• No results found

Verslag Klankbordgroep NvU/Rood (Wonen, niet-agrarische Bedrijven, Detailhandel en horeca, Verkeer, Energie)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verslag Klankbordgroep NvU/Rood (Wonen, niet-agrarische Bedrijven, Detailhandel en horeca, Verkeer, Energie)"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verslag Klankbordgroep

NvU/Rood (Wonen, niet-agrarische Bedrijven, Detailhandel en horeca, Verkeer, Energie)

Datum : woensdag 13 juli 2011, 19.30 uur Locatie : gemeentehuis, vergaderzaal 1.13

Aanwezig : Luutzen van der Weij (Vereniging Kleine Dorpen) Udo Winters (namens dorpsbewoners)

Bert Lankman (namens dorpsbewoners) Janita ten Berge-Kolk (namens agrariërs) Jan van den Akker (eigenaar loonbedrijf)

Tjeerd Delfsma (Commerciële Club Weststellingwerf) Rolf van der Mark (Duurzaam Weststellingwerf) Jelmer van der Zee (wethouder)

Renske Keijzer en Joliët de Boer (Buro Vijn)

Ronald Hekman, Sito Spijksma, Oscar Verbree, Jan Kracht, Sietze van Hemmen (leden projectgroep)

Afwezig Cor Trompetter (wethouder) Gerard Ziel (agrariër)

Albert Bijlsma (Veilig Verkeer Nederland, afd. Weststellingwerf)

1. Opening

Wethouder Jelmer van der Zee heet iedereen van harte welkom en informeert de aanwezigen over het doel van de vergadering. Hij geeft aan dat hij wethouder Cor Trompetter deze avond vervangt omdat Trompetter ziek is.

2. Voorstellen

Iedereen stelt zich kort aan elkaar voor.

3. Inleiding en context

Sietze van Hemmen geeft in een korte inleiding aan wat de context is van de NvU/Rood. Het uitein- delijke doel van het project is om het bestemmingsplan buitengebied te herzien. De gemeente stelt ter voorbereiding van dit nieuwe bestemmingsplan beleid op voor de belangrijkste thema’s die een rol spelen in het buitengebied. Het beleid is de basis voor het nieuwe bestemmingsplan en wordt de No- ta van Uitgangspunten genoemd. De gemeente ontwikkelt deze nota door vier deelnota’s op te stel- len. De eerste deelnota is in september 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. De tweede deelno- ta (over het thema Functieverandering en -verbreding in de agrarische sector) wordt binnenkort ter inzage gelegd. Vanavond is de start van de ontwikkeling van de vierde deelnota. Het doel van deze vergadering is om, voordat het conceptbeleid voor ‘rood’ wordt gemaakt, te polsen wat er speelt in het buitengebied en wat de mening is van de klankbordgroep over dit thema. Buro Vijn heeft daarom ter voorbereiding van deze vergadering een discussienota gemaakt waarin het thema is geïnventari- seerd.

Van Hemmen geeft de planning aan van de NvU/Rood. De klankbordgroep heeft op 21 september 2011 weer een vergadering waarin het conceptbeleid wordt gepresenteerd. De gemeenteraadsleden worden ook uitgenodigd (als toehoorder) voor deze tweede vergadering van de klankbordgroep. Na de tweede vergadering van de klankbordgroep bespreekt de gemeenteraad volgens de planning op 24 oktober 2011 in een werkvergadering het ontwerpbeleid voordat het college het ter inzage legt. De gemeente nodigt de leden van de klankbordgroep uit om deze werkvergadering van de raad bij te wonen.

4. Presentatie inventarisatie

Renske Keijzer van Buro Vijn legt uit wat een bestemmingsplan in feite is. Een bestemmingsplan is een juridisch plan en daarmee is het bindend. Een bestemmingsplan speelt in op de huidige situatie,

(2)

maar ook op de mogelijke ontwikkelingen. Het bestaat uit drie hoofdonderdelen: een verbeelding (de plankaart), regels (voorschriften) en een toelichting.

De discussienota gaat over de thema’s wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, detailhandel en horeca, verkeer en energie. De huidige situatie en het huidige beleid (van gemeente, provincie en rijk) is ge- inventariseerd. Vanavond wordt een aantal stellingen en discussiepunten voorgelegd aan de klank- bordgroep.

