• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 91 (1992) 5-6

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 91 (1992) 5-6"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Walburg Pers 1 9 9 2 - 5 / 6

K O B

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

B U L

Tweemaandelijks tijdschrift voor monumentenzorg, architectuurgeschiedenis, archeologie,

cultuurbeleid, musea en archieven

T

H .ifÉBÊMSRiw K •

l N

(2)

INHOUD

KONINKLIJKE NEDERLANDSE OUDHEIDKUNDIGE BOND Opgericht 17 januari 1899

Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana.

Bulletin

Tweemaandelijks tijdschrift van de KNOB, tevens orgaan van de

Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor het

Oudheidkundig Bodemonderzoek.

Redactie

Prof. dr. ir. F.W. van Voorden (hoofdredacteur).

prof. drs. H.L. Janssen, drs. E. de Jong, prof. dr. A.J.J. Mekking, dr. K.A. Ottenheym, drs. H. Sarphaty prof. dr. E.R.M. Taverne,

prof. dr. ir. C.L. Temminck Groll, drs. ing. D.J. de Vries,

prof. dr. A. van der Woud.

Redactieraad

Drs. U.F. Hylkema (voorzitter), prof. dr. W.J.H. Willems, G. Heuff,

drs. J.F. van Regieren Altena, drs. C.O.A. Baron

Schimmelpenninck van der Oije, ir. C.J. Vriesman,

mevr. drs. M.J.H. Willinge.

Lay-out en vormgeving Walburg Pers.

Summaries

Mevr. drs. V.J.M.W. Vrijman.

Abonnementen Bureau KNOB, Achter St. Pieter 21 3512 H R Utrecht tel. 030-321756

Abonnement en lidmaatschap KNOB:

ƒ 75,—; ƒ 50 — (t/m 27 jr); ƒ 125,—

(instelling etc.). Opzeggingen voor 1 december van het jaar.

Losse nummers en druk Walburg Pers

Postbus 222

7200 AE Zutphen tel. 05750-10522.

Losse nummers ƒ 15,—.

ISSN 0166-0470

145

M.AD. van Nieuwpoort

De architectuur van Gustav Cornelis Bremer 156

DJ. de Vries, J. W. Bloemink en R. H. P. Proos De proosdij in Deventer

166

C.AA. Linssen

Het Maastrichtse graf van de laatste Karolinger

170 Lex Bosman Een nieuw beeld van een oud gebouw.

Opmerkingen over de St. Servaaskerk in Maastricht in de elfde eeuw

177

Eymert-Jan Goossens en Gerrit Vermeer De 'strenge stijl' van Alessandro Pasqualini

182 Publikaties

R. Stenvert. Constructing the Past: Computer- Assisted Architectural-Historical Research (recensie: Erik Kleyn); A.J. Looyenga, Van waterstaatskerk tot kathedraal . (recensie: Coert Peter Krabbe); A.G. Schulte, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst;

Margraten, Mheeren Noorbeek (recensie: Elle de Wijs): Charles van den Heuvel. Papiere Bolwercken'- de introductie van de Italiaanse stede- en vestingbouw in de Nederlanden (recensie: P.M.J.L. Lombaerde).

185

Recent verschenen Met een bericht over Monumenten van volkswoningbouw Amsterdam

186 Berichten

Monumentenzorg: Bouwhistorisch onderzoek, studiedag te Deventer.

Archeologie: Behouden Huys Nova Zambia, Romeinse brug Cuijk, Gennep, Gemeentelijke archeologie-stand van zaken, Nederlandse archeologie in het buitenland, Archeologisch Toerisme Noord-Holland.

190

Mutual heritage: Willemskerk - Gereja Immanuel;

Jakarta, Onzekere toekomst huis Reinier de Klerk in Jakarta, Monumenten op Bali.

194

Tentoonstellingen

Kreta in Allard Pierson museum, In dienst van het Koninkrijk, Het Witte Loo 1806 - 1962.

197

Auteurs en referenten

197 KNOB

Mededelingen en berichten

199 Summaries

Omslag: Prijsvraaginzending stadhuis Amsterdam. 1937-'38, architect Gustav Cornelis Bremer (fragment: opname Rijksdienst voor de Monumentenzorg: bron: privé archief Bremer).

BULLETIN KNOB

Jaargang 91,1992, nummer 5/6

(3)

De architectuur van Gustav Cornelis Bremer

Over het werk van de Rijksbouwmeester ir G.C. Bremer (1880-1947)1

M.A.D. van Nieuwpoort

De architect ir G.C. Bremer heeft van cir- ca 1910 tot 1947 een belangrijke bijdrage geleverd aan de Nederlandse architec-

tuur. Een groot deel van die periode, van 1924 tot 1946, was hij Rijksbouwmees-

ter.

Het oeuvre van Bremer is zeer uiteen-lo- pend van aard, het vertegenwoordigt niet een duidelijke stijl of een specifieke

stroming. Zijn uitgevoerde bouwwerken bevatten zowel traditionalistische als 'Nieuw-Zakelijke' elementen, al naar ge- lang de opdracht daar naar zijn mening om vroeg. Bremer stond daarmee aan de zijde van architecten zoals H.A.J. Baan- ders, C.J. Blaauw, J.W.E. Buijs. W.M. Du- dok, F.A. Eschauzier, G. Friedhoff, J.

Limburg, H.F. Mertens, D. Roosenburg en A. van der Steur, die los van alle dis- cussies over dogma's hun eigen, indivi- duele opvattingen vormgaven. In het ar-

chitectuurdebat tussen de vertegen- woordigers van het Nieuwe Bouwen en

de traditionalisten speelde Bremer inder- daad geen rol. Dat is er waarschijnlijk mede de oorzaak van dat zijn werk min- der in de belangstelling van de architec- tuurhistorici is komen te staan.

Gustav Cornelis Bremer werd op 7 juli 1880 in Rotterdam geboren. Zijn vader was scheikundig ingenieur en als leraar aan een H.B.S. te Rotterdam verbonden/ Bremer had een broer en twee zusters.

Hij volgde tot 1904 een bouwkundige oplei- ding aan de Polytechnische School te Delft,

waar hij onder meer les kreeg van prof. ir.

Henry Evers. Na zijn militaire dienst vestig- de hij zich in 's-Gravenhage. In de eerste jaren deed hij ervaring op bij de bouw van het Vredespaleis, waar hij onder leiding van prof.ir. J.A.G. van der Steur aan meewerk- te. Bij deze gelegenheid zijn waarschijnlijk de eerste contacten met ir D.E.C. Knuttel

gelegd, zijn latere chef bij de dienst Lands- gebouwen. Eind 1910 verhuisde Bremer naar Arnhem, waar hij samen met de archi-

tect A.R. Freem een architectenbureau had, dat kort na 1910 diverse opdrachten uit- voerde, waarvan er enkele gepubliceerd werden.3 Van 9 september 1914 tot 1 janu- ari 1916 werd hij tijdelijk gemeente-architect van Arnhem, als assistent van de directeur Gemeentewerken, ir W.F.C. Schaap.

Op 1 januari 1916 trad hij als tijdelijk ingeni-

eur in dienst bij Landsgebouwen, de voorlo- per van de Rijksgebouwendienst. In datzelf- de jaar werd hij op 1 april benoemd als ad-

1. Ontwerp voor de verbouwing en uitbreiding van het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-

Generaal (1920), perspectieftekening van J.R. Prent van gevel aan de hoek van de Hofweg (privé-archief Bremer, Laag Soerenj.

junct-rijksbouwmeester in het toenmalige tweede district van Landsgebouwen, dat onder leiding stond van ir D.E.C. Knuttel.

