Gezondheidsklachten in een
airconditioned kantoor vergeleken met een controlegroep
C.G.L, van Deursent
Summary
Health symptoms in a random sample of 606 Rotterdam civil ser- vants working in a building with an'all air'ventilation system (the case group) are compared with a control group of 606 civil servants from nine buildings with natural ventìlation. Age, sex and salary scale are the same for both groups. Despite the fact that in the case group working situation, some relevant health indicators, and characteristics ofthe working rooms are generally the same or better, more building related health symptoms are reported in the questionnaire.
lnleiding
In
1990/1991 heeft de Arbodienst Rotterdam een onder- zoek uitgevoerd naar gezondheidsklachten onder gemeen- teambtenaren, werkzaamin
een groot kantorencomplexin
Rotterdam-West. Sinds de ingebruikname van het com- plex beginjaren
zeventig, uiten de werknemersklachten
over gezondheid en welbevinden. Deze klachten worden door hen vaak toegeschreven aan de slechtekwaliteit
van hetbinnenmilieu,
met name aan de airconditioning. Eer-* Met da¡k aan de afdeling Epidemiologie van de Gemeentelij- ke Gezondheidsdienst Rotterdam e.o., voor de staúistische en methodologische ondersteuning.
1. Nederlands Instituut voor Praeventieve
Gezondheidszorg-TNO, destijds werkzaam bij Arbodienst Rotterdam.
der verrichte klimatologische metingen laten echter geen afwijkende waarden zien en het beheer en onderhoud van gebouw en
installatie
is volgens de beheerder goed. Toch bestaat onder de werknemers het vermoeden dathier
sprake is van het zogenaamde 'SickBuilding
Syndrome'.Het complex bestaat
uit
drie kantoortorens van elk 21 verdiepingen. Hetbinnenklimaat
wordt gereguleerd met behulp van een airconditioningssysteem met mechanische luchttoe- en afvoer en luchtbevochtiging,waarbij
een gedeelte van delucht
recirculeertbij
buitentemperaturen lager dan 12"C. Detemperatuur
op de kamers is beperkt reguleerbaar en de ramen kunnenniet
open.De waag van de opdrachtgever (de zes gemeentelijke diensten die zijn gehuisvest
in
het complex) was om door middel van eenschriftelijke
enquête te onderzoeken ofin dit
gebouwencomplex méér gezondheidshlachten uoorho- rnen, dan onder een uergelijhbare groep arnbtenøren werh-zaømingebouwenmetnatuurIijheuentilatie.omdathet>
Tiidschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (19931nr I
in dit
onderzoek gelukt is een groot aantal mogelijk ver- storende variabelen onder controle te houden, zoals de arbeidssituatie en personeelskenmerken,zijn
de resulta- ten van belang voor een brederekring
(Van Deursen en Lamers 1991).Het'Sich Building
Syndrome'Met
determ'Sick Building
Syndrome'worden gezond- heidsklachten aangeduid, onder mensen werkzaamin
kantoorgebouwen, die uerd,wijnen of uerminderen wanneer
mei
het hantoorgebouw heeft uerlaten en wao,ruoor geenduidelijh
oorzaah te uinden ls. Veelgenoemde lichamelijke klachtenin dit
verband zijn geïrriteerde slijmvliezen, oog-irritaties,
hoofdpijn, vermoeidheid, huidklachten, hetniet
goed kunnen verdragen van contactlenzen en een vreem- de smaakin
de mond (Schalkoort 1988). Dergelijke klach- ten, die verdwijnen of verminderen wanneer men het gebouw verlaten heeft, zullenin
het vervolg vandit arti- kel
aangeduid worden met de term'werkgebonden gezondheidsklachten'. Werkgebonden gezondheidsklach- ten kunnen leidentot
ziekteverzuim, verminderde pro-duktiviteit
en een verlaagd moraal.Dit
laatste is vooral het geval wanneer klachtenniet
serieus worden genomen door het management (Vroon 1990a, Schalkoort 1991,Preller
e.a. 1990).Uit
verschillende onderzoekenin
binnen- en buitenlandblijkt
dat bovengenoemde kÌachten gemiddeld vaker geuit wordenin
gebouwen met volledige airconditioning danin
gebouwen met
natuurlijke
of mechanischeventilatie.
