Opgehaald van

http://www.ecologyandsociety.org/vol16/iss2/

Hajer, M. (2011). De energieke samenleving. Op zoek naar een sturingsfilosofie voor een schone economie. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving .

Hajer, M. A., van Tatenhove, J., & Laurent, C. (2004). Nieuwe vormen van governance: Een essay over nieuwe vormen van bestuur met een empirische uitwerking naar de domeinen van

voedselveiligheid en gebiedsgericht beleid. Amsterdam: Onderzoeksteam Perform/ ASSR, Universiteit van Amsterdam.

Hajer, M., & Wagenaar, H. (2003). Deliberative Policy Analysis: Understanding Governance in the Network Society. Cambridge: Cambridge University Press.

Haveri, A., Nyholm, I., Røiseland, A., & Vabo, I. (2009). Governing Collaboration: Practices of Meta- Governance in Finnish and Norwegian Local Governments. Local Government Studies, 539- 556.

Hendriks, C. (2008). On Inclusion and Network Governance: Democratic Disconnect of Dutch Energy Transitions. Public Administration, 86 (4), 1009-1031.

Héritier, A., & Lehmkuhl, D. (2008). Introduction: The Shadow of Hierarchy and New Modes of Governance. Journal of Public Policy, 28 (1), 1-17.

Hertting, N., & Vedung, E. (2012). urposes and criteria in network governance evaluation: how far does standard evaluation vocabulary take us. Evaluation, 18(1), 27-46.

Hirst, P. (2000). Democracy and governance. In J. Pierre, Debating governance: Authority, steering and democracy (pp. 13-35). Oxford: Oxford University Press.

Hirst, P. (2002). Renewing democracy through associations. The Political Quarterly, 73(4), 409-421. Hjern, B., & Hull, C. (1984). Going interorganisational: Weber meets Durkheim. Scandinavian Political

Studies, 7(3), 197-212.

Huijs, S. (2013). Publieke Pioniers – inspiratie langs gedurfde wegen. Den Haag: Opmeer Drukkerij bv. Huppé, G. A., Creech, H., & Knoblauch, D. (2012). The Frontiers of Networked Governance. Canada:

International Institute for Sustainable Development.

Jacobsen, D. I. (2015). Regional Governance Networks: Filling In or Hollowing Out? Scandinavian Political Studies, 38 (2), 115-136.

Jessop, B. (2003). Governance and Metagovernance: On Reflexivity, Requisite Variety, and Requisite Irony. In H. P. Bang, Governance, as Social and Political Communication (pp. 142-172). Manchester: Manchester University Press.

Kersbergen, C. v., & Waarden, F. v. (2001). Shifts in Governance: Problems of Legitimacy and Accountability . Den Haag: NWO.

Kickert, W. J., Klijn, E. H., & Koppenjan, J. F. (1997). Managing Complex Networks. Londen: Sage. Klijn, E. H. (2005). Netwerken als perspectief op beleid en uitvoering. Beleidswetenschap, 19(4), 32-

54.

Klijn, E. H. (2011). Democratic Legitimacy Criteria in Interactive Governance and their Empirical Application. In J. Torfing, & P. Triantafillou, Interactive policy making, meta governance and democracy (pp. 205-226). Colchester: ECPR press.

Klijn, E. H., & Koppenjan, J. F. (2012). Governance network theory: past, present and future. Policy and Politics, 40 (4), 187-206.

Klijn, E. H., & Koppenjan, J. F. (2014). Accountable networks. In M. Bovens, R. E. Goodin, & T. Schillemans, The Oxford Handbook Public Accountability (Vol. 85 (3), pp. 242-257). Oxford: Oxford University Press.

Klijn, E. H., & Skelcher, C. (2007). ‘Democracy and network governance: Compatible or not? Four conjectures and their implications’,. Public Administration, vol. 85, no. 3, pp. 587-608. Klijn, E., & Koppenjan, J. (2000). Politicians and interactive decision making: institutional spoilsports

or playmakers. Public Administration, 78(2), 365-387.

