• No results found

On the automatic link between affect and tendencies to approach and avoid : Chen and Bargh (1999) revisited

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "On the automatic link between affect and tendencies to approach and avoid : Chen and Bargh (1999) revisited"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

On the automatic link between affect and tendencies to

approach and avoid: Chen and Bargh (1999) revisited.

Gijs Koch

Naam : Gijs Koch

Collegekaartnummer : 5996627

Begeleider : Mark Rotteveel

2e beoordelaar : Suzanne Oosterwijk Onderzoeksinstelling : UvA, Roeterseiland

(2)

On the automatic link between affect and tendencies to approach and

avoid: Chen and Bargh (1999) revisited.

Abstract

In het onderzoeksgebied gericht op de invloed van emoties op een toenaderings- en vermijdingsbeweging neemt het onderzoek van Chen en Bargh (1999) een prominente plek in. Door twee experimenten uit te voeren hebben zij getracht een directe link te leggen tussen een de automatische affectieve evaluaties en de activering van een toenaderings- of vermijdingsbeweging. In het eerste experiment moesten deelnemers attitude objecten evalueren door een hendel van zich af te bewegen of naar zich toe te bewegen. Deelnemers die de hendel naar zich toe moesten bewegen bij een positieve evaluatie en van zich af moesten duwen bij een negatieve evaluatie (congruent) deden dit sneller dan de deelnemers die dit andersom moesten doen (incongruent). In het tweede experiment moesten de deelnemers de attitude objecten, zonder te evalueren, ofwel allemaal van zich af bewegen ofwel allemaal naar zich toe bewegen. Wederom werden positieve attitude objecten sneller naar zich toe bewogen dan van zich af, en werden de negatieve attitude objecten sneller van zich af bewogen dan naar zich toe. Aan de hand van deze resultaten hebben Chen en Bargh (1999) geconcludeerd dat (1) attitude objecten automatisch worden geëvalueerd en (2) dat de attitude objecten vervolgens automatisch een toenaderings- of vermijdingsbeweging activeert. Aangezien de studie van Chen & Bargh (1999) nooit direct gerepliceerd is zal dit gedaan worden samen met Cherrelle van Aalst (UvA). Deze studie zal zich richten op het eerste experiment van Chen en Bargh (1999) die het congruentie effect onderzoekt tussen een affectieve beoordeling en de gemaakte beweging om te beoordelen. In tegenstelling tot de bevindingen van Chen en Bargh (1999) hebben wij geen sterke link gevonden voor de aanwezigheid van een congruentie effect bij de evaluatie van attitude objecten en de hendelbeweging.

Naam : Gijs Koch

Collegekaartnummer : 5996627

Adres : Tidorestraat 207, Amsterdam

Telefoonnummer : 06-13150522

E-mail adres : gijskoch@me.com

Begeleider : Mark Rotteveel

2e beoordelaar : Suzanne Oosterwijk Onderzoeksinstelling : UvA, Roeterseiland

(3)

___________________________________________________________________________ INHOUDSOPGAVE • 1 Introductie... 4 o Achtergrond... 4 o Probleemstelling... 5 • 2 Methode... 7 o Steekproefstatistieken... 7 o Deelnemers... 8 o Materialen... 8 o Procedure... 9 o Data-analyse... 10 • 3 Resultaten... 11 • 4 Conclusie en Discussie... 17 • 5 Referenties... 21 • 6 Bijlagen... 23

(4)

___________________________________________________________________________

1 INTRODUCTIE

Achtergrond. Vele theorieën over emoties associëren emoties met primitieve gedragstendensen als

toenaderings- en vermijdingsgedrag. Mensen zouden positief geëvalueerde stimuli toenaderen en negatief geëvalueerde stimuli vermijden (Eder, & Rothermund, 2008). Charles Darwin stelde al in de 19e eeuw dat emoties mogelijk tot een directe activatie van gedrag kunnen leiden zonder de invloed van het bewustzijn (Darwin, 1872/1998). Emoties zouden in kritieke situaties handelingen activeren die de kans op overleven vergroten zoals vecht- of vluchtgedrag. Aansluitend hierop beschrijft Allport (1935, aangehaald in Chen, & Bargh, 1999) een belangrijke definitie waarin niet emotie als geheel, maar een persoon met een attitude een actiebereidheid heeft om op alle gerelateerde objecten en situaties te kunnen reageren.

