• No results found

Rubriek Straf(proces)recht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rubriek Straf(proces)recht"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Strafrecht

Straf(proceS)recht

aaK20127116 Prof.mr. J.H. Crijns

Wetgeving 1 Inleiding

Eind oktober presenteerden de VVD en de PvdA het regeerakkoord van het kabinet Rutte II. Na de uiterst repressieve toon van de justitieparagraaf in het regeer­

akkoord van het vroegtijdig gesneuvelde kabinet Rutte I was het de vraag of de nieuwe regeringscoalitie van VVD en PvdA een nieuwe koers zou inslaan wat betreft het justitieel en veiligheidsbeleid. Dit blijkt maar zeer ten dele het geval. Ook het nieuwe regeerakkoord bevat stevige beleidsvoornemens die niet zelden leiden tot verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid en versobering van het strafproces. In deze rubriek zal worden volstaan met een opsomming van de voorgenomen maatregelen (voor zover strafrechtelijk relevant). Een aantal van deze maatregelen is geheel nieuw; een aantal is reeds door het vorige kabinet aangekondigd of aanhangig gemaakt bij het parlement en wordt in het huidige regeerakkoord dan ook slechts onderschreven.

Het regeerakkoord onder de naam ‘Bruggen bouwen’

bevat onder meer de volgende voorgenomen maatrege­

len. 1) Invoering van de mogelijkheid tot het anoniem doen van aangifte. 2) Invoering van de mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid in geval in eerste aanleg een straf van meer dan twee jaar wordt opgelegd, ongeacht de vraag of appel is aangetekend. Gaat het om een delict waarbij slachtoffers zijn gemaakt, dan geldt dit reeds bij straffen van meer dan een jaar. 3) Invoering van een adolescentenstrafrecht waarbij de maximale duur van de jeugddetentie wordt bepaald op twee jaar (vgl. in dit ver­

band het eerder verschenen conceptwetsvoorstel adoles­

centenstrafrecht waarin werd voorgesteld het maximum van de jeugddetentie op vier jaar te stellen; zie Kwartaal- Signaal 124). 4) Invoering van een eigen bijdrage (naar draagkracht) voor gedetineerden. 5) Beëindiging van de algemeen geldende detentiefasering; alleen in geval van goed gedrag kunnen gedetineerden meer bewegings­

ruimte en vervroegde invrijheidsstelling verdienen. 6) Invoering van de mogelijkheid levenslang toezicht uit te oefenen op zeden­ en geweldsdelinquenten. 7) Verdere uitbreiding van het spreekrecht voor slacht offers. 8) Invoering van de mogelijkheid tot het verhalen van de kosten van het strafproces op daders (zie nader omtrent de eventuele invoering van deze mogelijkheid verderop in deze rubriek). 9) Uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis teneinde verdachten eenvoudiger tot het onderzoek ter terechtzitting (lees: de snelrechts­

zitting) in voorarrest te kunnen houden (zie het reeds aanhangige Wetsvoorstel uitbreiding van de gronden voor

voorlopige hechtenis, Kamerstukken II 2011/12, 33 360, nr. 2). 10) Aanpassing van de regeling van de meerdaadse samenloop teneinde ruimere mogelijkheden te creëren tot het opleggen van een ‘passende’ straf. 11) Het neer­

leggen van minimale strafeisen in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie in geval van ernstige gevallen van recidive. Het door het vorige kabinet aanhangig ge­

maakte Wetsvoorstel minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven (Kamerstukken II 2011/12, 33 151, nr. 2;

zie Kwartaal Signaal 122) lijkt hiermee definitief van de baan en wordt vervangen door de mildere en minder dwingende variant van de minimumstraf eisen. 12) Op­

heffing van de maximale geldboete in geval van strafbare rechtspersonen. 13) Aanscherping van de Voetbalwet. 14) Strafbaarstelling van illegaliteit. Particulieren en parti­

culiere organisaties die illegalen indivi duele hulp bieden worden echter niet strafbaar gesteld. 14) Invoering van een verbod op het dragen van gezichts bedekkende kle­

ding in het onderwijs, de zorg, het openbaar vervoer en in overheidsgebouwen. Dit verbod geldt niet in de openbare ruimte; wel kan de politie ten behoeve van identificatie gelasten de gezichtsbedekkende kleding af te leggen.