Kooiman, J. (1993). Modern Governance: New Government-Society Interactions. Londen: Sage. Kooiman, J. (2000). Societal Governance: Levels, Modes, and Orders of Social-Political Interaction. In

J. Pierre, Debating Governance. Authority, Steering and Democracy (pp. 138-164). Oxford: Oxford University Press.

Koppenjan, J., & Klijn , E. H. (2004). Managing Uncertainties in Networks: a Network Approach to Problem Solving and Decision-making. Londen: Routledge.

Levi-Faur, D. (2012). Big Government to Big Governance? In D. Levi-Faur, The Oxford Handbook of Governance (pp. 3-18). Oxford: Oxford University Press.

Lipsky, M. (1971). "Street-Level Bureaucracy and the Analysis of Urban Reform. Urban Affairs Review, 6, 391-409.

Lipsky, M. (1980). Street level bureaucracy: dilemmas of the individual in public services. New York: Russell Sage Foundation.

Macpherson, C. B. (1979). The life and times of liberal democracy. Oxford : Oxford University Press. Mair, P. (2013). Ruling the void : the hollowing of western democracy. Londen: Verso.

March, J. G., & Olsen, J. P. (1989). Rediscovering Institutions. The organizational basic of politics. New York: The Free Press.

March, J. G., & Olsen, J. P. (1995). Democratic Governance. New York: The Free Press.

Marien, S., Hooghe, M., & Quintelier, E. (2010). Inequalities in noninstitutionalised forms of political participation: a multi-level analysis of 25 countries. Political Studies, 58(1), 187–213.

Martens, S., ten Holt, H., & Blanken, H. (2013). Duurzame initiatieven en netwerken en de rol van de overheid.

Mayntz, R. (1993). Modernization and the logic of interorganizational networks. In j. Child, M. Crozier, & R. Mayntz, Societal change Between Markets and Organization (pp. 3-18). Avebury:

Alderschot.

Meerkerk, I. (2017). Boundary Spanning in Governance Networks: A study about the role of boundary spanners and their effects on democratic throughput legitimacy and performance of

governance networks. (Doctoraal proefschrift).

Meuleman, A. A. (2008). Public Management and the Metagovernance of Hierarchies, Networks and Markets: The feasibility of designing and managing governance style combinations. New York: Springer International.

Mouffe, C. (1993). The Return of the Political. Londen: Verso.

Newman, J. (2005). Remaking Governance. Peoples, Politics and the Public Sphere. Bristol: Policy Press.

Newman, J., Raine, J., & Skelcher, C. (2001). Developments: Innovation and Modernization. Public Money and Management, 21(2), 61-68.

Offe, C. (2009). Governance: An “empty signifier”? Constellations, 16, 550–562.

Overbeek, G., & Salverda, I. (2013). De energieke overheid – visies op netwerkend samenwerken voor een groene en veerkrachtige economie. Wageningen: LEI Wageningen ur.

Papadopoulos, Y. (2003). Cooperative forms of governance: problems of democratic accountability in complex environments. European Journal of Political Research, 42(4), 473-501.

Papadopoulos, Y. (2007). Problems of democratic accountability in network and multilevel governance. European law journal, 13(4), 469–86.

Pateman, C. (1970). Participation and democracy theory. Cambridge: Cambridge University Press. Pierre, J. (2009). Reinventing Governance, Reinventing Democracy? Policy and Politics, 37, 591-609. Pierre, J., & Peters, B. G. (2000). Governance, Politics and the State. Basingstoke: Macmillan.

Pressman, J. L., & Wildavsky, A. B. (1973). mplementation: how great expectations in Washington are dashed in Oakland: Or, Why it's amazing that Federal programs work at all, this being a saga of the Economic Development Administration as told by two sympathetic observers who seek to build morals o. Berkeley : University of California Press.

Provan , K., & Kenis, P. (2007). Modes of Network Governance: Structure, Management and Effectiveness. JPART, 18, 229–252.

Provan, K., & Milward, H. (1995). A preliminary theory of interorganizational network effectiveness: A comparative study of four community mental health systems. Administrative Science

Quarterly, 40, 1-33.

Putnam, R. D. (1993). What makes democracy work? National Civic Review, 101-107.

Putnam, R. D. (2000). Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. New York: Touchstone Books.

Rhodes, R. (1997). The New Governance: Governing without Government. Political Studies, 44(4), 652-667.