De spreidingin
klachten tussen gebouwen met eenzelfde ven-tilatietype
isvrij
groot: er zijn ooknatuurlijk
geventileer- de gebouwen waar veel werkgebonden gezondheidsklach- ten voorkomen en erzijn
gebouwen met een volledig luchtbehandelingssysteem waarrelatief
weinig klachten geuit worden (Finnegan e.a. 1984, Burge e.a. 1987, Preller e.a. 1990).Naast het ventilatiesysteem zouden ook andere kenmer- ken van
niet natuurlijk
geventileerde gebouwen eenrol
kunnen spelenbij
het ontstaan van werkgebonden gezondheidsklachten.Hierbij
kan men denken aan de afwezigheid van te openen ramen, hetniet
zelf kunnen regelen van de temperatuur, een te beperkte aanwezig- heid van daglicht, een grotere gebouwhoogte en deruim- telijke
indeling (kantoortuinen) (Vroon 1990a,b).Naast reeds genoemde mogelijke oorzaken kunnen ook factoren die tevens kunnen voorkomen
in
gebouwen metnatuurlijke ventilatie,
eenrol
spelenbij
het ontstaan van gezondheidsklachten. Het betreft factoren die de laatste 10tot 15jaar
zijn toegenomen, en die de groei van hetaantal'zieke
gebouwen'in deze periode mede zouden kun- nen verklaren. Voorbeelden hiervan zijn beeldschermen en andere automatiseringsapparatuur, kopieermachines, dunnere kleding, lagere tolerantie ten aanzien van roken, grotere mondigheid van werknemers waardoor men meerdurft
te kÌagen, hogere bezettingsgraad, hogere werk-druk,
gebruik tapijtachtige vloerbedekking, lagere pla- fondhoogtes, gebruik van schadelijke bouwmaterialen en agressieve schoonmaakmiddelen (Schalkoort 1991). Ten slotte kunnen ook de arbeidssituatie, bepaalde gezond- heidskenmerken van het personeel en demografrsche ken- merken alsleeftijd
en geslacht samenhangen met het niveau van werkgebonden gezondheidsklachten (Preller e.a. 1990).Onderzoehsmodel
Voor de beantwoording van de vraag
ofin
het te onderzoe- ken kantorencomplex meer werkgebonden gezondheids- klachten voorkomen datbij
vergelijkbare ambtenarenin
gebouwen zonder airconditioning, wordt het
in frguur
1weergegeven onderzoeksmodel gehanteerd.
10
Figuur 1. Relatie tussên gebouw, b¡nnenkl¡maat en werkgebonden gezondheidsklachten
NieÞgebouwspecfi eke kenmerken - årb€ids6iúuatie
- irichting werbuint¿
- peønælskenmerLeo
Het
uitgangspunt is dat werkgebonden gezondheidsklach- ten mogelijk voor een deel veroorzaakt worden door 'het gebouw', maar voor een deel ook door factoren dieniet
specifrek zijn voor het gebouwtype (zoals kenmerken van personeel eninrichting
werkplek). Deze relaties kunnen zowel rechtstreeks lopen als via klachten over het binnen-klimaat.
Om na te gaan of de gezondheidsklachten deels ookmet'het
gebouw'samenhangen, moeten deniet-
gebouwspecifreke kenmerken constant gehouden worden.De
vier in dit
model gepresenteerde groepen variabelen zullenin
het methode-gedeelte worden geoperationali- seerd.Methode
Soort onderzoeh
Ter beantwoording van de onderzoeksvraag wordt de groep werknemers
in
het betreffende kantorencomplex (de case-groep) vergeÌeken met een controlegroep. De con- trolegroep bestaatuit
ambtenaren die werkenin
gemeen-telijke
gebouwen metnatuurlijke
of mechanischeventila-
tie, waar de ramen open kunnen. Op niet-gebouwspecifie- ke kenmerkenzijn
zlj echter vergelijkbaar. Controle voor niet-gebouwspecifreke variabelenvindt
deeis vooraf en deels achteraf plaats. Controle vooraf wordt gerealiseerd door voor de vergelijkingsgroep gemeenteambtenaren te kiezen die eenzelfde soort werkzaamhedenvenichten
en van dezelfdeleeftijd,
geslacht en salarisniveau zijn. Con-trole
achterafvindt
plaats door de overige niet-gebouw- specifreke kenmerken op te nemenin
devragenlijst.
Wan- neer verschillen bestaan wordt hiermeein
deinterpreta- tie
van de resultaten rekening gehouden.Steehproeftrehhing
Voor de steekproeftrekking
uit
de case-groep 21jn2386 personen beschikbaar. Afdelingen waarbinnen een groot deel van de ambtenaren hoofdzakelijk buiten het gebouw werkzaam is, worden nietin
de steekproef opgenomen. De werknemers binnen het gebouw verrichten hoofdzakelijk 'bureauwerkzaamheden'.De basis voor de steekproeftrekking van de controlegroep wordt gevormd door 2041 ambtenaren, werkzaam
in
negen gemeentelijke gebouwen op diverse lokaties
in
Rot- terdam. Deventilatie in
deze gebouwen is grotendeelsnatuurlijk
(soms deels mechanisch) en de temperatuur is over het algemeen instelbaarvanuit
de werkkamers. De hoogte van de gebouwenvarieert
van 2tot
16 verdiepin- gen. Ook binnen de gebouwenin
de controlegroepzijn
alleen de afdelingen geselecteerd waar voornamelijk bin- nenshuis wordt gewerkt en'bureauwerkzaamheden' wor- denverricht.
Berekend is dat voor het betrouwbaar (p < 0,05) aantonen van kleine verschillen tussen twee groepen,
in
elke groep minstens 500 respondenten nodig zijn (Cohen 1988).Uit-
gaande van een respons van circa 657o,is een steekproef van 750 personen nodig
in
beide groepen. Ten behoeve van de steekproeftrekking is de case-groep opgedeeldin
Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (19931nr I
Cebouwspecifi eke k€omerken - ai¡@nditioningßyst€em - reguleerbaarheid binnenklimat
- hoogte
werþebonden gezondheidskìadrten
32 cellen naar
leeftijd
(invier
groepen), salarisniveau(in vier
groepen) en geslacht.Uit
elke cel is een aselecte pro- portionele steekproef getrokken. Deze steekproef is repre-sentatiefvoor
de totale groep ambtenaren werkzaamìn
het onderzochte gebouw. De controlegroep is opgedeeldin
dezelfde strata.