Naast deze opsomming van voorgenomen wettelijke maatregelen bevat het regeerakkoord diverse beleids­

voornemens tot intensivering van de strafrechtelijke handhaving voor tal van categorieën delicten: jeugdcri­

minaliteit, cybercrime, mensenhandel, georganiseerde (drugs)criminaliteit, witwassen. Ook wordt het budget van de nieuwe nationale politie structureel met ruim

€ 100 miljoen verhoogd teneinde meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing te realiseren.

Inmiddels hebben diverse instanties gereageerd op de plannen van de nieuwe regeringscoalitie. De Nederlandse Orde van Advocaten is met name bezorgd over het voor­

nemen tot invoering van de mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid van in eerste aanleg opgelegde vrijheids­

straffen en de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis. Beide voorgenomen maatregelen staan volgens de NOvA op gespannen voet met internationale verdragen, meer in het bijzonder de onschuldpresumptie. De Raad voor de Rechtspraak is over het geheel genomen positiever over de voorgenomen maatregelen, maar memoreert wel dat het reeds eerder dit jaar kritisch heeft geadviseerd naar aanleiding van het voornoemde Wetsvoorstel uitbrei­

ding van de gronden voor voorlopige hechtenis, eveneens in verband met de gespannen verhouding tussen dit voor­

stel en de onschuldpresumptie. Ronduit verheugd reageert de Raad op het feit dat het Wetsvoorstel minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven van de baan lijkt te zijn en dat het maximum van de jeugddetentie naar het zich laat aanzien op twee jaar zal blijven staan en niet tot vier jaar zal worden verhoogd zoals aanvankelijk de bedoeling leek.

(2)

2 Staatsblad

Stb. 2012, 454 – Wet aanpassing regeling bevrijdende verjaring

Recentelijk heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet van 27 september 2012 tot wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten. Deze wet zorgt ervoor dat de civielrechtelijke vordering van het slachtoffer op de dader van een strafbaar feit niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen.

Thans is in sommige situaties de verjaringstermijn van het vervolgingsrecht wel langer dan de civielrechtelijke verjaringstermijn van artikel 3:310 BW, zeker sinds een aantal jaar geleden de strafrechtelijke verjaringstermijn van zeer ernstige misdrijven zelfs in zijn geheel werd opgeheven. Dit kan problematisch uitpakken voor het slachtoffer dat zich na een langdurig tijdsverloop in het strafproces wil voegen, maar zich geconfronteerd ziet met de verjaring van zijn vordering tot schadevergoeding. Dit scenario wordt in de toekomst alleen maar realistischer in verband met het thans nog bij de Eerste Kamer aanhan­

gige Wetsvoorstel tot aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring (Kamerstukken II 2010/11, 32 890, nr. 2) dat voorziet in afschaffing van de strafrechtelijke verjaringstermijn voor alle misdrijven waarop een maxi­

male gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld alsmede voor ernstige zedenmisdrijven gepleegd tegen kinderen. Voorts voorziet dit voorstel in verlenging van de verjaringstermijn voor misdrijven met een maximale gevangenisstraf van acht tot twaalf jaar. Zonder de thans door de Eerste Kamer aangenomen regeling zou voor­

noemd wetsvoorstel tot gevolg hebben dat in een groot aantal gevallen de civielrechtelijke verjaringstermijn veel eerder zou verstrijken dan het recht tot strafvorde­

ring (dat in veel gevallen immers in zijn geheel niet meer verjaart). Zie uitgebreid over voornoemd wetsvoorstel en de samenhang met de thans aangenomen wettelijke rege­

ling met betrekking tot verlenging van de civielrechtelijke verjaringstermijn KwartaalSignaal 121.

Stb. 2012, 410 – Wet tot verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten Deze Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen voorziet in verruiming van de moge­

lijkheden onvrijwillige geneeskundige behandelingen te verrichten bij gedetineerden en ter beschikking gestelden met een psychiatrische stoornis. Hierbij dient met name te worden gedacht aan het toedienen van dwangmedicatie.