Met onderzoek van Fazio, Sanbonmatsu, Powell, & Kardes (1986) lijkt bevestigd te zijn dat attitudes inderdaad gedrag kunnen beïnvloeden zonder het bewustzijn erbij te gebruiken. Dit proces wordt beschreven met het attitude toegankelijkheid model (attitude accessibility model). De eerste stap in dit model is dat de attitude automatisch geactiveerd wordt door het signaleren van een attitude object. Vervolgens zorgt deze activatie automatisch voor het ophalen van de daarbij horende evaluatie van het object uit het geheugen. De attitude en de bijbehorende evaluatie beïnvloeden vervolgens op welke manier er naar het object en de situatie gehandeld gaat worden. Fazio, Sanbonmatsu, Powell, & Kardes (1986) hebben dit onderzocht door deelnemers attitude objecten (woorden) te laten beoordelen als zijnde positief of negatief. Voorafgaand aan het tonen van deze attitude objecten werd er een zichtbare prime getoond die ofwel positief of negatief geladen was. Deze vorm van primen heet sequentieel primen en is ontwikkeld door Neely (1977). De verwachting was dat de primes die een positieve attitude activeerde, een versnelde reactie zouden stimuleren op de beoordeling van positieve attitude objecten. De activering van de attitude zou automatisch gaan en de daarbij horende evaluatie zorgt voor een snellere beoordeling van het getoonde attitude objecten (mits de lading van de prime overeenkomt met de lading van het getoonde attitude object). Uit de resultaten bleek dat er kortere reacties waren voor de attitude objecten die dezelfde lading hadden als de lading van de primes. Geconcludeerd werd dat attitudes inderdaad automatisch geactiveerd kunnen worden en voor een versnelde reactie kunnen zorgen als de lading van de prime in overeenstemming is met de lading van het getoonde attitude object. Wel werd benadrukt dat alleen de sterke positieve en negatieve attitudes voor een automatische activering kunnen zorgen en het ophalen van de daarbij horende evaluaties. Zwakkere attitudes zouden meer capaciteit en het bewustzijn nodig hebben om de evaluaties op te halen uit het geheugen.

Aansluitend op het attitude toegankelijkheid model (attitude accessibility model) van Fazio, Sanbonmatsu, Powell, & Kardes (1986) is het emotie-motivatie model van Lang, Bradley and Cuthbert (1990). Hierin wordt gesteld dat een objectstimulus direct een activatie te weeg kan brengen van een toenadering of een vermijding van dat object, afhankelijk van de affectieve lading van het object.

De hypothese dat attitudes en evaluaties mogelijk automatisch tot toenaderings- of vermijdingsbeweging kunnen leiden, heeft tot het onderzoek van Chen & Bargh (1999) geleid. Zij stellen

(5)

dat affectieve evaluaties automatisch een toenaderings- of vermijdingsbeweging activeren als reactie op affectieve stimuli. Zij hebben dit onderzocht aan de hand van twee experimenten. In het eerste experiment moesten deelnemers affectieve attitude objecten (woorden) evalueren en zo snel mogelijk categoriseren als zijnde positief of negatief. De gebruikte affectieve stimuli waren dezelfde als in het onderzoek van Fazio (1986, aangehaald in Bargh & Chaiken, 1992). In de eerste conditie van experiment 1 moesten de deelnemers een hendel van zich af bewegen als zij het woord negatief evalueerde en naar zich toe bewegen bij een positieve evaluatie. In de tweede conditie was de richting van de hendelbeweging andersom. Gemeten werd hoe lang deelnemers erover deden om de hendel van zich af of naar zich toe te bewegen vanaf het moment dat de attitude objecten verschenen (reactietijd). Uit de resultaten bleek dat de reactietijden korter waren als de hendel van zich af geduwd moest worden bij een negatieve evaluatie dan wanneer dit gedaan moest worden bij een positieve evaluatie. De reactietijden waren bij de tegenovergestelde beweging (de hendel naar zich toe bewegen) juist korter wanneer er een positieve evaluatie gemaakt moest worden ten opzichte van een negatieve evaluatie. De resultaten waren in overeenstemming met de verwachting van Chen en Bargh (1999) dat er een congruentie effect zou zijn, namelijk dat het makkelijker is de hendel van je af te bewegen bij een negatief gewaardeerd woord omdat het een vermijdingsbeweging is (‘weg van jezelf duwen’), en dat het makkelijker is om de hendel naar zich toe te bewegen bij positief gewaardeerd woord omdat het een toenaderingsbeweging is (‘naar jezelf toe trekken’).