Uit
elkstratum
is aselect hetzelfde aantal personen alsin
het vergelijkbarestratum
van de case- groep getrokken. Hierdoor is de verdeling van teeftijd, salarisniveau en geslachtin
beide groepen identiek.Ve rze nd,ing u rag enlij st
Aan de werknemers
uit
de steekproef is eenschriftelijke vragenlijst
verzonden naar het huisadres, met daarbij eenportvrije
antwoordenvelop. Om een mogelijke vertekening van antwoorden te voorkomen, isin
de begeleidendebrief niet
expliciet vermeld wie de opdrachtgever is en wat de onderzoeksvraag is. Het project is omschreven als een onderzoek naar een mogelijk verband tussen arbeidsom- standigheden en gezondheid. Aan de non-respondenten is twee keer eenschriftelijk
rappel gestuurd.Inhoud, uragenlijst
De
vragenlijst
bestaatuit vier
soorten wagen (zie frguur 1), te weten (1) niet-gebouwspecifreke kenmerken (2) gebouwspecifreke kenmerken (3) wagen naarbinnenkli-
maatklachten en (4) vragen naar gezondheidsklachten die verdwijnen of verminderen wanneer men het kantoor ver-laat.
Eenbelangrijk
deel van de vragenis
eerdergebruikt in
het onderzoek van Preller e.a. naar gezondheidsklach- tenin
61 Nederlandse kantoorgebouwen (1990), zodatvergelijking
mogelijk is.Niet-gebouwspecifieke kenmerken
-
Demografrsche personeelskenmerken: leeftijd, geslacht, salarisniveau, soort functie, opleidingsniveau, aantal werkuren, woonsituatie.-
Gezondheidskenmerken personeel:Vragenlijst
voor Onderzoek naar Ervaren Gezondheid (13-itemsvo¡c)
(Jansen en
Sikkel,
1981), vraag naar gezondheidin
het algemeen, dragen vanbril
ofcontactlenzen, CARA (Chro- nische Aspecifreke Respiratoire Aandoeningen) (5 items) en allergie (1 item).- Arbeidssituatie:26
itemsuit
deVragenlijst
Arbeid en Gezondheid (korte versie vAc) (DeWinter
e.a. 1993). De 15 v¿.c-items over gezondheid en fusieke werkomstan- dighedenzijn
weggelaten vanwege overlap met andere vTagen.-
Kenmerken van dewerkruimte:
bezetting werkplek, stofbronnen en apparaten,werktijd
doorgebrachtin
werkkamer, roken, oordeel over temperatuur, geur en frisheid, geluidshinder, geklaagd hebben over geluids- hinder ofbinnenklimaat.
Gebouwspecifreke kenmerken van de
werkruimte
Verdieping, ramen, reguleerbaarheid temperatuur, geluid airconditioning.Klachten
binnenklimaat
De
lijst
bevat 23 vragen over binnenklimaatfactoren waarvan bekend is dat ze gezondheidsklachten kunnen geven. Deze vr:agenzijn
opgenomen om na te gaan hoe hetbinnenklimaat in
de onderzoeksgroep wordt beoordeeld en of de beoordelingafwijkt
van de controlegroep. Gewaagd wordt hoe vaak men last heeft van deze klimaatfactoren:dagelijks, wekelijks, af en toe of nooit. Alleen wanneer men aangeeft dagelijks of wekelijks last te hebben van het gevraagde klimaataspect, wordt het als een
binnenkli-
maatklacht beschouwd. De 23 items worden, analoog aanPreller
e.a. (1990), onderverdeeldin
drie klimaatindexen (temperatuur,luchtkwaliteit, verlichting)
envijf
losseTiidschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (1993)nr I
items (naar droge lucht, vochtige lucht, storende geluiden, statische
elektriciteit
en vieze smaakin
mond).Het
niveau en de aard van de klachten over hetbinnenkli-
maat kunnen een indicatie geven van de achterliggende oorzaken.Werkgebonden gezondheidsklachten
Er
wordt gevraagd naar het vóórkomen van 18lichamelij-
ke klachten op het werk, diein
verband kunnen staan met hetbinnenklimaat.
De klachten worden onderver- deeldin vijf
indexen: huidklachten (3 items), oogklachten (2 items), neus- en keelklachten (3 items), koortsklachten (2 items) en neuroÌogische klachten (8 items) (Preller e.a.1990).
Bij
elkeklacht
wordt gevraagd hoe vaak deze voor-komt
en of dezethuis
meestal vermindert ofverdwijnt.
Alleen wanneer de
klacht
dagelijks of wekelijks voorkomt èn wanneer dezethuis
vermindert ofverdwijnt,
wordt deklacht
als werkgebonden beschouwd. Devijfindexen
vor- menin dit
onderzoek de afhankelijke variabelen.Analyse
De analyse bestaat
uit
een vergelijking van de onderzoch- te populatie met de controlegroep op prevalenties van de niet-gebouwspecifreke kenmerken (controlevragen), bin-nenklimaatklachten
en werkgebonden gezondheidsklach- ten. W'aar mogelijk worden indexen (somscores) gebruikt.De werkplekkenmerken zijn
uitsluitend
op itemniveau getoetst. Om te toetsenofer
verschillen tussen de twee groepen bestaanwordt
de Chi-kwadraat toets uitgevoerd.Verschillen met een signifrcantieniveau van 0,05 of
klei-
ner worden als signifrcant beschouwd.Respons
Van de 1500 werknemers
in
de steekproef, hebben er 1230 devragenlijst
ingevuld teruggestuurd (respons is 827o).De responsin
de case-groep is iets hoger danin
de controlegroep:837o en 817o. Binnen de zes diensten van de onderzoeksgroepligt
de respons tussen 79Vo en 87Vo. Ãc}r-teraf
zijn 20 respondenten uitgesloten, omdatuit
de ant- woordenin
devragenlijst
bleek dat zeniet in
de bedoelde gebouwen gehuisvest zijn. De analyseresultaten hebben hiermeebetrekking
op 1210 respondenten: 606in
de onderzoeksgroep en 604in
de controlegroep. De omvang van desteekproefis
zodanig dat kleine verschillen al sig- niflrcantntllen zijn.