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Stb. 2012, 408 – Inwerkingtreding Wet versterking positie rechter-commissaris en Wet herziening regeling processtukken in strafzaken

De Wet versterking positie rechter­commissaris van 1 december 2011, Stb. 2011, 600 en de Wet herziening rege­

ling processtukken in strafzaken van 1 december 2011, Stb. 2011, 601 zullen op 1 januari 2013 in werking treden (zie voor een korte, inhoudelijke bespreking van beide nieuwe regelingen KwartaalSignaal 122).

Stb. 2012, 404 en 405 – Inwerkingtreding Wet hervorming herziening ten voordele en Besluit adviescommissie afgesloten strafzaken

De Wet hervorming herziening ten voordele van 18 juni 2012, Stb. 2012, 275 is op 1 oktober 2012 in werking getreden (zie voor een inhoudelijke bespreking van deze wet KwartaalSignaal 124). Deze wet voorziet onder meer in de oprichting van een adviescommissie afgesloten strafzaken die de procureur­generaal desgevraagd ad­

viseert over de vraag of het al dan niet wenselijk is dat de procureur­ generaal ambtshalve of op verzoek van de gewezen verdachte een nader onderzoek start naar het eventuele bestaan van een novum (art. 462 lid 1 Sv). Het Besluit adviescommissie afgesloten strafzaken regelt de samenstelling, inrichting, bevoegdheden en werkwijze van deze commissie, die voor een belangrijk deel vergelijkbaar is met haar voorganger, de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken (CEAS).

Stb. 2012, 373 – Inwerkingtreding WETS

De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrij­

heidsbenemende en voorwaardelijke sancties van 12 juli 2012, Stb. 2012, 333 (WETS) is op 1 november 2012 in werking getreden (zie voor een inhoudelijke bespreking van deze wet KwartaalSignaal 124).

3 Kamerstukken

Kamerstukken 33 422 – Wetsvoorstel tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ inzake de wederzijdse erkenning van toezichtmaatregelen

Begin oktober is bovengenoemd wetsvoorstel – dat voluit luistert naar de naam Wetsvoorstel houdende implemen­

tatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het begin­

sel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toe­

zichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294) – bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.

Voornoemd kaderbesluit ‘beoogt de strafrechtelijke samen­

werking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het terrein van de tenuitvoerlegging van toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning en ten­

uitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen’ (Kamer- stukken II 2012/13, 33 422, nr. 3, p. 1). Het kaderbesluit voorziet in de volgende regeling (zie meer uitgebreid over

(3)

dit kaderbesluit J.H. Crijns en W. Geelhoed, ‘Wederzijdse erkenning van toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis. Een sprankje hoop voor de preventief gehechte?’, in: J.P. van der Leun e.a. (red.), De vogel vrij.

Liber amicorum prof. dr. mr. Martin Moerings, Den Haag:

Boom Lemma uitgevers 2011, p. 27­44). Een beslissing waarbij in een lidstaat als alternatief voor voorlopige hechtenis of als voorwaarde in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan een verdachte verplich­

tingen zijn opgelegd, kan aan een andere lidstaat worden gezonden, indien de verdachte in die lidstaat zijn woon­ of verblijfplaats heeft. De ontvangende lidstaat is in beginsel gehouden een dergelijke beslissing te erkennen en toezicht te houden op de naleving van de aan de verdachte opgeleg­

de verplichtingen, een en ander conform het recht van de lidstaat waar het toezicht wordt uitgeoefend. De lidstaat waar het strafproces plaatsvindt en die de toezichtmaat­

regelen heeft bevolen, blijft echter bevoegd alle beslis­

singen ter zake van de voorlopige hechtenis en (het al dan niet voortduren of wijzigen van) de toezichtbeslissing te nemen. Indien de verdachte de toezichtmaatregelen niet naleeft, kan hij worden aangehouden en op grond van een Europees aanhoudingsbevel worden overgeleverd aan de lidstaat waar het strafproces plaatsvindt.

