• No results found

3.1 WERKWIJZEENVOORTGANGVANDEOPGRAVING

25 tot 27 februari 2015

Omdat er geen mogelijkheid was om de grond op te slaan buiten de projectzone, werd het terrein verdeeld over twee rechthoekige werkputten met de lange zijde parallel aan de Langestraat. Ter hoogte van de Langestraat lagen verschillende obstakels waarvoor een buffer moest gerespecteerd worden; een put voor nutsleidingen, een strook met lijnbemaling, een verplaatste verlichtingspaal en generatoren voor de lopende rioleringswerken. Om die reden kon niet tot aan de rand van het projectgebied gegraven worden. Bij een eerste opname van het vlak werden in de eerste werkput een 80-tal sporen geregistreerd, waaronder paalkuilen en greppels. Verschillende sporen behoorden tot een laat-middeleeuwse site, wat het vermoeden uit het archeologisch vooronderzoek bevestigde.

WA1 GR22

rioleringswerke

s1

s2

Fig. 17 Werkput 1, gezien vanuit het noordoosten, met zicht op een drenkpoel WA1 met centraal een donkere vulling en op de voorgrond een baksteenrijke vulling. Aan de linkerzijde wordt de poel geflankeerd door gracht GR22, waarmee zij samenhangt.

Van een poel met donkere vulling (WA1) aan de noordoostzijde van de werkput werd een profielopname gemaakt. Het complex tekende zich ondiep af, zodat aanvankelijk gedacht werd dat het om een brede greppel ging. Een nieuwe coupe ter hoogte van oversnijdende greppels aan de oostkant (richting Langestraat), maakte duidelijk dat de poel niet verder in oostelijke richting liep en dat hij aan die zijde dieper was. Vermits de bemaling ten behoeve van de rioleringswerken niet meer werkte was de aangrenzende kuil van de nutsleidingen onder water gelopen en stond het grondwater in het noordelijk deel van de werkput hoger dan in het zuidelijk deel. De coupe kon daarom niet worden voortgezet. Nadat de werfverantwoordelijke hiervan op de hoogte was gebracht, werd de pomp weer in werking gezet. Het grondwaterniveau zou daardoor na enkele dagen terug voldoende gezakt zijn. Om zeker te zijn dat er geen waterput schuil ging onder het spoor, werden op vrijdag namiddag met de gutsboor gepeild naar de diepte. Daaruit bleek dat de zwarte vulling (s1) maximaal tot 60 cm onder het vlak reikte. In het noordelijk deel kon de moederbodem niet worden bereikt omdat daar een puinlaag met baksteen (s2) onder de zwarte vulling doorliep. Het was daarom niet mogelijk uitsluitsel te krijgen over aard en de diepte van het spoor in deze zone. Daarom werd na het couperen van alle sporen in werkput 1, deze zone met de kraan verlaagd om een beter zicht te krijgen op het verloop van greppels en kuilen.

2 tot 6 maart 2015

Werkput 1 werd afgewerkt op woensdag 3 maart, ondanks de hevige regen van dinsdag die voor vertraging zorgde. Donderdag werd werkput 2 opengelegd, waarbij alle vlakfoto's werden genomen en een deel van de werkput werd ingemeten. Met het reeds ingemeten plan werd op vrijdag 6 maart begonnen met het couperen van de sporen.

In totaal werden 217 sporen geregistreerd in werkput 2. Een indruk van deze immense sporendichtheid is te zien op de overzichtsfoto's (Fig.17). In het noorden van de werkput kwam ook een waterput aan het licht die een perceelsgreppel doorsnijdt. Een boring op de waterput maakte duidelijk dat het spoor 2.30 m diep was. Slecht bewaarde houtfragmentjes kwamen te voorschijn op 1.5 meter onder het aangelegde vlak.