Op 1 januari 1924 werd Bremer bij de net geformeerde Rijksgebouwendienst als Rijksbouwmeester aangesteld, verantwoor- delijk voor alle nieuwbouw. Hij bleef tot zijn pensionering op 1 januari 1946 in functie.

Daarna was hij nog op contractbasis in dienst van de Rijksgebouwendienst om de

lopende zaken af te handelen. Dit betrof voornamelijk de afronding van de bouw van

het Spoorwegpostkantoor te Den Haag (1939-'48). Na zijn pensionering werd hij voorzitter van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg.

Bremer was gehuwd met Johanna Marga-

retha Buekers en zij kregen twee dochters, Geertruida en Annie. Hij was bevriend met

de kunstenaars Mari Andriessen, Hildo

(4)

2, G, C, Bremer (foto privé-archief Bremer, Laag Soeren; i. j, fym. 1940].

Krop en Richard Roland Holst, Met Knuttel, die veel bij hem thuis kwam, kon hij

en ook met de architecten Es- chauzier, Friedhoff en oud ging hij op

vriendschappelijke voet om. contac- ten met architecten van onderschei- den stromingen leidden tot beïnvloe- ding. Dit is met name aantoonbaar in de ge- vallen van Friedhoff en oud.

Frtedhoff in zijn in memoriam over Bremer: 'Zijn oordeel werd niet met orato- risch talent naar voren gebracht kon, naar gelang van de omstandigheden, met onverwachte felheid worden geuit, waaruit

de bleken,

die anders door zijn gestoten karakter wer- den teruggedrongen,*4 Hij herinnerde zich Bremer als die karig woor-

den. Friedhoff voorts op ander aspect: 'Bremer een teruggetrokken fi- guur, die in het openbare of

verenigingsteven naar voren trad als dit on- vermijdelijk of het met nadruk

werd gevraagd."5 ook oud was die terug- getrokkenheid opgevallen, Hij de

houding van ten van com-

plimenten zijn werk: 'Het moeilijk Bremer gedurende zijn leven iets vriendelijke van deze aard te zeggen, Zijn de indruk, dat hij dit niet begeerde,'6

Typerend voor Brerners bescheidenheid zijn de teksten over zijn eigen gebouwen.

Aan de Hoge Raad in Den (1939) en

het Gouvernement in Maastricht (1930-*35) wijdde Bremer ieder teksten, waarin hij zijn werkzaamheden omschreef als het

meewerken aan huisvesting,

de eer liet hij meestal zijn medewerkers en bewondering schoof hij door naar de meewerkende kunstenaars. Hij vermeed

persoonlijke uitspraken; afstandelijkheid op 14 augus- tus 1949 in Laag Soeren, waarheen hij tij- dens de oorlog was verhuisd,

Oud vond van Bremer dat het hern 'niet zo- kon schelen in welke vormentaal ge- bouwd werd, als het maar doorvoeld was, met gedaan, en met kennis van za-

ken,'7 Friedhoff schreef dat 'Bremer een had voor de natuur en de har- monie van de schepping in al zijn geledin- gen zuiver aanvoelde. Hij hield van het na-

tuurlijke, het vanzelfsprekende er» wars van kunstmatigheid.' Verder hij

dat Bremer 'zijn leven in dienst ge-

van de en tot

schoonheid trachtte op te voeren waar dat maar mogelijk was,**

Bremer volgde de opvatting dat de architec- tuur in de plaats aan de wensen van

de gebruikers diende te beantwoorden, re- den waarom hij de stijl per opdracht veran- derde,

Friedhoff schreef in zijn rierdenkingsartikel dat 'Bremer vrij wanner de opgave dit vereiste en traditioneel wanneer ook dat in

de aard van de opgave lag. Naar mijn me- ning is dit de houding voor de archi-

tect, die zich in van zijn opdracht stelt, vooral in tijdperk der beschaving

dat naar zijn vormge-

ving zoekt,*11 Volgens Bremer gebouw zijn betekenis vooral aan de bestemming.'10 Als die bijzonder of belang- rijk was, moest de vormgeving een monu- mentaal karakter hebben. Vandaar dat ge- bouwen als het Gouvernement en de

monumentaler, meer representa- tieve uitwerking krijgen dan de postkanto- ren, die een meer zakelijke, utilitaire be- stemming uitdrukken.

ook de omgeving in sterke mate

de vormgeving, zoals uit Breiriers beschrij- vingen kan worden opgemaakt." Bij het Hoofdpostkantoor te (1916-'23), het Spoorwegpostkantoor en het nieuwe gebouw voor het Hoofdbestuur van de PTT (1940-'45j het op de

voorgrond. Dat onderscheidt gebou- wen van een meer landelijk type overheids- gebouwen, waarvan de postkantoren van

Terborg (1939-'41) en (1924)

voorbeelden zijn,

In zijn landhuizen Bremer andere, minder zakelijke wormgeving toe, die voor- namelijk door middel van de toe-passing van en onregelmatige platte- gronden het landelijke karakter van de ont- werpen benadrukken. Voorbeelden daarvan zijn de voor eigen gebruik gebouwde hui-

zen in Soeren, en Wasse-

naar, In zijn vroege ontwerpen (samen met A.R. Freem), zien we dat zijn landhuizen variëren van classicistisch tot de Engelse

landhuisstijl. Ook in het landhuis aan de

Duinvoetlaan 10-12 te Wassenaar (1918) we de invloed van de Engelse land- huisstijl, met name van Voysey.

In sommige van Bremers bouwwerken is te zien dat zijn bewondering voor ar-

chitecten overging in navolging, Dit zien we niet in zijn beginperiode, maar tot in zijn werken, vooral met en ook met Oud gebeuren. Zo lijken het land-

huis "Klein Engelenburg' in Brummen (voor 1915), het landhuis 'Arva* in Velp (voor 1916) en de H.B.S. in Arnhem (1918) door Berlage geïnspireerd.12 De be- wondering voor zover, dat hij in zijn ontwerpen de meester zowel in als naar de vorm navolgt, want ook Berlage zag in de ambachtelijke bouwwijze uit voorgaande eeuwen lichtend voor-

Maar ook later zien we op-

in Bremers werk, want de gelijkenis tussen de toren van het Maastrichtse Gou-

3. Gebouw van het Hoofdbestuur van de PTT fe oen Haag aan de Koilenaerkade (1923); ansicht-kaart ca, 1950,

(5)

vernement met die van het Hubertusslot op de Veluwe is onmiskenbaar.

Over Nederlandse architecten had Bremer uitgesproken opvattingen die zijn dochter als volgt schetste: 'Hij achtte Berlage zeer hoog. Hij was een echte bewonderaar van hem, evenals van Henry van de Velde. Hij

was minder weg van Cuypers. Hij had een hekel aan de Delftse School: zijn stekels gingen recht overeind staan van Granpré Molière en Van Ravesteyn. Hij vond die op-

nieuw toegepaste trapgevels kitsch. Het was zijn mening dat je die niet moest nama- ken. Hij voelde zich bij de Zakelijken thuis.

Dudoks werk vond hij niet slecht, maar het lag hem niet. Hij apprecieerde het wel,

maar hij vond het te koud. Ook waardeerde hij de Amsterdamse School. Het werk van Oud, met wie hij vooral tijdens de Tweede

Wereldoorlog veel contact had, vond hij zeer waardevol. Ik kan mij ook herinneren

dat hij mij speciaal meenam naar het stad- huis in Enschede (van Friedhoff, M.-A.v.N.), want dat vond hij heel bijzonder. '

Bremer had een voorliefde voor de middel- eeuwse bouwkunst, zowel de vormentaal als de uitgangspunten erachter spraken hem aan. Hij had het idee dat er in de mid- deleeuwse bouwkunst nog ruimte was voor de ambachtsman, en dat deze op één lijn

stond met de architect. In zijn gebouwen

zijn ook duidelijke verwijzingen naar met name de romaanse bouwkunst terug te vin- den, al betreft het veelal eigenzinnige inter- pretaties, zoals het veelvuldig toepassen van de boogvormen (in vensters en deur- portalen), het gebruik van natuursteen als bouwmateriaal en de intensieve samenwer- king met beeldend kunstenaars, die versie- ringen voor de gebouwen maakten in de vorm van beelden, wandschilderingen en gebrandschilderde ramen.