Blijkens artikel 8 lid 1 van het kaderbesluit kan het hier­

bij gaan om de volgende toezichtmaatregelen: het gebod een bepaalde autoriteit in kennis te stellen van elke wijziging van woon­ of verblijfplaats; het verbod bepaalde locaties, plaatsen of afgebakende gebieden te betreden; het gebod op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn; de beperking van het recht om de uitvoerende lidstaat te verlaten; het gebod zich op bepaalde tijdstippen bij een bepaalde instantie te melden; en het verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen. Voorts kan elke lid­

staat voor zich aangeven op de naleving van welke andere verplichtingen dan de reeds genoemde het bereid is toezicht te houden. Artikel 8 lid 2 van het kaderbesluit somt een aantal van dergelijke facultatieve toezichtmaat regelen op:

het verbod bepaalde activiteiten te verrichten, een rijver­

bod, de storting van een waarborgsom, de verplichting een therapie of verslavingsbehandeling te ondergaan en de verplichting contact te vermijden met bepaalde voorwerpen die in verband staan met de vermeende strafbare feiten.

Iedere lidstaat kan dus zelf het toepassingsbereik van het kaderbesluit verruimen door meer toezichtmaatregelen aan te wijzen. In Nederland zal de eventuele aanwijzing van facultatieve toezichtmaatregelen geschieden bij algemene maatregel van bestuur (zie art. 3 lid 2 van het wetsvoorstel).

In artikel 15 van het kaderbesluit zijn de binnen instru­

menten van wederzijdse erkenning gebruikelijke weige­

ringsgronden opgenomen. Het gaat hierbij onder meer om ne bis in idem, verjaring, immuniteit, leeftijd van strafrech­

telijke aansprakelijkheid en (onder strikte voorwaarden) het ontbreken van dubbele strafbaarheid. Slechts indien de uitvoerende lidstaat zich op een van de limitatief omschre­

ven weigeringsgronden kan beroepen, kan de erkenning van de toezichtmaatregelen worden geweigerd.

Voordat wordt ingegaan op de vraag hoe voornoemde regeling van het kaderbesluit in de Nederlandse wet wordt geïmplementeerd, is het goed te memoreren dat in de Nederland de alternatieven voor voorlopige hechtenis bestaan uit de voorwaarden die de rechter aan de schor­

sing van de voorlopige hechtenis verbindt (art. 80 Sv). In verschillende lidstaten van de Europese Unie is het echter daarnaast mogelijk om ook in gevallen waarin (nog) geen voorlopige hechtenis mogelijk is, zelfstandige voorwaar­

den en verplichtingen aan een verdachte op te leggen in afwachting van het strafproces. Het niet­naleven daarvan kan vervolgens aanleiding zijn alsnog voorlopige hechtenis toe te passen. Nu Nederland een dergelijke mogelijkheid niet kent, is het goed te realiseren dat het kaderbesluit ook op deze voorwaarden en verplichtingen betrekking heeft. Voorts is het voor een goed begrip goed te onderstre­

pen dat het kaderbesluit – hoewel het mede tot doel heeft de toepassing van niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen te bevorderen – de lidstaten niet verplicht tot het voorzien in alternatieven voor voorlopige hechtenis.

Evenmin kan een verdachte in het individuele geval op grond van het kaderbesluit aanspraak maken op de toe­

passing van dergelijke alternatieven (art. 2 lid 2 van het kaderbesluit). Dit neemt echter niet weg dat een aanbod van de verdachte om zich te onderwerpen aan toezicht­

maatregelen faciliterend kan werken in het kader van een schorsingsverzoek (Kamerstukken II 2012/13, 33 422, nr. 3, p. 4).