Resultaten
Niet - geb ouw specifiehe henmerhen
In tabel
1 worden de demografische kenmerken van de respondentenin
de case- en de controlegroep \¡/eergege- ven.Er
is geen verschilin
leeftijd, salarisklasse en aan- deel vrouwen tussen beide groepen: de gemiddelden en standaarddeviaties zijn nagenoeg gelijk.Dit
is conform de verwachting, omdat de steekproef vooraf gestratificeerd is op deze variabelen.In
de case-groep komen iets meer beleidsfuncties en vakspecialisten voor danin
de controle- gyoep en er werken wat meer mensen met hbo of een uni-versitaire
opleiding.Er
is geen verschil tussen beide groe- penin
het aandeel deeltijdwerkers enin
de woonsituatie.Uit
tabel 2wordt duidelijk
dat de twee groepen niet ver- schillenin
algemene gezondheidsbeleving, cane en aller- gie. Ook het aantal dragers van contactlenzen is gelijk.In
de controlegroep worden iets meer klachten over de arbeidssituatie geuit dan
in
de onderzoeksgroep.Wat kenmerken van de werkkamer betreft (zie voor cijfer-
matig
overzicht: Van Deursen en Lamers 1991) komen de twee groepen op een groot aantal punten overeen: oordeel over de grootte van dewerknrimte,
aantalwerkjaren
doorgebrachtin
huidigewerkruimte,
soort vloerbedek-Tabel 1. Demografische personeelskenmerken in case- en controlegroep (percentages of gemiddelden met standaarddeviatiesl
Case-gr'oep Controlegroep
n=606
n=604Tabel 3. Gebouw gerelateerde kenmerken werkkamers in case- en
conlrolegioep
(percentagesof
gemiddel- den met standaarddeviaties)Case-groep Controlegloep
Gemiddelde
leeftijd
40,6 @,4) Gemiddelde rijkssalarisklasse 8,7 (2,6)Aandeel
vrouwen
2O7aSoort funclie (meerdere antwoorden mogelijk)
Beleidsfunctie ofvakspecialist 407o
Administratieve
functie
29VoDiensüverlenende
functie
l9VoA¡rders
l2Vo40,8 (9,6) 8,6 (2,5) 20Vo
347o 34Vo 23o/c
llVa
LÙVo 387a ISVo
39Vo l7o
88Vo 87lo
verdieping (mediaan)
temperatuur zelf instelbaar temperatuur beperkt instelbaar temperatuur niet insbelbaar ramen kunnen open geen ramen in werkkamer nooit zon in werkkamer vaak gestoord door geluid airconditioning
10,4
(6,0)
2,8 (2,4)102
27a 9\Vo
5o/o
27o íVo 257o
937c 67o
Ilo
93o/o 7lo 19Vo
H oog s t geu olgd.e oplei ding Lager onderwijs ofìbo mavo of mbo
havo/vwo
hbo en wetenschappelijk onderwijs
Ande¡s
Aandeel met volledige baan Niet alleenwonend
44Vo lVo
87Vo 85/o
king,
pÌanten, vogels,werktijd
die doorgebracht wordtin werkruimte,
rokenin werkruimte,
gestoord worden door geluid van respectievelijk telefoon, gesprekken en zonwe-ring,
oordeel over frisheid vân delucht in
de werkkamer, geklaagd hebben over respectievelijkklimaat, verlichting
en geluid en tevredenheid over deafhandelingyaî
deze klachten.Op de volgende onderdelen scoort de case-groep signifr- cant ongunstiger dan de controlegroep: ze werken
wat
vakerin
eenkantoortuin
(maar het gemiddeld aantal werknemers per \À/erkruimte is desondanksjuist
iets lager), ze beoordelen het schoonmaken van de werkkamer wat vaker als matigin
plaats van als goed (en even vaak als slecht), ze hebben iets vakertapijt in
plaats van glad- de vloerbedekking en een iets groter deelverlaat
tijdenswerktijd
nooit het gebouw.De volgende kenmerken van de werkkamers zijn
in
de case-groep gunstiger danin
de controlegroep: men is vaker tevreden over zonwering (indien zonin
de kamer), er staan minder laserprinters, kopieerapparaten enf
abel 2. Gezondheid en arbe¡dss¡tuat¡e ¡n case- en controlegroep (porcentagesof
gem¡ddelden mot stan- daa¡ddevlatiesl.Case-groep
Controlegroepn=606
n=604De eigen gezondheid als matig ofslecht
ervaren
LSVo4l%
4o/omatrixprinters,
er wordt iets minder lang achter een beeldscherm gewerkt, men heeft veel minder hinder van rook, meer mensen vinden het noch te koud noch te warm op de werkplek, meer mensen vinden de geur acceptabel, minder mensen hebben geklaagd over stank ofhinderlijke
geuren.Gebouw specifieke henmerhen werhruimtes
In
tabel 3 wordt weergegeven hoe een aarrtâJgebouwspe- cifreke kenmerken van de werkkamer verdeeld is over de twee groepen. Zoals verwacht zeggen de respondentenin
de case-groep vaker dan
in
de controlegroep datin
de\¡/erkkamers de temperatuur niet instelbaar is, dat de ramen
niet
open kunnen en dat ze op een hoge verdieping gesitueerd zijn.Het
airconditioningssysteemin
de onder- zoeksgroep heeft ook als logisch gevolg dat veel meer mensen aangeven door het geluid gestoord te worden. Ten slotteblijkt
hetin
de case-g:roep iets vaker danin
de con- trolegroep voor te komen dat er geen ramenin
de werk-ruimte
zitten en dat er nooit zon binnenkomt.Kl ac ht en ou er b i nnerlhlim aat
In
tabel 4 wordt het percentage respondenten met één of meer klachten op de binnenklimaat-indexen weergegeven voor case- en controlegroep. Ter vergelijking wordt ook het percentage klachten varr 17 kantoorgebouwenuit
het onderzoek vanPreller
e.a. gegeven die hetzelfde type ven- tilatiesysteem hebben als de case-groep (Preller e.a.1990).