Mevrouw Bremer herinnerde zich dat hij 'een voorkeur had voor de architectuur van

het Frans Romaans en de vroege gotiek, zoals uitgevoerd in bijvoorbeeld de kathe- dralen van Chartres en Vézelay. Tijdens va- kanties bezochten we in Frankrijk die kathe- dralen. Het classicisme beviel hem niet.

Met die voorkeur had te maken dat zijn doel en zijn rolbesef door een democratische geest werden bepaald. Het was zijn idee dat hij voor het volk bouwde.'14

Bremer zag zijn werk als een collectieve ar- beid van architecten, kunstenaars, ingeni- eurs, technici en ambachtslieden. Uit over- tuiging besteedde hij, net als Berlage, de versiering van zijn werk uit aan beeldend

kunstenaars. In vrijwel al zijn gebouwen hebben beeldhouwers, glazeniers, schilders en wandbekleders werk verricht. De Hoge Raad werd bepaald door een concept waar- in de gevel in wisselwerking staat met de ervoor geplaatste beelden van rechtsge- leerden. De gevel van het Gouvernement werd op verschillende plaatsen gemarkeerd door beeldhouwwerk, terwijl ook de nieuw- zakelijke gevel van het Spoorwegpostkan- toor geaccentueerd wordt door vier sculptu- ren van Hildo Krop. Ook in de interieurs heeft hij veel aandacht besteed aan een

ïn UIT&REDinCi «. mn- GEBOUW »n DK

.JTATm-CiEflERAAL EERSTE VERDIEPING

4. Ontwerp voor de verbouwing en uitbreiding van het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-

Generaal (1920), plattegrond eerste verdieping (privé-archief Bremer. Laag Soeren).

5. Ontwerp voor de verbouwing en uitbreiding van het gebouw van de Tweede Kamer der Staten- Generaal (1920). gevel aan de hoek van de Hofweg (privé-archief Bremer, Laag Soeren).

(6)

kunstzinnige vormgeving; de Hoge Raad en het Gouver-nement zijn daarvan de bes- te voorbeelden. In de rechtszaal van de Ho-

ge Raad domineerde de ronde wandversie- ring van Richard Roland Holst.

In het begin van zijn loopbaan bij de Dienst

Landsgebouwen werkte Bremer onder Knuttel, wiens opvattingen zeker ook in- vloed gehad zullen hebben. Knuttel, die van een oudere generatie was, werkte voordat hij in rijksdienst kwam als stadsarchitect in Leiden, waar hij in uiteenlopende stijlen werkte. Zijn Stadsgehoorzaal is neo-manië- ristisch, het Stadsarchief neo-gotisch. Knut- tel beargumenteerde zijn keuze voor de vormgeving voor het archief toentertijd als volgt: 'De stijl werd gekozen gedeeltelijk om een betere oplossing te kunnen geven aan de hoge smalle traveeën van de eigenlijke bewaarplaats, gedeeltelijk om te voldoen aan de wenschen van den archivaris, die,

trotsch op de middeleeuwse schatten van zijn archief, deze bij voorkeur zag onderge- bracht in een gebouw, welke vormen geen te modern karakter dragen."5 Deze onder- geschiktheid van het ontwerp aan de be- stemming en de wensen van de opdracht- gevers, komt overeen met Bremers opvat- tingen.

Gemeente Arnhem

In Arnhem kreeg Bremer als gemeente-ar- chitect de gelegenheid om grotere projec- ten uit te voeren, zoals schoolgebouwen. In de Meisjes H.B.S. verraadt hij zijn bewon- dering voor Berlage. In dit ontwerp zijn al de kenmerken opgenomen die in verschil- lende latere ontwerpen terugkeren. In de eerste plaats het materiaalgebruik. Bremer had een voorliefde voor natuursteen en baksteen, maar dan ook vaak in specifieke kleuren, zoals in dit geval van de grijsgele baksteen, aangevuld met terracotta-ele- menten. Het geheel heeft een nadrukkelijk monumentaal karakter en de referenties aan het romaanse bouwen zijn overduidelijk aanwezig, veel massa en weinig ramen.

Arnhemse politici waren van oordeel dat het gebouw 'een zwaar, plomp gevaarte was, meer eigenaardig geschikt voor een streek, die sterk aan aardbevingen onderhevig is.'"

. PTT-kantoor in Zaandam (1929). zijgevel (foto privé-archief Bremer, Laag Boeren).

6. Dubbel landhuis aan de Duinvoetlaan 10-12 in Wassenaar (1918), voorgevel (foto privé-archief Bremer, Laag Boeren: ca. 1920).

Burgermeester en Wethouders repliceer- den, dat 'Nederland's grootste moderne ar- chitect dr H.P. Berlage' over het gebouw een zeer gunstig oordeel had uitgespro- ken.' Ir W.F.C. Schaap vond: 'Bij de archi- tectuur is zoowel binnen als buiten naar groote gestrengheid gestreefd, waardoor groote rust is verkregen. De verschillende materialen der gevels vertonen overeen- komstige kleuren, doordat bij de keuze der metselsteen, der natuursteen en der terra-

cotta naar overeenkomsten is gezocht.

Maakt de buitenordonnatie een forschen in- druk, van dien van den hof gaat bekoring

uit. Het wil mij voorkomen, dat dank zij de groote bekwaamheid van den heer Bremer en de groote liefde waarmee hij zich voor

dit werk heeft gegeven, de gemeente Arn- hem een architectonisch goed verzorgd ge-

bouw rijker is geworden.'lh

Dienst Landsgebouwen/

Rijksgebouwendienst

Na kritiek op de overheidsuitgaven voor rijksgebouwen werd op 1 augustus 1922 de Rijksgebouwendienst ingesteld."1 In plaats van drie rijksbouwmeesters voor respectie- velijk Landsgebouwen, onderwijsgebouwen en justitiegebouwen, waarbij iedere rijks- bouwmeester over twee adjunct-rijksbouw- meester beschikte, kwam er in 1924 de vol- gende personeelsformatie: rijksbouwmees- ter Bremer, hoofdarchitect ir H. Hoekstra en de architecten Joseph Crouwel, H. van

Heeswijk en J.G. Robbers.

De interne verhoudingen tussen de ontwer- pende architecten zijn onduidelijk, uit mijn archiefonderzoek bleek dat het buiten-ge- woon moeilijk is om de feitelijke ontwerper

vast te stellen. *"

Bremer probeerde het volgens zijn dochter zo onambtelijk mogelijk te houden. Hij hield niet van plechtige verhoudingen. Hij dele-

geerde veel en was er een voorstander van jongeren zelfstandig werk te geven. Hij pro- beerde, zoals gezegd waar mogelijk beel- dend kunstenaars bij het werk te betrekken.

Bremer stond binnen de Rijksgebouwen- dienst bekend als de man 'die altijd achter zijn tekentafel stond en bezig was met ont-

werpen'.