In het tweede experiment werd de opdracht weggelaten waarbij de affectieve stimuli geëvalueerd moest worden. Deelnemers moesten in twee blokken na de getoonde attitude objecten zo snel mogelijk de hendel van zich af te bewegen (blok 1) ofwel naar zich toe te bewegen (blok 2). In de tweede conditie was deze volgorde andersom. Ook hier kwam het verwachtte congruentie effect naar voren aangezien de positieve attitude objecten sneller naar zich toe werden getrokken dan de negatieve attitude objecten en de negatieve attitude objecten sneller werden weggeduwd dan de positieve attitude objecten.

In zowel het eerste als in het laatste experiment waren de reactietijden korter als de hendel naar zich toe bewogen werd in combinatie met een attitude object met een positieve valentie, en de reactietijden korter als de hendel van zich af bewogen werd in combinatie met een attitude object met een negatieve valentie. En omdat in het tweede experiment de attitude objecten niet expliciet werden geëvalueerd zou deze evaluatie volgens Chen en Bargh (1999) volledig onbewust zijn geweest. Alles samengenomen hebben Chen en Bargh (1999) aan de hand van experiment 1 en 2 geconcludeerd dat (1) attitude objecten automatisch worden geëvalueerd en dat (2) de attitude objecten vervolgens automatisch een toenaderings- of vermijdingsbeweging activeert (Chen & Bargh, 1999).

Probleemstelling. Deze bevindingen van Chen en Bargh (1999) hebben geleid tot vele

vervolgonderzoeken en discussie over de verklaring van de toenaderings- en vermijdingsbeweging die automatisch tot stand zou komen door de onbewuste activering van een attitude (804 keer geciteerd, 8 juli, 2014). Meerdere onderzoeken refereren of gebruiken dan ook de bevindingen van Chen en Bargh (1999).

(6)

(1999) als basis gebruikt en vonden zij soortgelijke effecten voor de automatische activering van toenaderings- en vermijdingsbewegingen.

Echter zijn er in de laatste jaren ook verschillende onderzoeken naar voren gekomen waarin het automatisch tot stand komen van een toenaderings- of vermijdingsbeweging in twijfel worden gebracht. Zo lieten Eder, Rothermund, & Proctor (2010) zien dat de richting van een toenaderings- of vermijdingsreactie ook beïnvloed kan worden door een voorafgaande taak waarbij attitude objecten expliciet geëvalueerd moesten worden als zijnde positief of negatief. In de tweede taak waar de attitude objecten niet meer werden geëvalueerd op valentie maar op een andere eigenschap, had de voorafgaande taak wel invloed op de richting van de reactie (wegduwen of naar zich toe trekken). Eder, Rothermund & Proctor (2010) concludeerde dat de voorafgaande taak als een geprepareerde reflex fungeerde en op deze manier impliciet de reacties in de tweede taak beïnvloedde. Om meer duidelijkheid te krijgen of een toenaderings- of vermijdingsbeweging automatisch tot stand komt hebben Phaf, Mohr, Rotteveel, & Wicherts (2014) een meta-analyse uitgevoerd over 29 studies omtrent dit onderzoeksgebied. Uit deze analyse is gebleken dat er over het algemeen geen directe link is tussen automatische affectieve informatie verwerking en het automatisch tot stand komen van een toenaderings- of vermijdingsbeweging.