Er
is geen signifrcant verschil tussen case- en con- Tabel 4, Percentage respondenten met éónof
meer klachten op klimaatindexen in Gase-groep,controlÈ
groop en oxt€rn referentiebestand.Case-groep Controle. Prellere.a.r groep
n =
606
n =604 tr=+
2200 9%34/a l2Va
Gemicldeld aantal vonc- klachten
Contactlenzen dragen bij het werk
2,9 (2,8) L2Vo
167o
2,e (2,9)
Lllo
22Vo
Temperatuurklachten Luchtkwaliteit klachten2 Lichtklachten
Droge lucht Vochtige lucht Statische elekticiteit Vieze smaak in mond Storende geluiden
48Vo 389o 33la 43lo íVo LL%o 97"
337o Eén of meer cAnA-klachten
hebben
24VoAllergie voor pollen, huisdieren ofhuisstof
Gemiddeld aantal klachten over arbeidssituatie
787o
l7/o6,9
(4,0)
7,8 (4,4)1. afkomstig uit 17 kantoorgebouwen met mechanische lucht- toe- en afvoer, Iuch.tbevochtiging en recirculatie
2. muffe lucht, onaangename geuren, stoffige lucht, tabaksrook
*** p < 0,001 (Chi-kwadraat-toets, case- versus controlegroep)
Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (1993)nr I
12
l9/o+*
227oSVox*
87oI87o**
25?o1c/o
l29o237o't*
26Vo1. afkomstig
uit
17 kantoorgebouwen met mechanische lucht- toe- en a.fuoer, luchtbevochtiging en recirculatie** 0,001 < p < 0,01 (Chilrrvadraat-toets, case- versus controle- groep)
trolegroep
in
het aandeel respondenten met éénofmeer
klachten over de temperatuur, vochtige lucht, vieze smaakin
mond en storende geluiden. Het percentage klachten overluchtkwaliteit, verlichting,
en statischeelekticiteit ligt in
de onderzoeksgyoepduidelijk
lager danin
de controlegloep.In
de onderzoeksgroepwordt
echter signifrcant meer geklaagd over droge lucht. Vergeleken met genoemde 17 Nederlandse kantoorgebouwenligt
het aantalklimaatklachten
noch hoog, noch laag. Alleen tem-peratuurklachten
komenin
het onderzochte kantoren- complex minder vaak voor, en klachten over storende geluiden vaker.We r hg eb o nde n g e zondheid s hl ac ht e n
In
tabel 5 is het percentage respondenten weergegeven dat éénofmeer
klachten heeft op de indexen voor werkge- bonden gezondheidsklachten. De case-groep heeftsignifi-
cant meer oogklachten, huidklachten, neus- en keelklach- ten en neuroÌogische ofpsychische klachten dan de con- troÌegroep.Er
is geen verschil tussen beide groepenin
percentage respondenten met koortsklachten.