Enkele houtskoolrijke kuilen verraden dat hier houtskoolbranders aan het werk waren. Deze typische sporen werden zowel in werkput 1 als in werkput 2 aangetroffen. Naast sporen uit de late middeleeuwen zijn ook enkele protohistorische sporen herkend. In enkele van deze sporen werd handgevormd aardewerk gevonden.

Fig. 19 Een houtskoolrijk spoor s315 dat rechts net de rand van een paalkuil oversnijdt.

Fig. 18 Impressie van de sporendichtheid in het zuidelijk deel van werkput 2. Tussen de sporen zijn twee concentrische grachten te zien, waarvan er één doorsneden wordt door een waterput (bovenaan rechts).

9 tot 14 maart 2015

Naast de sporen van constructies en perceelsgreppels uit de late middeleeuwen, werden drie kuilen met beenderresten aangetroffen, waarvan er één half buiten het projectgebied viel. Zij hadden min of meer eenzelfde oriëntatie. Eén van de kuilen bevatte de resten van een hoefdier, nog in anatomisch verband. De rechthoekige kuil met een lengte van 2 meter was zorgvuldig gegraven met rechte wanden een een vrijwel vlakke bodem. De poten van het dier waren ingetrokken en de kop gedraaid. Een andere kuil bevatte dierlijke resten die niet meer in anatomisch verband lagen.

Alle coupes op kuilen en grachten uit werkput 2 werden afgewerkt. Alleen de waterput bleef nog onaangeroerd. Hiervoor moest het grondwater eerst voldoende worden verlaagd. Op donderdag werd een kader bemaling geplaatst op de waterput, zodat het spoor in de komende week volledig zou kunnen worden opgegraven.

16 tot 18 maart 2015

Op maandag 16 maart werd het bovenste deel van waterput S247 geregistreerd tot aan het oorspronkelijke grondwaterniveau, 1 meter onder vlak 1. Op dat niveau werd hout aangetroffen van een ronde put. Elke halve meter werd het grondvlak ingemeten. Alle kwadranten werden manueel verdiept om de vondsten laagsgewijs in te zamelen. Op het niveau van het bewaarde hout werd dinsdag een nieuwe coupe uitgezet, op de breedste as van de put. De kraan assisteerde hierbij om de moederbodem rond de put trapsgewijs te verwijderen. Door de bemaling kon de put volledig worden vrij gelegd zonder dat er problemen rezen met het grondwater. Het ging om een houten boomstam waarvan de twee helften met tappen waren gefixeerd. De tappen waren samengetrokken met een gevlochten koord van twijgen.

Er moest snel gewerkt worden omdat de originele aanlegtrechter scheuren vertoonde. Bij het openen van de put ter hoogte van de originele naden, viel een groot deel van de vulling omlaag. Met behulp van de kraan kon het geheel gestut worden zodat de lagen konden worden ingetekend en pollenstalen konden genomen worden. Een monster van de onderste vulling werd genomen voor macroresten. Woensdag werd de houten put gespoeld, waarna opnamen gemaakt werden van de technische details. Tenslotte werd een staal genomen voor dendrochronologie.

Alle grachten werden uitgehaald en verborgen sporen in het tweede vlak werden geregistreerd en gecoupeerd.

De archeologische werken werden op 18 maart beëindigd. Het resultaat was een indrukwekkende dataset van 550 stratigrafische eenheden. Het gaat voornamelijk om grachten, greppels, kuilen, paalkuilen en een waterput. Zij dateren in hoofdzaak uit de middeleeuwen en geven blijk van verschillende fasen in de organisatie van de nederzetting. De sporen werden gecoupeerd en de tweede helften werd uitgehaald. Ook de vulling van de grachten werd uitgehaald, waarbij het vlak in een tweede niveau werd gecontroleerd op nieuwe sporen. Grondmonsters en houtskoolstalen werden genomen uit diverse kuilen. Verder werden pollenstalen genomen van de lagen uit de gebruiksfase van de waterput. De houtskoolrijke kuilen werden bemonsterd met het oog op analyse van macroresten en houtskool. De kuilen met dierlijke resten werden ook bemonsterd, waarbij het slecht bewaard bot deels in bulk werd ingezameld. In één van de paalkuilen was het hout onderaan bewaard. Het werd ingezameld voor houtdeterminatie. Van de waterput zelf werden eveneens houtstalen genomen voor hout-determinatie en om de put precies te dateren met behulp van de jaarringen van het hout.


