water in mijn miswijn
(vervolg)
na mijn homilie volgde de offergang ik had graag de herdenkingsprentjes door zijn twee kleinkinderen uitgedeeld gezien
in plaats van door
vreemde betaalde mannen maar op dat voorstel werd niet ingegaan
her verhaal van brood & wijn deed ik wél naar hen toe ook de eindzegen met wijwater & wierook
mocht ik op mijn manier doen:
met de nauwste familie rond de kist geschaard
“ik zegen je vorige ogen frans opdat je met je nieuwe ogen ons nog liever zou mogen zien dan je ooit in dit leven gedaan hebt ik zegen je vorige oren frans opdat je met je nieuwe oren ons nog beter zou mogen verstaan dan je ooit in dit leven gedaan hebt ik zegen je vorige mond frans opdat je ons met je nieuwe mond nog liever zou mogen toespreken
& toelachen
dan je ooit in dit leven gedaan hebt
(mijn broer stierf met een glimlach om de mond
& zo werd hij ook opgebaard) ik zegen je vorige handen
& voeten broer opdat wanneer
ook onze tijd gekomen is om door de dood heen te gaan je ons met je nieuwe handen
& op je nieuwe voeten verwelkomend
tegemoet moogt komen
stralender gezonder gelukkiger liever dan je ooit in dit leven geweest bent
& nu is heel je vorig lichaam gereed om te worden toevertrouwd aan de aarde
laat ons nu samen gaan in vrede”
zo verliep de uitvaart zoals mijn broer het graag had gezien zodat ik zelf veel water in mijn miswijn had moeten doen
hij was een notoir notabele van turnhout
toch heb ik hem mogen begraven als mijn brurke
LUCVERSTEYLEN
WOORD EN ONT VREEMD EN
Geef aan de keizer wat de keizer toekomt‘Geef aan de keizer wat de keizer toekomt’ is een uitspraak van Jezus die nogal gebruikt wordt als het gesprek gaat over de scheiding tus- sen kerk en staat.
,,De Farizeeën trokken zich terug om zich erop te beraden hoe ze hem [Jezus] met een uitspraak in de val konden lokken. Ze stuurden enke- le van hun leerlingen samen met een aantal Herodianen naar hem toe, met de vraag: “Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. Zeg ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de kei- zer belasting te betalen of niet?” Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: “Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? Laat me de belastingmunt zien.” Ze reikten hem een denarie aan. Hij vroeg hun:
“Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?” Ze ant- woordden: “Van de keizer.” Daarop zei hij tegen hen: “Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.”
Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.” (Mat. 22,15b-22)
Het antwoord van Jezus is behendig. Hij ontwijkt de valstrik. Had hij gewoon ‘Ja, men moet belasting betalen aan de keizer’ geantwoord, dan kon dat beschouwd worden als een stellingname tegen de opvat- ting van de vaderlandslievende vrome joden; zei hij ‘Neen, men moet
geen belasting betalen aan de keizer’, dan zou hij zich openlijk tegen de Romeinse bezettingsmacht gekeerd hebben, en op grond daarvan had hij kunnen aangeklaagd worden door de Farizeeën en de Hero- dianen. Overigens mochten de Farizeeën eigenlijk geen geldstuk op zak hebben met de afbeelding van de keizer. Er wordt ook niet gezegd dat iemand van de vraagstellers Jezus een geldstuk toont.
In Judea was in Jezus’ tijd de Romeinse zilveren denarie in omloop.
Daaruit concludeerde Jezus uitdrukkelijk dat je de keizer moest geven wat je hem verschuldigd was, met name alles wat wettelijk was voor- geschreven, niet alleen het belastinggeld. Op die manier nam hij geen deel aan het politieke zelotisme dat actie voerde tegen de Romeinse bezetting voor het behoud van het zuivere jodendom.
Uit andere teksten blijkt overigens Jezus’ opvatting, dat men de wet- telijke burgerlijke overheid moet gehoorzamen. Dat staat ook helder in Paulus’ brief aan de Romeinen: Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld. Wie zich tegen dit gezag ver- zet, verzet zich dus tegen een instelling van God (...) Geef iedereen wat hem toekomt: belasting aan wie u belasting verschuldigd bent, accijns aan wie u accijns verschuldigd bent, ontzag aan wie ontzag toekomt, eerbied aan wie eerbied toekomt.’ (Rom. 13,1-2.7) In het tweede deeltje van zijn antwoord aan de ondervragers ver- breedt Jezus zijn opvatting: ‘...en geef aan God wat God toebehoort’.
Daardoor wordt een grens getrokken tussen de twee. Dat wordt o.m.
duidelijk in de houding van de apostelen na Jezus’ dood. Petrus en enkele andere apostelen hadden verbod gekregen om nog over Jezus te spreken in het openbaar. Ze deden het toch. Ze werden voor het Sanhedrin geleid om verantwoording van hun ongehoorzaamheid af te leggen. ‘Petrus en de andere apostelen antwoordden: “Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen.” ‘ (Hand. 5,29)
Dat zijn des keizers vrienden
In bijbelvaste kringen wordt soms de uitdrukking gehoord: ‘Dat zijn des keizers vrienden!’ Toen, volgens evangelist Johannes, Pilatus Jezus ondervroeg tijdens het proces, gebeurde het volgende. Pilatus ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: “Waar komt u van- daan?” Maar Jezus gaf geen antwoord. ”Waarom zegt u niets tegen mij?” vroeg Pilatus. “Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?” Jezus antwoordde: “De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.” Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: “Als u die man vrij- laat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.” ‘
(Joh. 19,9-12 BARTMESOTTEN
UIT DEN GROOTEN
VOLKSKALENDER
VAN PAUL VAN ZUMMEREN
De dagheilige van overmorgen heeft maar zijdelings iets met het weer te maken. Bij ons in de Lage Landen is Stanislaus zelfs onbekend in dat verband. In Duitsland beweert men echter:
WENN SICH NAHT ST. STANISLAUS ROLLEN DIE KARTOFFELN RAUS
Ik grijp verder nog even terug naar de algemene meispreu- ken. Die beweren onder meer dat mei niet enkel koel moet zijn, maar ook nat:
MEI KOEL EN WAK VEEL KOREN IN DE ZAK
Die spreuk kent tal van variaties, maar begint telkens met
“MEI KOEL EN NAT” en wordt dan verder, volgens willekeur, aangevuld met:
- IS KOREN IN DE ZAK - VULT SCHUUR EN VAT
- BRENGT KOREN IN DE SCHUUR EN SPEK IN ’T VAT Maar dat er “bloeisel” zal zijn, staat vast:
WEL APRIL ZONDER AREN NOOIT MEI ZONDER BLOEISEL
Eigenaardig maar waar: de dagspreuken die ik optekende voor 8 mei, hebben het allebei over plotse warmte. De eerste gaat zo:
SINT-MICHIEL, RUST NOCH DUUR,
WANT DE HEMEL STAAT IN VLAM EN VUUR En de tweede, een apologische spreuk, zegt:
MEIKE, MEIKE
‘K ZAL JE BRADEN ZEI DE DUIVEL
EN HIJ BRACHT SINT-MICHEL DE HITTE VAN DE HEL KRISTIENVANZUMMEREN