Het
aantal werkgebonden gezondheidsklachtenin
de case-groepligt
op hetzelfde niveau als
in
de 17 referentie-kantorenuit
het onderzoek van Preller e.a. (1990).Discussie
In
het onderzochte kantorencomplexblijken
meer werkge- bonden gezondheidsklachten voor te komen danin
de con- tróìegroep: men heeft er signifrcant meer oogklachten,huidklachten,
neus- of keelklachten en neurologische klachten.Dit
ondanks hetfeit
dat de case-groep opbijna
alle onderzochte niet-gebouwspeciflreke kenmerken goedvergelijkbaar
is met de controlegroep en op sommige as- pecten (opleidingsniveau, arbeidssituatie, meerdere werk- plekkenmerken) zelfs een gunstiger beeldlaat
zien. Op eenklein
aantal werkplekkenmerken scoort de onder- zoeksgroep iets ongunstiger dan de controlegroep. Deze verschillenzijn
echter zeer gering van omvang. Ook hetbinnenklimaat
wordt, uitgezonderd klachten over drogelucht,
beter beoordeeld dan hetklimaat in
de controle- groep.Omdat het onderzochte kantorencomplex door de werkne- mers ervan verdacht wordt een ziek gebouw
te
z1jn,zot
er mogelijk sprake kunnen zijn van informatie-bias. De invloedhiervan lijkt
echter gering. Het onderzoek is op neutrale wijze aangekondigd,namelijk
als een onderzoek naar derelatie
tussen arbeidsomstandig'heden en gezond- heid, en de opdrachtgever isniet
expliciet genoemd.In
geval van informatie-bias zouden
niet
alleen meer werk- gebonden gezondheidsklachten geuit worden, maar ookTiidschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (1993)nr I
Oogklachten Huidklachten Neus- en keelklachten Koortsklachten Neurologische klachüen
Tabel 5. Percentage met één
of
meer klachten op de índexen van werkgebonden gezondheidsklachten in case-groep,controlegfoep
enextetn
referentiebestandCase-groep Controle- Prellere.a.' groep
n=606 n=604 î=+2200
meer klachten over het
binnenklimaat,
de arbeidssituatie (de v.Lc-vragen) en de ervaren gezondheidin
het algemeen (de vonc-vragen).'Het
gebouw'lijkt
als enige overgebleven mogelijke oor- zaakvoor de verhoogde niveaus van gezondheidsklachtenin
de case-groep aanwijsbaar.Hieronder
wordt
achtereenvolgens besproken wat onder 'het gebouw'verstaan moet worden, wordt ingegaan op de hoge score op deklimaatfactor'droge
lucht', en worden twee hypothetische verklaringen gegeven voor het ont- staan van'onverklaarbare' gebouwgerelateerde gezond- heidsklachten. Ten slotte wordt vermeld welke aanbeve- lingen zijn gedaan aan de opdrachtgever, waarna de con- clusie volgt.Kenmerken van het onderzochte gebouw zijn de hoogte (21 etages), de volledige airconditioning (met luchtbevoch-
tiging
en recirculatie), het slechts deels instelbaarzijn
van de temperatuur van de eigenwerkruimte
(de tempe-ratuur
heeft een regelbereik van 3"C, maar een groot deel van de respondenten weetblijkbaar niet
dat deze moge-lijkheid
bestaat) en het niet kunnen openen van de ramen. Kenmerken van de negen gebouwenin
de contro- legroepzijn
datin bijna
alle werkkamers de ramen open kunnen, dat het grootste deel van de werkkamersniet
hogerligt
dan de zesde verdieping, dat er geen ofgeen volledige airconditioning is en dat de temperatuurin
de meeste gevallen instelbaar isvanuit
de werkkamers. Wel- ke van de genoemde gebouwkenmerken van de case-groep nu precies de oorzaak zijn van de gezondheidsklachten kan met de gehanteerde onderzoeksopzetniet duidelijk
achterhaald worden. Om bijvoorbeeld het gebouwken- merk'hoogte' als oorzaakuit
de sluiten, zou de controle- groep ookuit
hoogbouwkantoren (maar zonder aircondi-tioning)
moeten bestaan. Deze waren echter niet beschik- baar.De meeste aspecten van het
binnenklimaat
wordenin
het onderzochte kantorencomplex beter beoordeeld danin
de vergelijkingskantoren, op één uitzondering na: men heeft er meer last van droge lucht. Continue metingen binnen het complex wijzen echteruit
dat de luchtvochtigheidtij-
dens de onderzoeksperiode en het daaraan voorafgaande
jaar
goed was (50 toí 60Va).Uit
eerder onderzoek is bekend dan mensenniet altijd in
staat zijn een inschat-ting
te maken van dewerkelijke
luchtvochtigheid. Wan- neer men vtaagt hoe de luchtvochtig'heid ervarenwordt
entegelijkertijd
de luchtvochtigheid opmeet, bestaat erniet altijd
een overeenkomst tussen de 'subjectieve'en de 'objectieve'meting (Preller e.a., 1990). Pas wanneer de luchtvochtigheid lager ts dan 40Vo kunnen hierdoor licha- melijke klachten ontstaan, met namebij
mensen die con- tactlenzen dragen (Breunis 1987). Wanneer de luchtvoch- tigheid hoger is danTlVo wordt bacteriegroei bevorderd.Een luchtvochtigheid van 50 tot 60Vo wordt daarom alge- meen als ideaal beschouwd. Ook
in
andere gebouwen met volledige airconditioning wordt veel geklaagd over drogelucht
(Preller e.a. 1990). Waarom men desondanks delucht
als droog ervaart isniet duidelijk.
Een afdoende
verklaring
voor het hogere niveau van werkgebonden gezondheidskiachtenin
gebouwen met vol- Iedige airconditioning, kan met het huidige niveau van de wetenschappelijke kennisniet
gegeven worden (Schal-koort
1991). Mogelijk heeft het te maken met eennatuur- lijke
behoefte van mensen om de omgeving te kunnen reguleren. Volgens Vroon hebben mensen van nature een behoefte aanprikkels
en afwisselingin
atmosfeer. Een te homogene omgevingleidt
ertoe dat een mens zich onpret-tig
voelt, of gewaarwordingen gaat 'scheppen'. Daarnaastwil
men ook kunneningrijpen in
de omgeving, bijvoor-beeldeenraamopenzetten,detemperatuurregelen,>
26Vo 97o 24Vc 97o 30Vo
meubels verplaatsen of de
verlichting
regelen. Deze moge- lijkheden zijnin
het onderzochte kantorencompÌex veel beperkter danin
de kantorenuit
de vergelijkingsgroep.De gevoelens van onbehagen
bij
het ontbreken van verân- deringin
atmosfeer en regelmogelijkheden, zouden vol- gens Vrooninstincten
en emotieszijn
die worden gestuurdvanuit
de hersenstam en kleine hersenen. Deze gevoelens van onbehagen kunnen gezien worden als oude,niet
meer functionele'resten'uit
de vroege evolutie van de mens. Dezeinstinctmatige
processenzijn
nietvanuit
het bewustzijn te beïnvloeden of te veranderen (Vroon 1990a,b).Een andere mogelijke
verklaring
zou gelegen kunnenzijn in
het ventilatiesysteem.Mogelijk
schept een volledig air- conditioningssysteem een bepaaldbinnenklimaat in
het kantoorofbrengt
het bepaalde deeltjesin
de lucht, die met de huidige meettechniekenniet in kaart
gebracht worden.Het
ervaren van delucht
als droog,terwijl dit
objectiefgezien niet het geval is, verdientin dit licht
nader onderzoek.Op grond van de onderzoeksresultaten is de opdrachtge- ver een aantal aanbevelingen gedaan.