3.2 BODEMENSTRATIGRAFIE18

Door het systeem van plaggenbemesting hebben zich op en rond het projectgebied bolle akkers gevormd. Ook de opgegraven zone ligt ter hoogte van een bolle akker die parallel loopt met de huidige Langestraat. De kleine zandrug die door de akkerbouw gevormd werd, speelde geen rol in de keuze van de vestigingsplaats in de protohistorie of in de middeleeuwen. Deze bolle akkers hebben zich gevormd in de late middeleeuwen en erna. Het akkerdek verhoogde hier geleidelijk in de loop van de eeuwen, door het verspreiden van mest uit de potstal dat vermengd was met strooisel en heideplaggen. Vandaag bereikte het akkerdek daardoor een dikte van ca. 70 cm (profiel P9SN). Het is opgebouwd uit een restant van de oudste akkerlaag onderaan, waarin soms nog onvermengde brokken van de natuurlijke bodem zichtbaar zijn (Ap/Bh in profiel P9SN), met daarboven de homogenere akkerlagen die geleidelijk verhoogd zijn door de aangevoerde plaggenmest (Ap1 en Ap2 in profiel P9SN)

Op het ogenblik van de vestiging van de mens op deze locatie - een eerste keer in de protohistorie en een tweede keer in de volle middeleeuwen was het landschap anders dan vandaag. Onder de plaggenlaag bevinden zich restanten van een podzolbodem in de vorm van een bruine humusaanrijkingshorizont (Bh horizont). Die heeft zich gevormd in fijn zand dat door de wind werd afgezet tijdens de ijstijd of op het einde ervan. De podzolbodem ontwikkelde zich onder bos- of heidevegetatie. Hij was nog steeds grotendeels aanwezig op het ogenblik dat de mens zich op deze plaats vestigde in de middeleeuwen. In de vulling van verschillende middeleeuwse sporen zijn onvermengde fragmenten van de podzolbodem waarneembaar. Tussen de middeleeuwse kuilen en de plaggenlaag werden bovendien meermaals verspitte resten waargenomen van de podzolbodem. Die zijn er ongetwijfeld terecht gekomen bij het eerste gebruik als akkerland, voor het tot stand komen van het plaggendek en na het verlaten van de nederzetting.

Deze beschrijving is gebaseerd op Dondeyne & Vanierschot 2015 en observaties in de loop van de opgraving.

18 s101 s100 s263 s460 s461 s180 Ap/Bh Ap2 Ap1 Bh Bh C R17 R18

Fig 20 Profiel P9SN. Onder de dikke antropogene akkerlaag waarin 3 lagen te herkennen zijn, verschijnen een ondiepe kuil KU263 en een middeleeuwse gracht GR180. In de dunne laag tussen de spoorcomplexen en de plaggenlaag (s526) zijn verplaatste podzolfragmenten uit de B horizont waar te nemen (witte pijlen).

Alle sporen uit de protohistorie en de sporen van de middeleeuwse nederzetting bevinden zich onder het akkerdek. Dat is te zien in profiel P6SN waar een protohistorische paalkuil PK77 zich aftekent onder het akkerdek. In deze kuil werd ook handgevormd aardewerk gevonden. In profiel P9 ligt de vol-middeleeuwse gracht GR180 eveneens scherp onder de oudste akkerlaag. 


s101 s99 s77 s100 Ap3 Bt/E R11 R12 Fig. 21 Profiel P6SN.