Aangezien de resultaten van Chen en Bargh (1999) niet altijd overeenkomen met vervolgstudies is het van belang om dit onderzoek te repliceren aangezien het een centraal onderzoek is op het gebied van automatische activering van toenadering- en vermijdingsbewegingen. Bovendien is er nog meer reden om dergelijke invloedrijke onderzoeken te repliceren door de vertrouwenscrisis die er momenteel op het gebied van sociale psychologie heerst (Pahsler & Wagenmakers, 2012). Deze is ontstaan na het debacle van Diederik Stapel in 2011 waarin bekend werd dat hij in vele van zijn gepubliceerde onderzoeken gefraudeerd had met de onderzoeksgegevens. Om het vertrouwen terug te winnen is het volgens Simonsohn (2013) van belang om ruwe data openbaar te maken bij het publiceren van gevonden resultaten. De mogelijkheid om te frauderen wordt hiermee gereduceerd en makkelijker op te sporen. Echter lijkt er onder onderzoekers een angst te heersen dat het blootgeven van de ruwe data ervoor kan zorgen dat mogelijke fouten boven tafel komen en de gevonden conclusies onjuist zijn. Toch is er sinds kort een open science platform (https://openscienceframework.org/project/EZcUj) gestart waarbij onderzoekers meer transparantie geven in het replicaonderzoek dat zij doen door voorafgaand aan het onderzoek het design, de methode, de hypothesen en het plan van de data-analyse worden geplaatst. Vervolgens zal de ruwe data ook publiekelijk toegankelijk worden gemaakt om de kans op fraude te minimaliseren. Ook deze replicatiestudie is aan de hand van dit open science platform toegankelijk gemaakt en levert zodoende een bijdrage om de vertrouwenscisis te verminderen door transparant te zijn (https://openscienceframework.org/project/k0Bf6/).

Met het repliceren van het onderzoek van Chen en Bargh (1999) zal getracht worden om duidelijkheid te krijgen in het onderzoek van Chen en Bargh (1999) op het gebied van automatische affectieve informatie verwerking en het automatisch tot stand komen van een toenaderings- of vermijdingsbeweging.

(7)

Om duidelijkheid te krijgen in de bevindingen van Chen en Bargh (1999) is het van belang om zowel experiment 1 als experiment 2 uit te voeren aangezien deze beiden nodig zijn om inzicht te krijgen in de bevindingen van Chen en Bargh (1999). In dit onderzoek zal enkel het eerste experiment gerepliceerd worden en het tweede experiment wordt gerepliceerd door een collega (Cherrelle van Aalst, UvA). In het eerste experiment wordt de link tussen expliciete affectieve evaluatie en het toenaderen en vermijden van het attitude object getest. Dit door een hendel van je af te bewegen (vermijden) of een hendel naar je toe te bewegen (toenaderen). De overkoepelende hypothese bekijkt de interactie die het congruentie effect beschrijft. Dit effect kan in twee hypothesen onderverdeeld worden: de eerste hypothese stelt dat deelnemers sneller reageren op een positief object door aan een hendel naar zich toe te bewegen ten opzichte van de hendel van zich af te bewegen. De tweede hypothese stelt dat deelnemers sneller reageren op een negatief object door een hendel van zich af te duwen ten opzichte van naar zich toe te bewegen. Door het uitvoeren van experiment 1 en 2 wordt verwacht dat automatische affectieve evaluaties direct een toenaderings- of vermijdingsbeweging activeren als reactie op affectieve stimuli. In dit paper zal de focus liggen op experiment 1.

___________________________________________________________________________

2 METHODE

Steekproefkarakteristieken. Een frequentistische analyse heeft de effectgrootte beoordeeld van

experiment 1 die door Chen en Bargh (1999) is uitgevoerd. Hieruit is een middel grote effectgrootte uitgekomen voor de reactietijd van de hendel beweging (r = 0.41, f2 = 0.20). Deze effectgrootte vormt de basis voor de power-analyse die het aantal deelnemers vaststelt om een specifieke kans te hebben de nul hypothese af te wijzen als deze onjuist is.