In
de eerst plaats is geadviseerd te erhennen datin
het kantorencomplex meer werkgebonden gezondheidsklachten voorkomen danin
andere gemeentelijke gebouwen. Om een aantal redenen worden ingrijpende maatregelen echter
niet
noodzakelijk geacht: het aantal klachtenligt niet
véél hoger danin
de controlegroep en het complex komtniet
slecht naar vorenuit
devergelijking
met kantoren van hetzelfdeventilatie-
type, zowel watbinnenklimaat-
als gezondheidsklachten betreft (Preller e.a. 1990). Ten slotte is het ziekteverzuimin
het complex niet verontrustend hoog. Voor elk van de zes diensten was het verzuimpercentagein
1990 lager dan het gemiddelde over de Rotterdamse gemeenteambte- naren, ook na correctìe voorleeftijd,
geslacht en salarisni- veau.Er
moet echter wel aandachtzijn
voor individueÌe werk- nemers die aangeven dat hun functioneren ernstig ver- minderdwordt
door het werkenin
het complex. Debedrijfsarts
zordeze klachten kunnen onderzoeken en de ernst ervan beoordelen, en zo mogelijk individuele maat- regelen kunnen adviseren. Aanbevolen is verder om werk- nemers voorlichting te geven over de werking en het onderhoud van de airconditioning (opdat men meer ver- trouwenkrijgt in
dekwaliteit
ervan) en over de wijze waarop detemperatuur
(in beperkte mate) geregeldkan
worden op de kamers. Dezevoorlichting
dient geen één- malig maar een continukarakter
te hebben, zodat ook nieuwe werknemers de benodigdeinformatie krijgen
over het gebouwwaarin
ze werken. Voorts is geadviseerd om de werknemers een soort compensatie te bieden door het aanbieden van goede,prettig
ingerichte werkkamers (Arbeidsinspectie 1992). Aan de gemeente Rotterdam ten slotte is aangeraden om, wanneerzij
nieuwe lokaties zoekt voor gemeentelijke diensten, gebouwen te kiezen waar de ramen open kunnen en hetbinnenklimaat
goed reguleerbaar is.De zes gemeentelijke diensten
in
het kantorencomplex hebben zich achter deze aanbevelingen geschaard en de onderzoeksresultaten en aanbevelingenvia
persberichten en de eigen bladen bekend gemaakt aan alle medewer- kers.Conclusie
Dit
onderzoek heeft aangetoond dat werkgebonden gezondheidsklachtenin
een hoog, gesloten kantoorgebouw met volledige airconditioning slechts gedeeltelijk ver-klaard
kunnen worden door kenmerken van het perso- neel,kwaÌiteit
van arbeidssituatie, en door deinrichting
14
van de werkkamer. Ook de
kwaliteit
van hetbinnenkli-
maat (gemeten aan de hand van de subjectieveervaring
van de gebruikers van het gebouw)vormt
geen volledigeverklaring
voor de klachten. Het werkenin
een hoog kan- toorgebouw, met mechanische toe- en afvoer van de lucht, met ramen dieniet
geopend kunnen worden en een ver- warmingssysteem dat niet of slechts beperkt regelbaar is, veroorzaaktbij
een deel van de werknemers gezondheids- klachten dìe weer verdwijnen of verminderen wanneer men het gebouw verlaat.Voor het verhoogde niveau van werkgebonden gezond- heidsklachten is geen bekende oorzaak aan te wijzen.
Zolang de oorzaak van de hogere niveaus van werkgebon- den gezondheidsklachten
in
dergelijke kantorenniet
vast staat, kan deze ook niet weggenomen wordenin
bestaan- de gebouwen.Hieruit
vloeien twee belangrijke aanbeve- lingen voort. Ten eerste dienen werknemers met werkge- bonden gezondheidsklachten serieus genomen te worden en ten tweede dient menbij
nieuwbouw van kantoren der- gelijke ventilatiesystemen te vermijden en te zorgen voor te openen ramen envanuit
de werkkamers regelbare tem- peratuur.Literatuur
-
Arbeidsinspectie; Gezonde kantoorgebouwen: aandachtspunten bij ontwikkeling en beheer, concept-voorlichtingsbÌad. Den Haag:Arbeidsinspectie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen- heid, 1992 (CV 26).