De implementatie van het kaderbesluit gaat met het nodige legislatieve spektakel gepaard, nu de betreffende regeling wordt neergelegd in de derde titel van een nieuw in te voegen Vijfde Boek binnen het Wetboek van Strafvor­

dering, dat zal luiden ‘Internationale en Europese strafvor­

derlijke samenwerking’. Het huidige Vijfde Boek (‘Tenuit­

voerlegging en kosten’) wordt dientengevolge vernummerd tot Zesde Boek. De huidige titels X en XI van het Vierde Boek inzake internationale rechtshulp en de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke beve­

len zullen te gelegener tijd worden verplaatst naar de eer­

ste twee titels van het nieuwe Vijfde Boek. De toenemende internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking vormt volgens de memorie van toelichting de aanleiding voor deze rigoureuze aanpassing van het wetboek (Kamer- stukken II 2012/13, 33 422, nr. 3, p. 9). In verband met dit legislatieve geweld kennen de verschillende bepalingen in het onderhavige wetsvoorstel nog een voorlopige numme­

ring; de definitieve nummering wordt vastgesteld vooraf­

gaand aan de plaatsing in het Staatsblad.

Vanzelfsprekend volgt de regeling in het wetsvoorstel de contouren van de regeling in het kaderbesluit op de voet. Op deze plaats kan dan ook worden volstaan met het weergeven van een aantal keuzes die de nationale wetgever binnen de kaders van het kaderbesluit bevoegd is te maken.

Zo wordt in artikel 4 lid 1 van het wetsvoorstel het Open­

baar Ministerie aangewezen als bevoegde instantie om te beslissen over de erkenning van vanuit een andere lidstaat binnenkomende toezichtbeslissingen. Vervolgens wordt de reclassering in artikel 11 van het wetsvoorstel aange­

(4)

wezen als instantie die is belast met het feitelijke toezicht op de naleving van inkomende toezichtmaatregelen en de begeleiding van ‘de betrokkene’ (terminologie ontleend aan het wetsvoorstel) daarbij. Wanneer het gaat om zogenoemde uitgaande toezichtbeslissingen sluit het wetsvoorstel in artikel 16 aan bij het bestaande stelsel van de bijzondere voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlo­

pige hechtenis (art. 80 Sv). Het is derhalve niet zo dat het ingevolge dit wetsvoorstel voor de Nederlandse autoriteiten mogelijk wordt zelfstandige toezichtmaatregelen te treffen zonder dat eerst de voorlopige hechtenis wordt bevolen (en vervolgens geschorst). Het bestaande Nederlandse systeem dat de toepassing van alternatieven voor voorlopige hechte­

nis pas kunnen worden onderzocht nadat eerst de voorlo­

pige hechtenis is bevolen blijft derhalve intact. Dit zo zijnde is de rechter die beslist over de schorsing van de voorlopige hechtenis ook de rechter die de toezichtmaatregelen beveelt.

Het Openbaar Ministerie draagt vervolgens in opdracht van de rechter zorg voor toezending van de toezichtbeslissing aan de uitvoerende lidstaat (art. 4 lid 2 van het wetsvoor­

stel). Voor nadere details omtrent zowel de procedure van inkomende als uitgaande toezichtmaatregelen zij verwezen naar het wetsvoorstel.

Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 153 – Proceskostenveroordeling in strafzaken

Op 30 oktober 2012 hebben de bewindslieden van justi­

tie een onderzoeksrapport van P.J.P. Tak aan de Tweede Kamer aangeboden waarin onder het motto ‘de vervuiler betaalt’ de mogelijkheid wordt onderzocht de verdachte in strafzaken in de proceskosten te veroordelen (zie P.J.P.

Tak, Kostenveroordeling in strafzaken. Een rechtsverge- lijkend onderzoek naar de veroordeling van de verdachte in de proceskosten in Duitsland en Engeland, 2012, www.

wodc.nl; zie voor een korte bespreking van het rapport NJB 2012, p. 2803). In dit rechtsvergelijkende rapport stelt Tak op basis van een quick scan vast dat het in het merendeel van de West­Europese landen mogelijk is de verdachte in de proceskosten te veroordelen, zij het dat in de verschillende landen op zeer uiteenlopende wijze invulling wordt gegeven aan deze mogelijkheid. Vervolgens leert een meer intensieve bestudering van de regelingen in Duitsland en Engeland & Wales dat een toekomstige regeling toegesneden op het Engelse voorbeeld uit oog­

punt van overzichtelijkheid, efficiency en uniformiteit de voorkeur verdient. In de begeleidende brief kondigen de bewindslieden aan dat thans nader zal worden onderzocht of een dergelijke regeling van proceskostenveroordeling ook in Nederland zou kunnen worden ingevoerd. Inmid­

dels maakt het voornemen tot invoering van een dergelijke mogelijkheid ook onderdeel uit van het regeerakkoord tus­

sen VVD en PvdA (zie de inleiding van deze rubriek).