Hierop gebaseerd wordt een minimum van 40 deelnemers verzameld. En zoals in het onderzoek van Chen en Bargh (1999) zijn er twee condities, respectievelijk de congruente en de incongruente conditie. Per between-subject conditie zal er dus een minimum van 20 deelnemers verzameld worden. Echter zal het onderzoek beëindigd worden als de Bayes factor een waarde van 10 heeft bereikt die als ‘sterk’ bewijs wordt gezien ten gunste van de nulhypothese (Bf = 10) of de alternatieve hypothese (Bf = -10). Bij een Bayes factor waarde van 10 betekent dit dat de nulhypothese 10x waarschijnlijker is dan de alternatieve hypothese en bij een waarde van -10 is de alternatieve hypothese 10x waarschijnlijker dan de nulhypothese (Jeffreys, 1961). Het onderzoek zal ook stoppen als het maximaal aantal deelnemers is bereikt die op 50 per conditie wordt gesteld (een totaal van 100 deelnemers over beide condities). Bovendien zal het onderzoek stoppen op 1 januari 2014.

Deelnemers aan het onderzoek zijn studenten van de Universiteit van Amsterdam. Zij worden beloond met studiepunten of met een kleine vergoeding in de vorm van geld. Alleen studenten met Nederlands als moedertaal worden toegelaten tot het onderzoek.

(8)

Deelnemers. Van de 100 deelnemers die hebben deelgenomen aan het onderzoek is er één

deelnemer niet meegenomen in de analyse. Dit omdat niet is voldaan aan de eis om Nederlands als moedertaal te hebben. In totaal zijn er daarom 99 deelnemers in de analyse opgenomen waarvan er 50 deelnemers in de congruente conditie zaten en 49 in de incongruente conditie. Er hebben 76 vrouwen en 23 mannen deelgenomen met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar waarvan de jongste deelnemer 18 jaar oud was en de en oudste deelnemer 27 jaar oud.

Materialen. Deelnemers zullen zoals in het originele onderzoek van Chen en Bargh (1999) in een

licht gedimde ruimte op een armlengte afstand voor een computer monitor komen te zitten. Een hendel van 91 cm zal een van de twee schakelaars activeren door minstens 10 graden weggeduwd of getrokken te worden (zie Appendix D). Beide schakelaars zijn aangesloten op de computer en leggen de richting en de tijd vast die de deelnemer nodig heeft om na het vertoonde woord de schakelaar weg te duwen of te trekken. Door het gebruik van springveren zal de hendel na het duwen of trekken weer automatisch in het midden gepositioneerd worden.

Wij maken gebruik van bijna dezelfde attitude objecten (getoonde woorden) zoals gebruikt is door Chen en Bargh (1999) en terug te zien in Bargh et al. (1992). Deze attitude objecten zijn vertaald van het Engels naar Nederlands en vervolgens weer naar het Engels vertaald om te kijken of er inconsistenties waren (zie Appendix B & C). Attitude objecten die inconsistent bleken te zijn, zijn vervangen door vergelijkbare alternatieve attitude objecten om zo dicht mogelijk bij de originele stimuli van Chen en Barg (1999) te blijven. Attitude object ‘Reagan’ werd bijvoorbeeld vervangen voor de huidige Nederlandse premier ‘Rutte’. Studenten van de Universiteit van Amsterdam (n = 130) hebben vervolgens deze attitude objecten geëvalueerd door gebruik te maken van een 11 puntenschaal (variërend van slecht -5 tot goed +5). Deze evaluatie is vervolgens vergeleken met de evaluatie van de originele stimuli (Bargh et al., 1992). Attitude objecten die substantieel verschilden in de affectieve evaluatie werden eruit gehaald, ook de attitude objecten die meer dan 1.5 punten verschilden op de 11 puntenschaal (zie Appendix C). De overgebleven 78 attitude objecten (39 positieve en 39 negatieve attitude objecten) correleerde hoog met de affectieve waarde van de originele stimuli (r = 0.977) (Gierholz, 2013). Deze attitude objecten zullen allemaal in een willekeurige volgorde getoond worden aan de deelnemers op een computerscherm.

Door het optreden van een programmeerfout zijn er in onze studie uiteindelijk 40 positieve attitude objecten en 38 negatieve attitude objecten gebruikt. Het attitude object 'wormen' (valentie -1.7) is niet opgenomen in onze studie en het attitude object 'stereo' (valentie 2.1) daarentegen juist wel. Bovendien is door deze programmeerfout het attitude object ‘stereo’ zowel in de oefentrial aangeboden als in de test. Omdat het dubbel aanbieden van een attitude object invloed heeft op de herkenning en dus reactie op een attitude object, is ‘stereo’ weggelaten uit de analyse. Hierdoor zijn er uiteindelijk 39 positieve en 38 negatieve attitude objecten gebruikt.