Fig. 22 Grote brokken van de oorspronkelijke podzolbodem zitten plaatselijk onvermengd in de vulling van de aanlegkuil s247 van de middeleeuwse waterput WA247. Detailfoto van het tweede vlak.

3.3

STRUCTUREN, SPOORASSOCIATIESENSPOORCOMPLEXEN

De plaats die nu aan de Goormansstraat is gelegen, werd in het verleden door de mens meermaals uitgekozen als locatie voor ontginning of bewoning. Een eerste maal gebeurde dat in de voor-Romeinse periode, wanneer de zuidkant van het terrein deel uitmaakte van een nederzetting uit de ijzertijd. De restanten van deze nederzetting zijn sterk verstoord door latere activiteiten in de Romeinse periode en de middeleeuwen. In de vroeg-Romeinse tijd was de plaats vermoedelijk opnieuw bebost. Dat weten wij omdat houtskoolbranders er actief waren, om er houtskool te winnen, onder meer uit Elzenhout dat in de omgeving groeide. Daarna duurt het tot de volle middeleeuwen eer dat de plek weer wordt bewoond. De middeleeuwse bewoning is intens. Op een beperkte oppervlakte werden resten gevonden van erven met de bijhorende gebouwen waarin men woonde en werkte. Uit de oriëntatie en oversnijding van spoorcomplexen als grachten, greppels en kuilen kan de opeenvolging van de nederzettingsfasen worden ontrafeld.

Dat wordt mooi geïllustreerd in de zuidwestelijke sector. De oudste middeleeuwse fase wordt hier belichaamd door gracht GR180 die vooral aardewerk bevatte in Maaslandse traditie. Zij wordt oversneden door waterput WA247 en een smalle greppel GR188, die op haar beurt oversneden wordt door gracht GR76. Waterput WA247 wordt doorsneden door een paalkuil PK215 en gracht GR180 wordt doorsneden door paalkuilen PK184 en PK414, twee wandpalen van een middeleeuws gebouw (ST7). In al deze fasen werd naast Maaslands aardewerk, voornamelijk grijs aardewerk gebruikt. In de depressie boven de waterput werd ook harder aardewerk aangetroffen dat in de richting van steengoed evolueert. De belangrijkste evolutie in deze sector kan dan ook in de twaalfde, dertiende en veertiende eeuw worden gesitueerd. Gracht GR76 wordt uiteindelijk oversneden door een brede rechtlijnige uitgraving met onregelmatige diepte dat uit de periode na de middeleeuwen dateert (SP319).

Ook de oudere spoorcomplexen vinden hun plaats in deze fasering. Zo doorsnijdt gracht GR76 een paalspoor uit de protohistorie PK71 en een Romeinse kuil voor houtskoolproductie KU323. Op een dieper niveau, onder het houtskoolrijk spoor, bevindt zich nog een paalkuil PK451, die eveneens door de gracht wordt oversneden. Een andere houtskoolrijke kuil KU315 ligt zij aan zij met een wandpaal van een tweede middeleeuws gebouw (ST1), maar uit de geringe oversnijding kan geen fasering worden afgeleid. 
 Oversnijdingen geven informatie over de opeenvolging van het ontstaan van de sporen en spoorcomplexen, maar er zijn nog andere belangrijke kenmerken die het geheel betekenis geven. Sporen die in een regelmatige patroon gespreid zijn kunnen behoren tot eenzelfde structuur. Vaak gaat het om paalkuilen, waarin de stijlen stonden van een gebouw en die op regelmatige afstanden ingepland werden. Ook de uiterlijke kenmerken van de sporen kunnen samenhang vertonen die van belang is. Zo zijn de hoger vermelde houtskoolrijke sporen sterk verwant op het vlak van hun vorm, opbouw en samenstelling. Door hun voorkomen vertonen zij samenhang en zijn zij met andere woorden geassocieerd. Een spoorassociatie kan een fase vertegenwoordigen in de evolutie van de site. Op een bepaald ogenblik in de Romeinse periode was de plaats bebost en werd er houtskool gewonnen om als brandstof te dienen. Daarvan getuigt deze reeks geassocieerde houtskoolrijke kuilen.