Nederland bestaat voor ongeveer 80% uit platteland en een aanzienlijk deel van de bevolking (ca.

40%) woont op het platteland. Plattelandsgebieden zijn meestal volop in beweging, het wordt be- schouwd als een aantrekkelijk woongebied. Beleidsmatig is er op dit moment veel aandacht voor de leefbaarheid door voorzieningen, woningen en werkgelegenheid en wordt er onderscheid gemaakt tussen kernen en buitengebied.

Het huidige beleid van de gemeente voor het buitengebied is met name bepaald door het Structuur- plan 2000-2015. Het Structuurplan geeft aan dat er een aangenaam woon-, werk en recreatiemilieu moet worden geboden in de kernen in een aantrekkelijk buitengebied en dat er kwaliteitsbewaking plaatsvindt door nieuwe woningen in de kernen te bouwen. Het beleid geeft aan dat het landschap sturend is voor nieuwe ontwikkelingen. Volgens het Structuurplan moeten nieuwe functies en activi- teiten passen bij de aard en het karakter van het buitengebied. De economische ontwikkeling wordt afgestemd op het kernenbeleid en bereikbaarheid.

In het Collegeprogramma 2010-2014 zijn het versterken en verbreden van de agrarische bedrijvig- heid, natuur en landschap en het stimuleren van het duurzaam opwekken van energie benoemd als aandachtsvelden. Ook het stimuleren van plattelandsontwikkeling ten aanzien van leefbaarheid, re- creatie en toerisme en cultuurhistorie worden in het collegeprogramma genoemd.

5. Stellingen en discussie

Aan de hand van een aantal stellingen worden thema’s besproken waar de gemeente beleid voor op- stelt. Het eerste thema is het wonen. Omdat het buitengebied rust en ruimte biedt, groen en klein- schalig is, is het aantrekkelijk om te wonen. Het wonen kan een bijdrage leveren een de leefbaarheid van het buitengebied. Er wordt een onderscheid gemaakt in burgerwoningen en het wonen in voor- malige agrarische bedrijven.

Reacties stelling 1.

Hekman: Het huidige bestemmingsplan geeft aan dat bijgebouwen een maximum oppervlakte heb- ben van 100 m2 (dit is inclusief ontheffing).

Van der Weij: Bij het bepalen van een maximum oppervlakte van de bijgebouwen is de oppervlakte van het erf mede maatgevend. Op een groot erf mag meer worden gebouwd dan op een klein erf.

Van den Akker: Een oppervlakte van 100 m2 voor bijgebouwen is te weinig.

Keijzer: Naast het wonen zijn er veel andere functies in het buitengebied. Wat is de mening van de klankbordgroep over dit thema als het gaat om deze andere functies?

Van der Weij: Deze andere functie zijn ook heel belangrijk voor de leefbaarheid van het buitengebied.

Wat hem betreft moeten de mogelijkheden voor bijgebouwen hierbij ook ruim zijn.

Delfsma: Er is bijvoorbeeld een tandartsenpraktijk in het buitengebied gevestigd. Als deze praktijk wil Stelling 1

Bijgebouwen zijn altijd ondergeschikt aan het hoofdgebouw ongeacht de oppervlakte van het erf.

(3)

Keijzer: Het is niet zo dat als een agrarisch bedrijf zijn bestemming verliest en een woonbestemming krijgt dat het aantal toegestane oppervlakte dat geldt voor het agrarisch bedrijf ook geldt voor de (nieuwe) woonbestemming.

Lankman: Voor wat betreft bijgebouwen bij woningen: als het een woning betreft op een groot per- ceel, dan is 100 m2 aan bijgebouwen heel gering. Hij is van mening dat dit verruimd mag worden.

Keijzer: Wat vindt de klankbordgroep van de regel dat de grootte van (de oppervlakte van) het bijge- bouw wordt gerelateerd aan de grootte van het erf met dien verstande dat het bijgebouw kleiner blijft dan het hoofdgebouw?

Van den Akker: Is het hier niet mee eens. Als het een klein huis betreft blijven de mogelijkheden voor bijgebouwen te gering.