Als eindverantwoordelijke heeft Bremer een stempel gedrukt op de in de periode tot

1947 door de Rijksgebouwendienst uitge- voerde bouwwerken. Dat is zichtbaar in ver- schillende bouwwerken die niet op zijn naam staan, maar wel met zijn werk nauwe verwantschap vertonen, zoals het gebouw voor de Postcheque- en Girodienst (1923), het gebouw voor de Octrooiraad plus post- kantoor aan het Willem Witsenplein in Den Haag (1933) en het Hoofdpostkantoor aan

het Vredenburg te Utrecht van Joseph Crouwel (1917-1924). Zo vinden we de uit-

stekende, afgeronde beuken aan de achter- gevel van dit laatste op de Amsterdamse school geïnspireerde gebouw ook in de ge-

velrondingen van Bremers postkantoor in Zaandam (1929) terug. Frappant is de over- eenkomst tussen de hoge boogvormige bin- nenruimten van de Hoofdpostkantoren van Rotterdam en Utrecht.

Bij de dienst Landsgebouwen/Rijksgebou- wendienst voerde Bremer voornamlijk PTT-gebouwen uit - waaronder postkanto- ren, telefooncentrales en versterkerstations - maar ook belastingkantoren, gouverne- mentsgebouwen en een gerechtsgebouw.

Tevens verzorgde hij ontwerpen voor labo- ratoria en de Wilhelminabrug in Maastricht

(voor 1930).21 In het begin van zijn dienst- verband was Bremer betrokken bij de tot-

standkoming van het Hoofdpostkantoor in

Rotterdam, het gebouw voor het Hoofdbe- stuur van de PTT (1923) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (1920-'21) beide te Den Haag. Ze vertonen onderling een

grote verwantschap, die zichtbaar is in de

gesloten rechthoekige plattegrond, de sym-

(7)

metrie van de plattegrond en de gevelbe-

werking en de algehele monumentale uil- werking.

Het ontwerp voor de verbouwing en uitbrei- ding en uitbreiding van de Tweede Kamer van Bremer en Prent (1920)vertoont in stijl en ideologie kenmerken die aan het begin

van deze eeuw veel optraden. Het toe- komstgerichte concept met een hoge brede toren aan de Hofweg geprojecteerd en een enorme arenavormige vergaderzaal is op- vallend.

De forse omvang en de robuuste lijnen slui- ten aan op Bremers prijsvraagontwerp voor de Rijksacademie voor beeldende kunsten in Amsterdam (1918) en bovendien zien we deze stijl met nadrukkelijke ritmering in de gevelrisalieten in het Rotterdamse post- kantoor en gebouw voor het Centraal Bu- reau voor de Statistiek.

Een eigen profiel

Een eigen gezicht begint Bremer te tonen in zijn ontwerp voor het Belastingkantoor aan de Boompjes te Rotterdam (1922), waarbij vooral de ruime spitsbogen op de begane grond opvallen in combinatie met de strak-

ke ritmering van de raampartijen van de bo- venverdiepingen. De boogvorm in de raam- partijen vinden we als stijlkenmerk ook in de ontwerpen voor de PTT-kantoren te Ter- borg, Wassenaar en Woerden (1939). In het postkantoor van Zaandam toont Bremer voor het eerst de voor hem karakteristieke gebogen gevelwanden, ditmaal in de hoe- koplossingen. Dergelijke motieven vinden we ook in het gebouw voor de Octrooiraad

te Den Haag, het Spoorwegpostkantoor te

Den Haag en de uitbreiding van de Provin- ciale griffie te Haarlem (1933). Ook het ont- werp voor het nieuwe gebouw voor het

Hoofdbestuur van de PTT vertoont deze kenmerkende eigenschap.

De wijze waarop de rondigen in de recht- hoekige gevelblokken schuiven, zoals bij- voorbeeld bij de Octrooiraad het geval is, zien we ook in het werk van W.M. Dudok.

Het PTT-kantoor van Weert (1936) heeft in zijn geheel een gebogen gevelwand, die de bocht van de Wilhelminasingel volgt.

Strakke functionalistische gevels, zoals in de PTT gebouwen te Breda (1931), Henge- lo (1931) en Zaandam (achtergevel), lopen vooruit op het zakelijke ontwerp voor het Spoorwegpostkantoor, waar evenwel toch een plaats is behouden voor beeldhouw- werk.

In het Gouvernement van Maastricht vinden diverse stijlkenmerken in samensmelting hun plaats, waaronder de toepassing van een opvallende toren. Niet alleen heeft de toren een signaalfunctie, ook van belang is

volgens Bremer, dat 'men zich tegenwoor- dig een raadhuis niet meer kan denken

zonder toren, waarom zou dan de zetel van de provinciale regeering niet door een toren de aandacht mogen vragen, een toren, die bovendien als verbindingselement tusschen de ongelijke gedeelten van het gebouw

goede diensten kan bewijzen.''3 Het Gou- vernement ontstond vrijwel gelijktijdig met het Enschedese stadhuis van Friedhoff en beide bouwwerken vertonen frappante overeenkomsten.

Elementen van het Gouvernement, zoals de toren en de ongelijke gevelhoogten, ko- men terug in Bremers inzending voor de prijsvraag voor het Amsterdamse stadhuis.

De basis voor dit laatste ontwerp lijkt trou- wens het stadhuis van Siena, waarvan de ook links geplaatse ranke toren is nage- volgd.

Het gebouw voor de Hoge Raad aan het plein in Den Haag, dat inmiddels is afgebro-

ken, kwam in de plaats van het vervallen

bouwwerk van W.N. Rose. Bremer herhaal- de in zijn ontwerp enkele elementen uit dat gebouw. Zo handhaafde hij de vijf boogvor-

men in de voorgevel en ook de plattegrond bewaarde hij. De haast 'kubistische' oplos- sing was een verdere uitwerking van zijn ei- gen Meisjes H.B.S. Volgens velen was dit een moeilijke opdracht. Bremer zelf ervoer dit ook, blijkens zijn uitspraak: 'het is waar, dat het gebouw dat hier stond een raar ge-- bouw was, doch ik kan u verzekeren, dat

het zeer moeilijk geweest is een gevel te ontwerpen, die op de ongunstige plaats tus-

schen de departementsgebouwen een goed figuur zou maken.'"

De architectuur had een sober karakter en een strakke, eenvoudige vormgeving met wederom een bakstenen gevel. In het interi-

eur troffen we rijke en voor Nederland on- gebruikelijke materialen als marmer en ko-

per aan. Ook was de vloerverwarming een novum.

Het Spoorwegpostkantoor is Bremers meest moderne gebouw. Van belang is de beton- nen constructie van ir J. Emmen, waardoor

de bijzondere ruimtelijke oplossingen mo- gelijk werden. In de karakteristieke rondin- gen volgt hij het werk van Oud na, wiens

vroege ontwerpen al dit kenmerk hebben.

Tegelijkertijd met het ontwerp voor het Spoorwegpostkantoor tekende Brmer ook aan een ander ontwerp, namelijk dat voor het nimmer uitgevoerde nieuwe gebouw voor het Hoofdbestuur van de PTT. Ook

hierin volgde hij Oud na, letterlijke citaten

uit diens B.l.M.-gebouw zijn te herkennen.

Overigens bestaan van Bremers ontwerp voor het Hoofdbestuur van de PTT twee

verschillende versies. Er is een tekening met een meer modernistische en een meer

traditionele, versoberde uitwerking/11 Zo zien we bij de ene tekening dat de twee vleugels met elf verdiepingen zijn bekroond met een zadeldak, terwijl de andere teke- ning een plat dak toont. De verwantschap tussen dit ontwerp en het Spoorwegpost- kantoor is groot. De vleugel aan de Rijswijk- seweg is in het ontwerp voor het Hoofdbe-

stuur feitelijk verdubbeld in een V-formatie geprojecteerd, waartussen een centraal ge- bouw is geplaatst dat door middel van wan- delbruggen is verbonden met de beide

vleugels. Bremer heeft zich voor dit ontwerp laten inspireren door de beoogde locatie aan het Haagse De Savornin Lohmanplein.