3.3.1 Sporen met handgevormd aardewerk uit de protohistorie

Verspreid over het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied werden enkele scherven handgevormd aardewerk gevonden. Zij werden niet altijd in eigentijdse protohistorische contexten aangetroffen, maar ook in paalkuilen of grachten uit de middeleeuwen. Hoewel het maar om een handvol scherven gaat, heeft hun spreiding toch betekenis. De contexten waarin zij werden gevonden bevinden zich vooral tussen de jongere middeleeuwse gebouwen 1 en 7 (PK71, PK111, PK206, KU310 en GR76).

In twee protohistorische paalkuilen PK 71 en PK 206 werden enkele scherven in hun originele context aangetroffen. De kuilen liggen te ver uit elkaar om tot eenzelfde structuur te behoren, maar tussen beide sporen werden wel verschillende gelijktijdige sporen aangetroffen. Zij zijn herkenbaar aan de minder scherpe begrenzing en de vulling die sterker uitgeloogd is dan de middeleeuwse sporen. Uit de vulling van paalkuil PK206 werden twee houtskoolmonsters ingezameld. Eén van de stalen werd gewaardeerd voor 14C-datering maar werden niet weerhouden omdat het enkel stamhout van eik bevatte, wat een risico inhoudt voor een te oude datering (v159).

Verder werden ook geïsoleerde scherven handgevormd aardewerk gevonden in de gracht GR76 en in de vulling van twee paalkuilen in de zuidelijke helft van structuur 1, in het bijzonder de nazak s115 van paalkuil PK115 en in de kuilvulling s111 van paalkuil PK111. Deze vondsten liggen op relatief korte afstand van paalkuil PK71, wat in deze zone activiteiten in de protohistorie verraad. Ook de handgevormde scherf uit gracht GR76 werd in deze buurt gevonden, 5 m ten zuiden van coupe 331AB. De combinatie van schijnbaar geïsoleerde paalkuilen, de identificatie van verschillende van deze kuilen als paalkuil en de spreiding van het handgevormd aardewerk, zijn sterke argumenten voor de aanwezigheid van een nederzetting. De bewaring van de sporen is vaak ondiep en het terrein is hier verstoord door verschillende middeleeuwse grachten en latere verstoringen. De situering van paalkuil PK206 op de grens van het onderzoeksgebied, toont aan dat de nederzetting zich verder uitstrekt ten noordwesten van de opgegraven zone.

Een kleine spieker van vier gelijksoortige paaltjes en met een oppervlakte van 100 op 120 cm, bevond zich in de noordwesthoek van het terrein. Er werd geen keramiek gevonden, maar de vulling is sterk uitgeloogd. De vorm van de kuilen varieert van rechthoekig (PK194) tot rond (PK195 en PK197). Zij hebben een lengte tussen 34 en 22 cm. De bewaarde diepte schommelt tussen 20 en 24 cm. Paalkuil PK416 wordt doorsneden door de volmiddeleeuwse paalkuil PK196.

geïsoleerde protohistorische sporen

PK71, PK206, PK231, PK316, PK317, KU321, KU322

PK71. Ovale paalkuil van 45 op 35 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 27 cm. De vulling s71 (=s324) is donker bruingrijs en bevat houtskool (1). De kuil is ouder dan gracht GR76. Zowel bij het aanleggen van het vlak, het couperen als het uithalen van het spoor werd handgevormd aardewerk gevonden (v19, v55, v150 en v194).