-
Breunis, K., J.P. de Groot; Relative humidity of the air and ocu- lar discomfort in a group ofsusceptible offrce workers. Procee- dings ofthe 4th international conference on indoor air quality and climate (2). Berlin 17-21 August 1987,625-29.-
Burge S., A. Hedge, S. Wilson, J.H. Bass, A. Robertson; Sick Building Syndrome: a study of4373 offrce workers. A¡nual Occu- pational Hygiene 31 (1987) 493-504.-
Cohen, J.; Statistical power analysis for the behavioural scien- ces (2nd ed). New Jersey: Lawrence Eelbaum Associates Inc.1988.
-
Deursen C.G.L, van, L. M. Lamers; Het vóórkomen van werkge- relateerde gezondheidsklachten in het Europoint-gebouw in ver- gelijking met een controlegroep. Rotterdam: A¡bodienst Rotter- dam, 1991 (rapport nummer 3).-
Finnegan, M.J., C.A.C. Pichering, P.S. Burge; The sick building syndrome: prevalence studies. British Medical Journaì 298 (1984) 1573-1575.-
Jansen M.E., D. Sikkel; Verkorte versies van de voeg-schaal.Gezondheid en Samenleving 2 (I9Bl) 78-82.
-
L. Preller, T. Zweers, J.S.M. Boley, B. Brunekreef; Gezond- heidsklachten en klachten over het binnenklimaat in kantoorge- bouwen. Een onderzoek naar de relatie tussen gezondheids- en klimaatklachten en gebouw, werkplek-, werk- en persoonsgebon- den kenmerken. Den Haag: Directoraat-Generaal van de Arbeid, 1990 (S 83).-
Schalkoort T.A.J.; Risico's voor bewoners van'sick buildings' worden duidelijk ondergewaardeerd. Arbeidsomstandigheden 63 (1987) 216-223.-
Schalkoort T.A.J.; Ziekmakende gebouwen bestaan wel dege-lijk. Arbeidsomstandigheden 64 ( 1988) 38 1-392.
-
Schalkoort, T.A.J.; Ontwikkeling en behoud van gezonde kan- toorgebouwen: studie naar het'Sick Building Syndrome'en de mogelijkheden van het terugdringen van bewonersklachten in kantoorgebouwen. Den Haag: Directoraat-Generaal van de Arbeid, 1991 (S 124).-
Vroon, P.A.; Psychologische aspecten van ziekmakende gebou- wen. Utrecht: ISoR, 1990a.-
Vroon, P.A.; Ziekmakende kantoorgebouwen en kantoortuinen.Tijdschrift voor Ergonomie 15 (1990b) 11-18.
-
Winter, C.R. de, R.W.M. Gmndemann, P.G.W. Smulders; De vragenlijst arbeid en gezondheid (vac): inhoud, kenmerken, resultaten. Lisse: Swets & Zeitlinger 1993 (indruk). I
Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (1993)nr I
Boekbespreking
J.
uanDijh
etal.;
Onderzoehen&
ueranderen. Methoden uøn prahtijhonderzoeh. Leiden, Stenfert Kroese 1991.ISBN
90 207 2148
8, 242 bladzijd,en,prijs f
47,5.0 Met het toenemen van het aantal academiciin
de beleids- en adviessfeer kon het nietuitblijven
dat er ook een zeke- re mate van doorwerking van de wetenschappelijke onderzoeksprincipesin
deadviespraktijk
zou gaan optre- den.Dit
boek getuigt van het ontstaan van de'boclyof
knowledge'die aan de professie van wetenschappelijk geschoold adviseur ten grondsÌagtigt.
Het is geschreven door eenviertal
methodologen, verbonden aan defaculteit
der sociale wetenschappen van deuniversiteit
Utrecht.De auteurs omschrijven hun discipline als wetenschappe-
lijk
praktijkonderzoek. Het doel ervan isniet
het formule- ren van wetenschappelijke algemeen geldende theorieën, maar het ontwikkelen en toetsen van oplossingen voor praktische problemen met behulp van onderzoek. Essen-tieel in
het vakgebied is dat onderzoek en veranderingin
de onderzoekscyclus samengaan. Praktijkonderzoek
start vanuit
eenpraktisch
probleem. Na een analysehiervan wordt
eeninterventie
gekozen. Dezeinterventie
isniet
gedefinieerdvanuit
de wetenschappelijke behoefte om een hypothese te aanvaardenofte
verwerpen, maar kanbij-
voorbeeld bepaald wordenvanuit
een maatschappelijke behoefte of een managementkeuze. Daarnawordt
onder- zocht of deinterventie
heeft geleidtot
de beoogdebijstu- ring
enwat
eventueel de redenen zijn waaromdit in min-
dere of meerdere mateniet
het geval is.In
hetpraktijkon-
derzoek gaat menniet uit
van de wetenschappelijke cyclus, maar van de 'regulatieve cyclus': probleemstelling, diagnose, plan,interventie
en evaluatie.Dit
betekent dat aan algemene methodologischekwaliteitscriteria
als betrouwbaarheid envaliditeit
een derde eiswordt
toege- voegd: bruikbaarheid.De auteurs gaan uitvoerig
in
op alle fasen van de regula- tieve cyclus, op de beperkingen op het gebied van selectie en controleerbaarheidin
de onderzoekssituatie, op de drie hiervoor genoemdekwaliteitscriteria
en op de dataverza-meling en -analyse. Verder geven zij een aantal
praktijk-
voorbeelden
uit
onder meerklinisch
onderzoek, beleidson- derzoek, hulpverleningsonderzoek en marktonderzoek.Wetenschappelijk praktijkonderzoek