Kamerstukken II 2012/13, 28 684, nr. 363 – Wetgeving bestrijding cybercrime

In een brief van 15 oktober 2012 aan de Tweede Kamer doet de minister van Justitie een aantal voorstellen tot uitbreiding van de bevoegdheden op het gebied van de

opsporing en vervolging van cybercrime teneinde tegemoet te komen aan de door de diensten die zijn belast met de opsporing en vervolging van cybercrime gesignaleerde tekortkomingen van het huidige instrumentarium. In dit verband denkt de minister in het bijzonder aan een drietal nieuwe bevoegdheden: 1) het installeren van spyware op computers (inclusief tablets en smartphones), waarmee de computer door de politie kan worden overgenomen; 2) het overnemen en doorzoeken van computers via internet, ook als die zich in het buitenland bevinden; 3) het kun­

nen vernietigen van gegevens op overgenomen computers.

Daarnaast denkt de minister aan invoering van een afzon­

derlijke strafbaarstelling van heling van digitale gegevens, nu dit naar de huidige stand van de jurisprudentie niet strafbaar is. Thans worden computergegevens immers slechts als een goed in de zin van de artikelen 310 en 416 Sr beschouwd indien deze buiten de beschikkingsmacht van de rechthebbende zijn gebracht, hetgeen veelal niet het geval is indien sprake is van het zonder toestemming van de rechthebbende kopiëren van diens gegevens en het vervolgens gebruiken of verhandelen van die gegevens.

Vanzelfsprekend verzekert de minister dat deze uitbrei­

ding van bevoegdheden wordt gerealiseerd ‘binnen de kaders van de rechtsstatelijkheid, proportionaliteit, sub­

sidiariteit en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van burgers’. De nieuwe bevoegdheden zullen dan ook met strikte waarborgen worden omgeven. De verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2013 een conceptwetsvoor­

stel waarin voornoemde beleidsvoornemens zijn verwerkt, in consultatie zal gaan. Zie nader over de brief van de minister NJB 2012, p. 2666­2667.

Jurisprudentie

HR 11 september 2012, LJN: BX0132, BX7004, BX0146 en BX0129 – Overzichtsarresten inzake de toepassing van artikel 80a Wet RO in strafzaken

Zoals bekend is sinds 1 juli 2012 het nieuwe artikel 80a Wet RO van kracht, waarin de Hoge Raad de bevoegdheid wordt verleend een ingesteld cassatieberoep niet­ontvan­

kelijk te verklaren op grond van het feit dat klager ‘klaar­

blijkelijk onvoldoende belang’ heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten ‘klaarblijkelijk niet tot cassatie kun­

nen leiden’. Begin september heeft de strafkamer van de Hoge Raad vier overzichtsarresten gewezen waarin wordt geschetst op welke wijze door de strafkamer invulling zal worden gegeven aan deze beide criteria. Het gaat het be­

stek van deze rubriek te buiten de volledige inhoud van de vier arresten overzichtelijk weer te geven, temeer daar de Hoge Raad in de vier arresten vele voorbeelden geeft van situaties waarin aan één van beide criteria wordt voldaan (zie meer uitgebreid NJB 2012, p. 2319­2320). Op deze plaats wordt derhalve volstaan met de volgende relative­

rende passage uit de vier arresten:

‘De Hoge Raad behandelt in dit arrest enkele aspecten van artikel 80a RO en beantwoordt enige vragen die deze nieuwe bepaling oproept. Daarbij moet wor­

den aangetekend dat de cruciale vraag wanneer sprake is van klachten in de zin

(5)

van artikel 80a, eerste lid, RO zich – zeker op dit moment – niet leent voor een uitputtende en min of meer definitieve beantwoording. Het zal daarbij immers in hoge mate aankomen op de omstandigheden van het geval. Bovendien valt te verwachten dat de met voormelde wet geïntroduceerde “selectie aan de poort”

zich zal ontwikkelen, zoals ook is gebeurd met de eerdere wijziging van de cas­

satieprocedure strekkende tot invoering van de verkorte motivering van (thans) artikel 81 RO.’