Oud oordeelde zelf gunstig over het Spoor- wegpostkantoor: '..ik prijs mij gelukkig hier te mogen getuigen van mijn grote bewon- dering voor dit werk van Bremer':'B Hij waar- deerde het Spoorwegpostkantoor omdat dit gebouw hem erg 'lag op grond van de visie die hij zelf op het bouwen had." Ook dit

ontwerp heeft de voor Bremer karakteristie- ke afgeronde hoeken. Specifiek aan dit ont- werp zijn de gladde materiaalbehandeling en de doorgaande glasstrook in de gevel.

Het glas is over de gehele hoogte in de werkruimte verwerkt. De combinatie van de

materialen is opmerkelijk. Bremer paste in de wand lichte stenen toe met Leerdamse glasbouwstenen, naar het dak toe afgerond

met bronzen kappen. De doorgaande gla- zen wanden van de glasbouwstenen zijn re-

gelmatig onderbroken door stalen ramen

8. Gouvernement in Maastricht (1930-'35), detail van de voorgevel met de woning van de Commissaris der Koningin (foto privé-archief Bremer, Laag Boeren).

(8)

met gewoon glas, waardoor het interessan- te samenspel ontstaat van een wandafslui-

ting - van transparant materiaal - en het doorzicht door de raamopening. Vooral het lichte, ruime interieur maakt indruk. Fried- hoff schreef bijvoorbeeld 'De grote binnen- ruimten van dit gebouw hebben een eigen

schoonheid, die ieder verrast die deze ruim- ten betreedt. (..) De dagverlichting in deze grote zalen is prachtig en gelijkmatig en

heeft iets onwezenlijks, doordat onbewust de vraag oprijst waar dit vandaan komt.'™

Samenvattend kan worden vastgesteld dat het grote moeite kost een lijn aan te geven

in Bremers oeuvre, een constante te vinden en orde te scheppen in de veelvormigheid van zijn ontwerpen. Oud omschreef Bremer niet voor niets als een 'onprincipeele en be-

scheiden architect."3 De verschillende ont- werpen zijn ook moeilijk in een logische

chronologische ontwikkeling te plaatsen.

Het is niet zo dat uit het ene ontwerp het andere evolueert. Zelfs binnen één ontwerp paste hij verschillende stijlen toe. Treffend is de omschrijving van Blijstra van één van Bremers laatste bouwwerken, het door hem als 'overgangsarchitectuur betitelde Spoor- wegpostkantoor: 'Heel veel elementen van de Amsterdamse School, verwantschap met Wijdeveld en Dudok, maar ook met Buijs.''"'

Het kenmerkende van Bremers werk lijkt te zijn dat het tegelijk homogeen en hete-

rogeen is. Homogeen is hij in zijn opvatting, heterogeen in zijn stijl; de bestemming en

de omgeving bepalen in hoge mate de vormgeving van de gebouwen.

Lijst van werken van Ir G.C. Bremer

Het is niet eenvoudig om een inventarisatie samen te stellen van het werk van Bremer.

Dit komt omdat over Bremer geen zelfstan- dige publikaties zijn verschenen. Bij de ver- schillende archieven is geen overzicht van zijn werk aanwezig. Er bestaat evenmin een uitgebreid privé-archief. Naast de wei- nige secundaire bronnen zijn, om tot een juiste toeschrijving te komen, bouwtekenin- gen geraadpleegd in de archieven van de districtskantoren van de Rijksgebouwen- dienst, de Gemeente Arnhem, het Neder- lands Architectuur Instituut en het Hoofdbe- stuur van de PTT. Het archief van de Rijks- gebouwendienst is moeilijk toegankelijk en niet compleet. Wel is er recent een inventa- risatie gemaakt van de tekeningencollectie van voor 1945, die onlangs is overgedragen aan het Algemeen Rijks Archief. Meestal staat op de tekeningen niet de architect ver- meld. Deze collectie is op micro-fiche gezet en daardoor goed toegankelijk. Helaas is wel besloten om de originelen te vernieti-

gen, waardoor van fraaie ontwerptekenin- gen, zoals bijvoorbeeld voor het Gouverne- ment van Maastricht (inventarisnummer 899.1), nu slechts een reproductie bestaat.

9. Ontwerptekening voor het Gouvernement te Maastricht (1930-'35) (Algemeen Rijksarchief, collectie Rijksgebouwendienst inventaris-nummer 899.1).

W. Prijsvraaginzending voor het Stadhuis van Amsterdam (1937-'38) uitgevoerd in aquarel (64 x 38) (privé-archief Bremer, Laag Soeren) (foto RDMZ).

11. Spoorwegpostkantoor in Oen Haag (1939-'48). voorgevel gezien vanaf de Rijswijkseweg (foto archief Hoofdbestuur van de PTT: z.j.)

(9)

Van diverse gebouwen bestaan verschillen- de toeschrijvingen. Van de in de oeuvrelijst opgenomen werken vormen het PTT-kan- toor in Weert en de School aan de Brant- senstraat in Arnhem twijfelgevallen. In de

niet gepubliceerde scriptie Postkantoren, Delft, 1979, 201 schrijven Aad Mannee en Bert Nagtegaal het PTT-kantoor van Weert wel aan Bremer toe. Extra toeschrijvings- problemen leveren de meer technische ge- bouwen op, zoals de telefooncentrales, ver- sterkerstations en laboratoria. In verschil- lende gevallen betrof het hier (gedeeltelijke) verbouwingen.

Bij de Rijksgebouwendienst waren verschil- lende architecten betrokken bij de uitvoe- ring van plannen en het is niet altijd duide-

lijk welke architect voor welk gebouw ver- antwoordelijk was. Bij sommige opdrachten volgden architecten elkaar op. In 1920 maakte Bremer in samenwerking met Prent een ontwerp voor de verbouwing en uitbrei- ding van de Tweede Kamer onder verant- woordelijkheid van Knuttel. De drie archi- tecten van Landsgebouwen - Bremer, Knuttel en Prent - zijn in de periode rond 1920 bij diverse bouwprojecten betrokken, zoals onder meer bij het gebouw voor de Postcheque- en Girodienst aan het Spaar-

neplein te Den Haag. Als architect van het gebouw voor de Postcheque en Girodienst wordt in de Bezuidenhoutsepost ingenieur P.F. Bordes genoemd, terwijl Blijstra het aan Knuttel toeschrijft. Prent was verant- woordelijk voor een deel van het interieur (trappenhuis). Overigens past dit gebouw stilistisch gezien wel in het oeuvre van Bre-

mer, wat niet zo vreemd is gezien het feit

dat hij over de uitvoering van deze opdracht de daadwerkelijke leiding had. Wat zijn pre- cieze invloed was op het ontwerp is nu

moeilijk te achterhalen. Gebouwen die in secundaire publikaties als tijdschriftartikelen en boeken aan verschillende architecten worden toegeschreven zijn bijvoorbeeld het gebouw van het Hoofdbestuur van de PTT te Den Haag (M.J. Granpré Molière, Prent of Bremer) en het Hoofdpostkantoor te Rot- terdam. Dit laatste gebouw wordt in sommi- ge publicaties aan H.T. Teeuwisse toege- schreven, terwijl al in Bouwkundig Week- blad van 8 januari 1916, 276-277 een

perspectieftekening van de hand van Knut- tel werd gepubliceerd. In ieder geval had

Bremer te maken met een plattegrond die al vaststond. In hoeverre hij verantwoorde- lijk is voor de gevel (die sterke gelijkenis vertoont met de genoemde tekening van

Knuttel) en het interieur is moeilijk na te

gaan, hoewel ik aanneem dat met name het ontwerp voor de hal van hem afkomstig is.