Lankman: Is het eens met dit voorstel. In de praktijk wil ook niemand een bijgebouw dat groter is dan het hoofdgebouw.

Reacties stelling 2.

Winters: In sommige gevallen moeten nieuwe woningen in het buitengebied wel mogelijk zijn.

Van der Weij: Als er sprake is van natuurontwikkeling of als er bijvoorbeeld veel ongewenste bebou- wing wordt gesloopt is het bouwen van een nieuwe woning in het buitengebied wat hem betreft wel mogelijk.

Van der Mark: Als op een locatie in het verleden een woning heeft gestaan, dan is het mogelijk hier weer een huis te bouwen.

Ten Berge: Het is belangrijk dat nieuwe woningen in het buitengebied niet beperkend zijn voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven.

Delfsma: Als er sprake is van een lint in het buitengebied met een ‘gat’, dan kan hier een woning bij worden gebouwd. Het buitengebied moet worden volgebouwd, maar kleinschalige woningontwikke- lingen kunnen wel mogelijk worden gemaakt. Dit komt ten goede van de leefbaarheid van het buiten- gebied.

Keijzer: Kunnen er gebieden worden aangewezen waar mogelijkheden worden gecreëerd voor nieu- we woningen?

Hekman: Een dergelijke mogelijkheid is te vergelijken met de huidige mogelijkheden die gelden voor de linten in het buitengebied. In het huidige bestemmingsplan is een aantal linten aangeduid. Binnen deze aanduiding zijn nu geen nieuwe woningen mogelijk, maar geldt wel een redelijke grote mate van flexibiliteit van functies.

Van der Weij: De rode contouren die gelden rond de dorpen en kernen zijn heel beperkend voor de woningbouw. Er is wel behoefte aan woningen. Is van mening dat in het open poldergebied geen nieuwe woningen gebouwd moeten worden.

Stelling 2

Nieuwe woningen in het buitengebied zijn niet toegestaan tenzij sprake is van een speciaal geval.

(4)

Er zijn verschillende soorten bedrijvigheid in het buitengebied: agrarische dienstverlening, agrarisch aanverwante dienstverlening, maneges en overige bedrijvigheid.

Reacties stelling 3.

Lankman: Is het niet eens met de stelling. Ook de burgers moeten een bedrijfje kunnen beginnen in het buitengebied.

Van der Weij: Er komt steeds meer agrarische bebouwing vrij. Het moet mogelijk blijven om geld te verdienen in het buitengebied om deze beeldbepalende bebouwing te onderhouden.

De klankbordgroep vindt dat bijvoorbeeld een autobedrijf en een supermarkt niet wenselijk is in het buitengebied. Detailhandel is wel mogelijk als het gekoppeld is aan het buitengebied.

Delfsma: Het is belangrijk dat er mogelijkheden worden geboden voor bedrijven in het buitengebied.

Lankman: Er kan een vergelijking worden gemaakt voor dit thema met het beleid dat is gemaakt voor het thema functieverandering en -verbreding.

Van der Mark: Binnen de randvoorwaarden op het gebied van verkeer, milieu en oppervlakte moet het mogelijk zijn een nieuw bedrijf te starten in het buitengebied. Het is belangrijk dat het nieuwe be- drijf de kwaliteiten van het buitengebied versterkt.

Van der Zee: Geeft aan (als voorbeeld) dat het misschien wel mogelijk is dat een wijnboer eigen pro- ducten verkoopt in het buitengebied, maar dat een wijnhandel niet gewenst is.

Keijzer: Concludeert dat de klankbordgroep van mening is dat de stelling te kort door de bocht is. Dat er ook andere bedrijvigheid mogelijk is in het buitengebied als het voldoet aan bepaalde randvoor- waarden.

In het algemeen wordt aangegeven dat detailhandel en horeca thuishoort in de kernen in verband met de verkeersaantrekkende werking. Uitzondering op deze regel kan zijn: de productiegebonden detailhandel, logiesverstrekkende bedrijven en restauratieve horecabedrijven.

Reacties stelling 4. en 5.

Winters: Zachte horeca kan prima in het buitengebied. Dit hoeft niet te worden beperkt tot de vrijko- Stelling 3

Niet-agrarische bedrijvigheid kan in het buitengebied als er een directe relatie is met de agra- rische sector.