Voorts is van belang te vermelden dat de Hoge Raad in de vier arresten heeft bepaald dat artikel 80a RO zal worden toegepast in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingeko­

men op of na 1 juli 2012.

Literatuur Proefschriften

– J.H. Blomsma, Mens rea and defences in European Criminal Law (diss. Maastricht), Antwerpen: Intersentia 2012;

– P. Jacobs, Force-feeding of Prisoners and Detainees on Hunger Strike. Right to Self-Determination versus Right to Intervention (diss. Tilburg), Antwerpen: Intersentia 2012;

– S. Meijer, Openbaar ministerie en tenuitvoerlegging. De taak van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van door de rechter opgelegde strafrechtelijke sancties vanuit constitutioneel en strafrechtsdogmatisch perspec- tief bezien (diss. Tilburg), Nijmegen: Wolf Legal Publis­

hers 2012;

– J.E.D. Voetelink, Status of forces. Strafrechtsmacht over militairen in het buitenland (diss. Amsterdam UvA), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012.

Overig

– J. Bemelmans, Tweemaal vervolgd voor hetzelfde feit.

De gevolgen en wenselijkheid van een Europa-conform feitsbegrip in de ne bis in idem-regel, Tilburg: Celsus juridische uitgeverij 2012;

– J. Dierx e.a., Mediation in strafzaken. De praktische toe- passing van restorative justice en herstelrecht, Den Haag:

Sdu uitgevers 2012;

– B. Keulen en P. Traest, Het stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken (preadviezen Nederlands­Vlaamse Vereniging voor Strafrecht), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012;

– Nationaal Rapporteur Mensenhandel, Mensenhandel.

Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009-2012. Een ana- lyse, Den Haag: BNRM 2012 (te downloaden via www.

bnrm.nl);

– T. Prakken, Grondrechten op de helling. De rol van het Wildersproces in de afbraak van de rechtsstaat, Amster­

dam: Atlas 2012;

– G. Spong e.a., De hypocrisie van de achterdeur. Waarom het Nederlandse softdrugsbeleid onhoudbaar is, Amster­

dam: Balans 2012;

– B.C.J. van Velthoven, Economie van misdaad en straf, Den Haag: BJu 2012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

geval van verdenking van terroristische misdrijven de voorwaarde dat sprake moet zijn van ernstige bezwaren alvorens sprake kan zijn van voorlopige hechtenis reeds losgelaten voor

667). Met zijn recente uitspraken lijkt het Hof van Justitie deze waarschuwing in de wind te hebben geslagen, nu ook het hof aangeeft dat een cumulatie van punitieve proce- dures

‘Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof heeft kunnen aan- nemen dat het voor eenieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen zonder meer duidelijk was dat

Wanneer de verjaringstermijnen voor een forse categorie van delicten worden afgeschaft zoals wordt voorzien in het eerder besproken wetsvoorstel, kunnen daarmee ook bepaalde

Voorts krijgen ouders of wet- telijk vertegenwoordigers van het minderjarige slachtoffer jonger dan twaalf jaar ingevolge artikel 51e lid 6 Sv een spreekrecht indien het

Hierbij moet worden gedacht aan gevallen waarin de wettelijk vertegenwoordiger zelf een belang heeft bij het mitigeren van de gevolgen van het strafbaar feit – bij- voorbeeld omdat

De consequenties van deze wet kunnen ingrijpend zijn, hetgeen goed wordt geïllustreerd door het feit dat het opleggen van een taakstraf in combinatie met een voor-

Vervolgens kwam verdachte gedurende het strafproces voor de concrete afweging te staan of hij bepaalde informatie al dan niet met zijn raadsman zou delen, wetende dat hij