Twee aquarellen van de hand van Prent, zowel van het exterieur als het interieur, be- vinden zich in de collectie van het Neder-

lands Architectuur Instituut (inventarisnum- mer LV 4.8). Bremer en Prent werkten veel- vuldig samen, waarbij Prent de gekleurde schetstekeningen voor zijn rekening nam, terwijl Bremer de exacte lijntekeningen voor de gevels en de plattegronden maakte. In

het merendeel van de literatuur wordt Bre-

12. PTT-kantoor in Wassenaar (1924), voorgevel (foto archief Hoofdbestuur van de PTT; z.j.).

13. PTT-kantoor in Woerden (1939) (foto archief Hoofdbestuur van de PTT; z.j.).

14. PTT-kantoor in Terborg (1939-'41) (foto archief Hoofdbestuur van de PTT; z.j.).

(10)

mer als de architect van dit bouwwerk ver- meld.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Octrooi raad geven ook problemen voor een exacte toeschrijving. In een artikel over W.C. Brouwer is het Mededelingenblad Ne- derlandse Vereniging van Vrienden van de Ceramiek 97/98, (1980), 1-2) schrijft E. Eb- binge het Gebouw voor de Statistiek toe

aan 'J. Bremer'. Omdat het gebouw tot stand kwam onder verantwoordelijkheid van Landsgebouwen, ligt het voor de hand aan

te nemen, dat hiermee G.C. Bremer wordt bedoeld. In het artikel 'Gebouw van den

Octrooiraad te 's-Gravenhage, in het Bouw- bedrijf, 1 1 (6 april 1934), nr. 7, 69-75 noemt

J. G. Wattjes als architect van het gebouw van de Octrooiraad J. G. Robbers, één van

Bremers ondergeschikten. R. Blijstra ver- meldt het bouwwerk in het artikel 'Architec- tuur 1921-1940 in 's-Gravenhage' in 's-Gra- venhage, 28 (november 1973) nummer 11, 44 als een werk van de Rijksgebouwen-

dienst, zonder verdere toeschrijving aan één bepaalde architect. Wel is bekend, dat Bremer zeer nauw bij dit project betrokken was, wat gezien zijn functie gebruikelijk was. De Octrooiraad past stilistisch gezien goed in het oeuvre. Al is hij wellicht niet de daadwerkelijke architect, zijn invloed op dit ontwerp is onmiskenbaar.

Ook de verschillende laboratoria die voor de Landbouwhogeschool in Wageningen in de jaren dertig verrezen - zoals met name het Laboratorium voor de Plantenziektekun- dige Dienst aan de Geertjesweg 15 (1929- '31) en het Laboratorium voor Zuivelberei- ding aan de Lawickse Allee (1939) - en di- verse PTT-kantoren en telefooncentrales tonen verwantschap met Bremers werk. In die gevallen is er eerder sprake van een

Rijksgebouwendienst-stijl dan van karakte- ristieke Bremerontwerpen. Een voorbeeld daarvan is het PTT-kantoor (1935-'37) aan het Schoutenbosje in Laren. Dit kantoor dat

door J. G. Robbers is ontworpen volgt de Rijksgebouwendienstopvatting, maar mist in de detaillering de finesses van bijvoor-

beeld Bremers PTT-kantoor in Winterswijk (1938) met versieringen van de dakgoot en beeldhouwwerken op de risalieten in de

voorgevel.

Ontwerpen van uitgevoerde en niet uitgevoerde bouwwerken

1 Landhuis 'Klein Engelenburg' plus stalgebouw te Brummen (voor 1916)(i.s.m. A. R. Freem).

2 Landhuis 'Arva' te Velp (voor 1916)(i.s.m. A. R.

Freem).

3 Woonhuis van Dr Emous aan de Utrechtse- weg te Arnhem (voor 1916) (i. s. m. A. R.

Freem)

4 Landhuis 'De Kaap' aan de Klingelbeekseweg te Oosterbeek (voor 1 921 )

5 Meisjes H. B. S. aan de Apeldoornseweg 210 te Arnhem (1915)

6 Kleermakersschool aan de Rietgrachtstraat te Arnhem (1914-'15)

7 School aan het Verschourplein 1e Arnhem

15. PTT-kantoor en Openbare leeszaal in Winterswijk (1938)(foto archief Hoofdbestuur van de PTT; z.j.j.

8 Gemeentelijke school aan de Brantsenstraat 1

te Arnhem (1916-'17) 16. PTT-kantoor in Breda (1931) (foto archief Hoofdbestuur van de PTT; z.j.).

(11)

9 Hoofdpostkantoor aan de Coolsingel te Rotterdam (1916-'23)

10 Prijsvraaginzending voor Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam (1918)(niet uitgevoerd)

11 Verbouwing en uitbreiding van de Tweede

Kamer der Staten-Generaal te 's-Gravenhage (1920)(niet uitgevoerd) (i.s.m. J.R. Prent) 12 Dubbel landhuis aan de Duinvoetlaan 10-12 te

Wassenaar (1918)

13 Kantoor voor Centraal Bureau voor de Statistiek aan de Oostduinlaan 2 te 's-Gravenhage (1920-'21) 14 Dubbel landhuis aan de Duinvoetlaan 6-8 te

Wassenaar (1921)

15 Belastingkantoor aan de Boompjes te Rotterdam (1922)(gesloopt) 16 Kantoor Hoofdbestuur PTT aan de

Kortenaerkade te 's-Gravenhage (1923) 17 PTT-kantoor aan de Groot

Haesenbroekseweg 57 te Wassenaar (1924) 18 Scheikundig laboratorium aan de Bloemsingel

10 te Groningen (1924-'31)

19 Natuurkundig laboratorium te Groningen (1926)

20 Tandheelkundig instituut aan de Jutphaseweg 5 te Utrecht (1928-'31)

21 PTT-kantoor aan de Dam te Zaandam (1929) 22 Wilhelminabrug te Maastricht (voor 1930) 23 Versterkerstation te Enschede (1930) 24 Laboratorium voor landbouwscheikunde aan

de Prof. Ritzema Bosweg te Wageningen (1930-'31)

25 Gouvernementsgebouw aan de Bouillonstraat/Lenculenstraat te Maastricht (1930-'35)

26 PTT-kantoor aan de Keizerstraat te Breda (1931 ((gesloopt)

27 Gebouw voor PTT en Belastingdienst aan de B.P. Hofstedestraat te Hengelo (1931) 28 Landhuis 'Kloek' aan de Bergeweg 9 te

Amerongen (1932)

29 Uitbreiding en restauratie Provinciale Griffie aan de Dreef te Haarlem (1933) 30 Laboratorium voor vergelijkende fysiologie

aan de Jan van Galenstraat 40 te Utrecht (1933-'35)

31 PTT kantoor aan de Wilhelminasingel 6-10 te Weert (1936)

32 Restauratie van de aula van de Rijksuniversiteit te Utrecht (1937) 33 Prijsvraaginzending voor Stadhuis van

Amsterdam (1937-'38) (niet uitgevoerd) 34 Laboratorium Tropische Landbouw aan de

Prof. Ritzema Bosweg 32 te Wageningen (1937-'39)

35 PTT-kantoor en Openbare leeszaal aan de Balinkesstraat 4 te Winterswijk (1938) 36 Belastingkantoor aan de Hengelosestraat 75

te Enschede (1938)

37 Scheikundig laboratorium aan de Julianalaan 136 te Delft (1938)

38 Versterkerstation te Weert (1938-'41) 39 PTT-kantoor aan de Utrechtsestraatweg te

Woerden (1939)

40 Hoge Raad aan het Plein te 's-Gravenhage (1939)(afgebroken)

41 Congresgebouw op landgoed Zorgvliet te 's- Gravenhage (1939)(niet uitgevoerd) 42 PTT-kantoor aan St. Jorisplein 1 te Terborg

(1939-'41)

43 Spoorwegpostkantoor aan de Rijswijkseweg te 's-Gravenhage (1939-'48)

44 Kantoor voor Hoofdbestuur PTT aan De Savornin Lohmanplein te 's-Gravenhage (1940-'45)(niet uitgevoerd)

45 Opslagbunker voor kunstwerken te Paasloo (1942)

46 Restauratie van boerderijen Bergambacht (1940-'45)

17. Belastingkantoor in Rotterdam (1922) na het bombardement in 1940, aan de Boompjes (foto Gemeentearchief Rotterdam: 1940).