Stelling 4

Nieuwe detailhandel is niet mogelijk behalve in vrijkomende agrarische bebouwing.

Stelling 5

Horeca die geen milieu- en verkeersoverlast geeft, is toegestaan.

(5)

Lankman: De zogenaamde zachte vormen zijn wat hem betreft mogelijk in het buitengebied.

Van der Mark: Als het hier gaat om de zachte horeca, zijn er veel mogelijkheden.

De leden van de klankbordgroep zijn van mening dat zachte horeca overal mogelijk is in het buiten- gebied.

Het verkeersbeleid richt zich op veiligheid en bereikbaarheid. Er wordt onderscheid gemaakt tussen stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen.

Reacties stelling 6.

Van der Weij: De stelling kan ook worden omgedraaid: de verkeerssituatie moet zich aanpassen aan de ontwikkelingen.

Keijzer: Kan dit worden gevraagd aan de initiatiefnemers?

Delfsma: Is van mening dat als een initiatiefnemer graag een bepaalde ontwikkeling wil realiseren in het buitengebied, dan ook verantwoordelijk kan worden gesteld voor de eventuele aanpassing van de verkeerssituatie.

Keijzer: De verandering van de verkeerssituatie kan tot gevolg hebben dat er nog meer ontwikkelin- gen op af komen.

Winters: Is het eens met de stelling.

Er zijn verschillende mogelijkheden om energie op te wekken: windenergie, zonne-energie, biomas- sa-vergisting, biomassa-verbranding, warmtepompen. De duurzame energiesector is volop in bewe- ging.

Reacties stelling 7.

Ten Berge en Winters: In de gemeente Weststellingwerf zijn wel gebieden aan te wijzen waar wind- molens gerealiseerd kunnen worden. Het is wel belangrijk dat windmolens niet verspreid neergezet worden, maar dat er ‘concentratiegebieden’ voor zijn.

Van der Mark: Maak het mogelijk dat bij een cluster huizen in het buitengebied een (kleine) windmo- len wordt gerealiseerd. Is het niet eens met de stelling. Beleid voor grote windmolens moet regio- naal/provinciaal worden ontwikkeld. Windmolens kunnen ontsierend zijn.

Van den Akker: Stel dat de provincie een deel van Weststellingwerf aanwijst als zoeklocatie voor windmolens, staat de gemeente het dan ook toe?

Stelling 6

De verkeerssituatie bepaalt (mede) of een ontwikkeling in het buitengebied wel op niet kan doorgaan.

Stelling 7

Windmolens zijn niet mogelijk in het buitengebied.

(6)

Van der Zee: De provincie is op dit moment bezig met het ontwikkelen van nieuw beleid voor wind- energie. Ten opzichte van het vorige beleid is het nieuwe beleid meer beperkend.

Van den Akker: Er moet ook beleid worden gemaakt voor windmolens bij bedrijven. We ontkomen niet aan duurzame energie.

Van der Weij: Voor wat betreft windmolens moet er een morele discussie worden gevoerd en een planologische discussie.

Keijzer: De gemeente kan sturing geven aan deze discussie.

Reacties stelling 8.

Winters: In de nota over het thema functieverandering en -verbreding is ook al aandacht besteed aan dit onderwerp.

Keijzer: Er zijn kleinschalige en grootschalige installaties voor duurzame energieopwekking. De stel- ling heeft betrekking op de grootschalige installaties.

Van der Weij: Dergelijke installaties moeten wel in het buitengebied worden gerealiseerd, omdat daar de grondstof voorhanden is.

Winters: Grootschalige installaties kunnen ook op het industrieterrein.

Van der Mark: Als vervoersafstand niet een belangrijk criterium is voor de situering van duurzame energieopwekking, dan kunnen dergelijke installaties ook op het industrieterrein. Kleinschalige instal- laties kunnen bij de bedrijven in het buitengebied en grote op het industrieterrein.

Keijzer: Concludeert dat de klankbordgroep vindt dat de gemeente duurzame energieopwekking mo- gelijk moet maken. Dat dit op een kleinschalige wijze mogelijk is bij de bedrijven in het buitengebied.