PK206. Ovale paalkuil van 57 op 36 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 17 cm. De vulling s206 (kuilvulling) is donker grijsbruin met witte vlekken en bevat houtskool (sp). De paalkuil is ouder dan PK207. In de vulling werd handgevormd aardewerk gevonden (v147). Bij het uithalen van het spoor werd houtskool ingezameld (v159 en v204). Eén van de stalen (v159) is afkomstig van stamhout van eik en werd daarom niet geschikt bevonden voor 14C

datering.

PK231. Ronde paalkuil met een lengte van 23 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 14 cm. De vulling s231 (kuilvulling) is donker bruingrijs.

PK316. Ronde paalkuil met een lengte van 27 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 16 cm. De vulling s316 (kuilvulling) is donker bruingrijs.

PK317. Ronde paalkuil met een lengte van 26 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 27 cm. De vulling s317 (kuilvulling) is donker bruingrijs en bevat houtskool (2).

KU321. Ronde kuil met een lengte van 26 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 10 cm. De vulling s321 (kuilvulling) is donker grijsbruin en bevat houtskool (sp).

KU322. Ovale kuil met een lengte van 40 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 11 cm. De vulling s322 (kuilvulling) is donker bruingrijs en bevat houtskool (sp). De vulling s426 (kuilvulling) is donker bruingeel en bevat houtskool (sp) en ijzeroer (1). De kuil grenst aan KU323, maar er is geen oversnijding.

kuilen die behoren tot de spieker

PK194, PK195, PK197, PK406

PK194. Rechthoekige paalkuil van 34 op 29 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 24 cm. De vulling s194 (aanlegkuil) is witgrijs. De vulling s403 (paalschim) is licht grijswit.

PK195. Ronde paalkuil met een lengte van 22 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 22 cm. De vulling s195 (kuilvulling) is witgrijs. De vulling s404 (natuurlijk) is grijswit en bevat houtskool (sp).

PK197. Ronde paalkuil met een lengte van 22 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 20 cm. De vulling s197 (kuilvulling) is donker bruingrijs.

PK406. Rechthoekige paalkuil. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 22 cm. De vulling s406 (paalschim) is donker bruingrijs en bevat houtskool (sp). De kuil is ouder dan de middeleeuwse paalkuil PK196.

3.3.2 Een structuur uit de Romeinse tijd of de late ijzertijd?

Paalkuil PK451 is ouder dan de Romeinse houtskoolrijke kuil KU323 en tekent zich scherper af dan de protohistorische kuilen. Mogelijk gaat het om een paalkuil uit de vroeg-Romeinse tijd, meer bepaald uit een fase van voor het branden van houtskool. Vermoedelijk behoorde de kuil tot een structuur. De enige paalkuil met vergelijkbare kenmerken en afmetingen bevindt zich ongeveer 10 m meer naar het noorden. PK340 wordt gesneden door de middeleeuwse gracht GR76. Eventueel tussenliggende palen kunnen verstoord zijn door de gracht. Door de middeleeuwse verstoringen in deze zone, blijft deze structuur hypothetisch. PK340 zou ook kunnen geïnterpreteerd worden als haardkuil van het middeleeuwse gebouw structuur 1.

PK451. Onregelmatige paalkuil met een lengte van 70 cm. De bewaarde diepte bedraagt maximaal 20 cm onder vlak 2 (ca. 35 cm onder vlak 1). De vulling s451 (aanlegkuil) is donker bruin met gele en oranje vlekken en bevat houtskool (1). De vulling s484 (paalschim) is donker bruingrijs. De kuil kwam tevoorschijn, deels onder de gracht GR76, bij het uithalen van de houtskoolrijke kuil KU323. Het complex is ouder dan gracht GR76, en ook ouder dan KU323.

Fig. 26 Kuil KU451 doorsneden door gracht GR76 (coupe vanaf het tweede vlak, na het uithalen van de houtskoolrijke kuil KU323).

3.3.3 Spoorassociatie 1: resten van houtskoolmeilers uit de Romeinse tijd