18. Hoofdpostkantoor in Rotterdam (1916-23), voorgevel (foto archief Hoofdbestuur van de PTT, z.j. [ca.

1930]).

(12)

ONGEDATEERDE WERKEN

47 Prijsvraaginzending voor Volkenbondspaleis te Genève (niet uitgevoerd).

48 Serologisch Instituut te Utrecht.

49 Laboratorium Veeteelt te Wageningen.

50 Landhuis aan de Prof. Winternitzlaan te Laag Soeren.

Noten

1 Dit artikel is een bewerking van mijn docto- raalscriptie voor de studie Kunstgeschiedenis te Leiden. Veel dank ben ik verschuldigd aan

mevrouw A. Bremer die veel gegevens ver- strekte.

2 Persoonsgegevens over de familie Bremer zijn ontleend aan de persoonskaart uit het be- volkingsregister in het Gemeentearchief van

Rotterdam en uit de edities van 1931 en 1948 van Wie is dat?, uitgegeven te 's-Gravenhage.

3 Foto's en plattegronden zijn te vinden in:

J.H.W. Leliman en K. Sluyterman, Het moder- ne landhuis in Nederland, 's-Gravenhage.

1916, 14-17.

4 Ir. G. Friedhoff, 'Ir. G.C. Bremer Oud Rijks-

bouwmeester 1880-1949', Bouwkundig Week- blad, 67 (29 november 1949) nr. 48, 557.

5 Ir. G. Friedhoff, o.c., 557.

6 J.J.P. Oud, 'Stationspostgebouw Den Haag', Forum, 7e jaargang nr. 11 (november 1952), 321.

7 J.J.P. Oud, o.c.. 321.

8 Ir. G. Friedhoff, o.c., 557. 563.

9 Ir. G. Friedhoff, o.c., 563.

10 Zie Ir. G.C. Bremer. Rede bij de officiële over- dracht van het gebouw van de Hoge Raad op 9 mei 1939, 1-4. Archiefstuk bevindt zich in het Haagse gemeentearchief in Map G c 26.

Een bewerking hiervan werd onder het initiaal B gepubliceerd in Bouwkundig Weekblad, 18 november 1939, 429-433.

11 Bremer gaf bijvoorbeeld als toelichting bij het Gouvernement aan hoe hij te werk ging: 'Bij het ontwerpen ben ik uitgegaan, van het prin-

cipe dat het oude gebouw, dat aan nauwe straten ligt en direct bij de oude bebouwing aansluit, aan die oude stadsbebouwing, die ik, hoe eenvoudig zij ook moge zijn, of juist daar-

om zoo zeer bewonder, zich harmonisch moest binden. Ik was steeds onder de beko- ring van de mooie gebogen straatjes, waaraan de eenvoudige, stille, gewitte huizen met hun- ne zadeldaken zich rijen dak aan dak en ik

had het gevoel, dat het nieuwe gebouw zich daaraan had aan te passen.' (Ir. G.C. Bremer.

'Het nieuwe Gouvernementsgebouw. Architec- tonische opvatting en uitvoering', Limburger Koerier, 29 juni 1935).

12 De gelijkenis tussen Bremers stalgebouw bij het landhuis 'Klein Engelenburg' te Brummen en de boerderij 'De Schipborg' in Schipborg (Dr.) van Berlage (1914-'19) is treffend. Het landhuis 'Arva' te Velp met de geprononceer- de schoorstenen toont vergelijkbare stijlken- merken als de Amsterdamse Villa Parkwyck van Berlage uit 1900.

13 Gesprek van de auteur met mevrouw A. Bre- mer op 17 december 1983.

14 Ibidem.

15 M. Hemelraad en drs Ch. M. Rehorst, 'De stadsgehoorzaal te Leiden. Ir. D.E.C. Knuttel', Leids Jaarboekje. Leiden, 1976, 139.

16 Sch[aap], 'De Hoogere Burgerschool voor meisjes te Arnhem', Bouwkundig Weekblad.

13 januari 1917, 11. Een uitgebreid verslag van de discussie in de gemeenteraad is onder meer te vinden in 'De nieuwe Hogere Burger- school voor Meisjes', Arnhemsche Courant. 6 september 1916.

lift

19, 20. Perspectieftekeningen van het nieuwe gebouw voor het Hoofdbestuur van de PTT in Den Haag

(privé-archief Bremer, Laag Soeren en archief Hoofdbestuur van de PTT: 1940) Kenmerkende verschillen zijn te vinden in de dakopbouw van de vleugels en de structuur van de hoofdentree.

17 Ibidem.

18 Ibidem.

19 Gegevens over de Rijksgebouwendienst zijn onder meer ontleend aan de Jaarverslagen van deze instelling. Een treffend voorbeeld van de kritiek is het artikel 'Onze dure rijksge- bouwen' van Stranger in Tijdschrift der Neder-

landsche Maatschappij van Nijverheid en Han- del 1920, 1 - 9.

20 Zie hiervoor ook de toelichting op de Lijst van werken van Ir. G.C. Bremer.

21 Bremer meende zelf dat zijn ontwerp voor de brug een van zijn meest interessante werken was. Ook anderen hadden waardering voor dit werk, zoals J. Slagter. 'De toren der Provincia- le Griffie te Maastricht', Elsevier's Geïllus- treerd Maandschrift. XLIII (juli-december 1933). 216.

22 De ontwerptekeningen, die in 1920 door ir D.E.C. Knuttel werken ingezonden voor de Prijsvraag voor deze opdracht, kregen van de beoordelingscommissie de voorkeur. De teke- ningen zijn verspreid te vinden in het Neder- lands Architectuur Instituut (inventarisnummer LV 4.8) en in de collectie van de Rijksgebou- wendienst die is ondergebracht in het Alge- meen Rijks Archief (inventarisnummer 471).

23 Ir. G.C. Bremer, 'Het nieuwe provinciaal gou- vernementsgebouw te Maastricht', Heerlen, mijn- en industriestad, 1936, 11.

24 Ir. G.C. Bremer, Rede bij de officiële over-

dracht van het gebouw van de Hoge Raad op 9 mei 1939, 1 (niet gepubliceerd document, bevindt zich in het Haags Gemeentearchief).

25 Een reproductie van het ene ontwerp bevindt zich in het privé-collectie van mevrouw A. Bre- mer, die momenteel door de Rijksgebouwen- dienst wordt beheerd. De andere is te vinden in de collectie van het archief van het Hoofd- bestuur van de PTT. Aldaar zijn ook de platte-

gronden en doorsneden van dit niet uitgevoer- de ontwerp in de collectie opgenomen.