Rhodes, R. (2000). Governance and Public Administration. In J. Pierre, Debating Governance: Authority, Steering, and Democracy (pp. 54-90). Oxford: Oxford University.

Rhodes, R. (2007). Understanding Governance: Ten Years On. Organization Studies, 28(8) , 1243-1264. Sabatier, P. (1986). Top-Down and Bottom-Up Approaches to Implementation Research: a Critical

Analysis and Suggested Synthesis. Journal of Public Policy, 21-48.

Sandel, M. J. (1996). Democracy’s Discontent – America in Search of a Public Philosophy. Cambridge: Harvard University Press.

Scharpf, F. (1994). Games Real Actors Could Play: Positive and Negative Coordination in Embedded Negotiations. Journal of Theoretical Politics, 6(1), 27 - 53.

Skelcher, C., & Sullivan, H. (2008). Theory-driven approaches to analysing collaborative performance. Public Management Review, 10(6), 751-771.

Skelcher, C., Mathur, N., & Smith, M. (2005). The Public Governance of Collaborative Spaces: Discourse, Design and Democracy. Public Administration, 83(3), 573-596.

Smith, G., & Wales, C. (2000). Citizens' Juries and Deliberative Democracy. Political Studies, 48(1), 51- 65.

Sørensen, E. (2006). Metagovernance: The Changing Role of Politicians in Processes of Democratic Governance. The American Review of Public Administration, 36 (1), 98-114.

Sørensen, E., & Torfing, J. (2005). The Democratic Anchorage of Governance Networks. Scandinavian Political Studies, 28(3), 195-217.

Sørensen, E., & Torfing, J. (2007). Theories of Democratic Network Governance. New York: Palgrave MacMillan.

Sørensen, E., & Torfing, J. (2009). Making governance networks effective and democratic through metagovernance. Public Administration, 87 (2), 234-258.

Steinmo, S., Thelen, K., & Longstreth, F. (1992). Structuring Politics: Historical Institutionalism in Comparative Analysis. Cambridge: Cambridge University Press.

Stoker, G. (1998). Governance as theory: five propositions. International Social Science Journal , 17- 28.

Stoker, G. (2006). Why Politics Matters. Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Stolle, D., & Hooghe, M. (2005). Inaccurate, Exceptional, One-Sided or Irrelevant? The debate about the alleged decline of social capital and civic engagement in Western societies. British Journal of Political Science, 35 (1), 149-167.

Swanborn, P. G. (1999). Evalueren. Amsterdam: Boom.

Tatenhove, J. v., Arts, B., & Leroy, P. (2000). Political Modernisation and the Environment. The Renewal of Environmental Policy Arrangements. Dordrecht/ Boston/ London: Kluwer Academic Publishers.

Thompson, G., Frances, J., Levaĉić, R., & Mitchell, J. (1991). Markets, Hierarchies and Networks: The Coordination of Social Life. Londen: Sage.

Triantafillou, P. (2007). Governing the Formation and Mobilization of Governance Networks. In E. Sørensen, & J. Torfing, Theories of Democratic Network Governance (pp. 183-196). New York: Palgrave MacMillan.

Triantafillou, P., & Esmark, A. (2007). Document analysis of Network Topography and Network Programmes. In P. Bogason , & M. Zølner, Methods in Democratic Network Governance (pp. 99-124). Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Van der Steen, M., Hajer, M., Scherpenisse, J., Van Gerwen, O.-J., & Kruitwagen, S. (2014). Leren door doen. Overheidsparticipatie in een energieke samenleving. Den Haag: NSOB.

Van der Steen, M., van Twist, M., Chin-A-Fat, N., & Kwakkelstein, T. (2013). Pop-up publieke waarde. Overheidssturing in de context van maatschappelijke zelforganisatie. Den Haag: NSOB.

van Meerkerk, I., Boonstra, B., & Edelenbos, J. (2013). Self-organization in urban regeneration: a two- case comparative research. European Planning Studies, 21(10), 1630–52.

Van Thiel, S. (2010). Bestuurskundig Onderzoek. Een methodologische inleiding. Bussum: Uitgeverij

In document Impliceert initiatie, legitimatie? (pagina 111-126)