Als het gaat om een meer grootschalige ontwikkeling, dan moet er ruimte worden gezocht op een in- dustrieterrein.

Grootte van woningen

Hekman licht toe hoe de huidige regeling van het bestemmingsplan voor wat betreft de grootte van de woningen is opgezet. De vraag is of deze regeling moet worden overgenomen in het nieuwe be- stemmingsplan of moet worden aangepast.

De huidige regeling houdt in dat woningen mogen worden vergroot tot een maximum percentage van de oppervlakte van de oorspronkelijke woning.

Aan de klankbordgroep wordt gevraagd of deze regeling moet worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan, of dat er een nieuwe regeling moet komen. Bijvoorbeeld door 1 standaardmaat voor woningen te bepalen.

Winters: Dit is afhankelijk van de locatie en de grootte van de huidige woning. Het voordeel van het verruimen van de regeling is dat de kleine woningen beter geschikt kunnen worden gemaakt voor bewoning van gezinnen. Het aantrekken van gezinnen in het buitengebied is goed voor de leefbaar- heid.

Stelling 8

Duurzame energieopwekking (mestvergisting, mestraffinage en compostering) moet door de gemeente mogelijk worden gemaakt.

(7)

Hekman: Een aantal woningen kent nu in het bestemmingsplan een aparte aanduiding omdat het (kleine) karakteristieke woningen zijn. Door de huidige regeling is het inderdaad nu bijna niet mogelijk om hier een fatsoenlijke woning van te maken omdat het zo klein is.

Van der Weij: Er is geen rechtstreeks verband tussen de grootte van de woning en het gegeven dat het een karakteristiek pand is. De huidige regeling mist zijn doel

Van der Zee: Karakteristieke woningen die als zodanig moeten worden beschermd zullen ook een plaats kunnen krijgen op de gemeentelijke monumentenlijst.

Van der Mark: Als je de regeling verruimt, dan is het mogelijk dat er veel karakteristieke (kleine) wo- ningen verdwijnen in het buitengebied. Hiermee verliest het buitengebied wel zijn kenmerkende be- bouwing.

Hekman: Het is ook mogelijk om de mogelijke ‘uitbreidingsmaat’ te koppelen aan de bestaande groot- te van de woning (i.p.v. de grootte van de oorspronkelijke woningen).

Van den Akker: Is van mening dat in het nieuwe bestemmingsplan een standaardmaat moet worden bepaald voor alle woningen (150 m2).

Hekman: Het gevolg hiervan kan zijn dat makelaars hier op inspelen door systematisch de woningen te vergroten in het buitengebied.

Geconcludeerd wordt dat de klankbordgroep de huidige regeling voor (uitbreiding van) woningen aangepast wil hebben in het nieuwe bestemmingsplan. De projectgroep zal een voorstel opstellen en presenteren aan en bespreken met de klankbordgroep.

6. Afsluiting

Jelmer van der Zee bedankt iedereen voor de bijdrage en sluit de vergadering van de klankbordgroep af. Op woensdag 21 september 2011 vindt de tweede vergadering plaats van de Klankbordgroep.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die studie ondersoek die teorie dat Christen-Deïsme (nominale Christendom) suksesvol aangespreek kan word wanneer Christen-ouers hul kinders reeds gedurende die eerste

Table 5.7 The response pattern of the acute PTSD chronic group (N=12) on 310 the symptoms of increased arousal at the first assessment session compared with that of the

• Ugu District Municipality, water service delivery, rural areas, ground water, purification plants, water tankers, Millennium Development Goals (MDGs), water infrastructure

I have attempted to show by way of a few examples how the transformation of higher education in South Africa might be understood within broader transformations occurring in

The former translation seems to be complex and difficult to its users (both those who can and those who cannot read the written text) due to the following reasons: (i) its adherence

NATIONALE MUSEUM NEWS NUUS.. SEPTEMBER

A fourth method of estimating the EC of mixed-salt solutions having approximately con­ stant composition but variable total salinity is the use of a regression

Voor de verdere ontwikkeling en toepassing van de natuurweten- schappelijke methoden volgens welke deze dynamische "levens"krach- ten kunnen worden onderzocht, is in