26 J.J.P. Oud, o.c.. 321.

27 Ibidem.

28 Ir G. Friedhoff, o.c, 563.

29 J.J.P. Oud, o.c., 321.

30 R. Blijstra, 's-Gravenhage stad om de vijver, Amsterdam. 1964. 81/82.

154

(13)

20

' • ' :r . i . I a « « y i i s i , - M P * ' - . . , - • « >

• ï',,: :;*S«l*;t:-*:*:''

-^'K - ' " -'- " ' ' 27. Meisjes H.B.S. in Arnhem (1915), voorgevel (foto gemeentearchief Arnhem), k

(14)

De Proosdij in Deventer

D.J. de Vries, J.W. Bloemink en R.H.P. Proos

Inleiding

In de achtste eeuw kreeg het Christendom ten noorden van de grote rivieren geleidelijk voet aan de grond vanuit twee belangrijke steunpunten: Utrecht en Deventer. De bis- schopsstad Utrecht lag binnen de grenzen van het Frankische rijk. Deventer lag net over de grens, over de Ussel, in het territo- rium van de Saksen. Deze heidenen voel- den aanvankelijk weinig voor de ideeën van de angelsaksische missionaris Lebuinus en staken zijn kerkje in brand.' De sterke hand van Karel de Grote moest er aan te pas ko- men om het christendom en het gezag van de Franken blijvend in Saksenland te vesti- gen. Onder koninklijke bescherming groei- de Deventer uit tot een handels- en be-

stuurscentrum. De bedreiging van de Noor- mannen maakte dat de Utrechtse bisschoppen zich in de 10de eeuw tijdelijk in Deventer vestigden. In het midden van

de elfde eeuw liet bisschop Bernold er de romaanse Lebuinuskerk bouwen die nog herkenbaar is binnen de huidige gotische kerk. Tegen de noordzijde van de kerk stond het paleis van de bisschop dat na de reformatie werd gesloopt. Daaraan gren- zend, iets meer naar het oosten, bevond zich de immuniteit van het kapittel, een om- muurd, min of meer afgesloten gebied dat zich onttrok aan de wereldlijke jurisdictie.

Het kapittel bediende de kerk en oefende geestelijk en wereldlijk gezag uit. Het hoofd van het kapittel was de proost, wiens wo- ning grotendeels nog overeind staat aan de

Sandrasteeg (nr. 8) en de Stromarkt (nr.

19).

Het onderzoek van het gebouw startte in april 1992 toen de restauratie nog niet be-

gonnen was. Dankzij goede werkafspraken met de eigenaar van het pand de NV Berg-

kwartier Maatschappij tot Stadsherstel, de architect J.C.G. Kreek, sloper Klompjan en aannemer Moes uit Zwolle, ging een gemê- leerd team van bouwhistorici en archeolo- gen aan de slag: J.W. Bloemink, M.E. Sta- des-Vischer, J.L.M, van de Laar. C.M.H.

Martin, F. van der Waard, A. Reinstra, B.

Wagenaar, B.J. Groenewoudt, H.A.J. Roe- tert Steenbruggen en D.J. de Vries.1'

De hoge ouderdom van het monument en het intensieve hergebruik gedurende acht eeuwen maken de interpretatie van de

bouwsporen gecompliceerd. Het lezen en interpreteren van die onder- en boven- grondse sporen is een vak apart. Het bou-

1. Detail voorgevel aan de Sandrasteeg, fotogrammetrische tek. De Waal Hattem

whistorische onderzoek beoogt de geschie- denis van de proosdij te ontleden aan de

hand van de toegepaste materialen en con- structies, het lezen van bouwnaden, de wij-

ze waarop muren tegen elkaar aansluiten.

e.d. Meer gedetailleerde informatie kreeg men dankzij dendrochronologisch onder- zoek, chemische en microscopische mortel- analyse en fotogrammetrische tekeningen.

Om het bodemarchief zo min mogelijk aan

(15)

te tasten, bleef het archeologische onder- zoek tot enkele sleuven en putten beperkt.

De ROB zorgde voor de analyse, de con-

servering en het herstel van het vondstma- teriaal.

Dit artikel geeft een voorlopig resumé van de bevindingen na drie maanden onder- zoek. Diverse aspecten blijven daarmee buiten beschouwing. Een ruimere histori- sche en bouwhistorische verkenning in het

voormalige kerkelijke gebied ten noorden van de Lebuinuskerk zal binnen een tijds-

bestek van enkele jaren in een zelfstandige publicatie uitmonden.

Het oudste huis van Nederland (?)

Deze pretentieuze aanduiding behoeft eni- ge nuancering. De oudste herkenbare hui- zen in Nederland zijn boerenhuizen en da-

teren van omstreeks 5300 voor Christus.

Van die huizen is echter niet meer over dan een verkleuring in de grond. Iets jonger, maar ook ouder dan de Deventer proosdij,

zijn de onderkanten van houten wanden die horen bij huizen die soms in een natte om-

geving van veen of klei af en toe aan het licht komen. Misschien mogen we de proos- dij in Deventer daarom het oudste stenen huis van Nederland noemen. Hieraan kle- ven echter ook bezwaren. In Limburg bij- voorbeeld, zijn restanten van romeinse vil- la's gevonden en in de oude bisschopstad

Utrecht staan resten van een koninklijk pa- leis dat teruggaat tot circa 1050." Behalve in Utrecht komen ook in andere oude steden als Nijmegen en Deventer en op kasteelter- reinen funderingen van natuurstenen hui- zen voor die mogelijk ouder zijn dan de proosdij in Deventer. Het zijn dan echter

funderingen of hooguit kelders; zelden vindt men iets van het hogere muurwerk.

Het bijzondere van de proosdij in Deventer is, dat er gevels overeind staan tot en met

de tweede verdieping, dat het gebouw be- woond werd en dat het straks na restauratie

opnieuw voor bewoning geschikt is.

In Nederland is het selecte gezelschap van

de oudste huizen direct herkenbaar door het gebruik van natuursteen voor muren.

Pas in de loop van de 13de eeuw kwam baksteen algemeen in zwang.

Twee andere huizen waar bovengronds nog aanzienlijk wat muurwerk overeind staat, zijn het kapittelhuis Wed 5-7 te

Utrecht dat van omstreeks 1204 dateert5 en

de proosdij te Zutphen6 met tufsteen in de zijgevel. Deze panden zijn echter niet zo oud als de Deventer proosdij. In Deventer

zijn verder nog twee tufstenen dwarsmuren (haaks op de straat) bewaard: een trapge- vel van de voormalige Latijnse school tus- sen Grote Kerkhof 5 en Polstraat 2 en een

kleiner fragment tegenover de proosdij in het pand Sandrasteeg 11.'

De combinatie van gebosseerde trachiet- blokken en tufsteen in de voorgevel was ar-

2. Situering van de proosdij, schets D. J. de Vries RDMZ Zeist.

3. Reconstructie van de poort/proosdij met latere (raptoren en fundering kapel; dakvormen zijn fictief, tek.

J. W. Bloemink Deventer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

zich afspelen in het binnenkoor, de omgang stond ten dienste van de burgerij, Deze zorgde er ook voor dat de geplande herbouw van. het elfde-eeuwse dubbeltorenfront

Maar vast staat het voor mij dat Amerika in Europa niet genoeg gewaardeerd wordt, dat het zeker waard is meer bestudeerd te worden en met den tijd zal men er ook

Met de stichting van Nieuwpoort was het idee van het stichten van een stad als middel van machtsuitdrukking en machtsversleviging geïntroduceerd. Dat bastidestadje

van het 'kasteel' gebouwen zijn weergege- ven waarvan het bestaan nog niet eerder onder de aandacht is gekomen. Waarschijn- lijk betrof het hier gebouwen die nog

Als men deze zaken bij elkaar optelt dan moet de conclusie wel luiden dat de advise- ring door de Rijksdienst voor de Monumen- tenzorg selectiever zal moeten, alleen

De Raad brengt evenwel onder de aandacht van de Minister dat deze achterstand zich niet alleen voordoet bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, maar ook bij

Bij vervangende nieuwbouw in het Kali Besar blok moet aandacht worden geschonken aan onderzoek en ontsluiting van het bodemarchief onder de actuele stad.. Kota staat

Stel je voor, een stuk architec- tuur, dat al twee eeuwen geleden zo rigoureus afgebroken was, dat zelfs de fundamenten niet meer terug te vinden waren toen de stadsarchi-