(9)

Procedure. Na het lezen van de informatiebrochure en het ondertekenen van een informed consent

worden de deelnemers om en om in de congruente conditie of in de incongruente conditie geplaatst. Vervolgens worden de deelnemers voor een computerscherm geplaats met de hendel bij de dominante hand, zoals ook bij Chen en Bargh (1999). Vervolgens wordt hier het onderzoek uitgelegd via instructies op het beeldscherm. Aan de deelnemers wordt gevraagd om de getoonde attitude objecten (woorden) als “goed” of als “slecht” te waarderen (zie Appendix A). Dit kunnen zij doen door de hendel naar van zich af te bewegen of naar zich toe te bewegen. Deelnemers worden om en om over de congruente en de incongruente conditie verdeeld. In de congruente conditie krijgen de deelnemers de taak de hendel naar zich toe te bewegen als getoonde attitude object als “goed” wordt gewaardeerd, en van zich af te bewegen als het getoonde attitude object als “slecht” gewaardeerd wordt. In de incongruente conditie worden de instructie andersom gegeven en moet de hendel naar zich toe bewogen worden als het getoonde attitude object als “slecht” wordt gewaardeerd en van zich af bewogen als het getoonde attitude object als “goed” wordt gewaardeerd. Aan de deelnemers wordt gevraagd om na het van zich af of naar zich toe bewogen te hebben van de hendel, deze even kort los te laten zodat deze weer in de originele stand terug kan keren. Voordat het echte onderzoek begint testen wij of de deelnemers de uitleg hebben begrepen en laten we ze in een oefenronde tien attitude objecten waarderen door de hendel van zich af te laten bewegen of naar zich toe (afhankelijk van de conditie). Hierbij worden geen attitude objecten gebruikt die in het daadwerkelijke onderzoek gebruikt gaan worden (zie Appendix B). Na deze oefenrondes verlaat de onderzoeker de ruimte en zal het echte onderzoek van start gaan.

Tijdens het onderzoek worden de attitude objecten getoond totdat de hendel ver genoeg naar voren is bewogen of naar zich toe bewogen is (respectievelijk 10 graden vanaf het midden) waardoor de schakelaar geactiveerd is (zie Appendix D). De computer registreert vervolgens de verlopen tijd sinds het vertonen van het attitude object, de eerste beweging van de hendel, en het activeren van de schakelaar. Hierdoor is het mogelijk om exact te repliceren hoe Chen en Bargh (1999) het hebben gemeten, namelijk de tijd vanaf het vertonen van het attitude object en het van zich af bewogen of naar zich toe bewogen te hebben van de hendel tot minstens 10 graden vanaf het midden. Bovendien gaan wij deze tijd onderverdelen in de initiatietijd (tijd tussen vertonen attitude object en beginnen van de hendel naar zich toe of van zich af te bewegen) en de bewegingstijd (tijd tussen beginnen van de hendel naar zich toe of van zich af te bewegen tot activeren schakelaar bij 10 graden). Dit om een specifieker beeld te kunnen geven van de verschillen tussen de initiatietijden en de bewegingstijden. Ook wordt geregistreerd of de hendel van zich af is bewogen of naar zich toe is bewogen. Na iedere reactie op een getoond attitude object wordt er vier seconden gewacht tot het nieuwe woord wordt vertoond. De attitude objecten worden willekeurig gekozen en worden allemaal gebruikt (zie Appendix C). Na het laatst getoonde attitude object zal de onderzoeker weer naar de deelnemer gaan en het exit interview afnemen (zie Appendix E).

(10)

Data-analyse. Daar waar Chen & Bargh (1999) reactietijden hoger dan 4000 ms en lager dan 300

ms verwijderden uit de analyse, hebben wij deze grens bij 3000 ms en 300 ms gelegd. Dit omdat uit oefentrials is gebleken dat er gemakkelijk binnen 3000 ms gereageerd kan worden op de attitude objecten. Ongewone lange reactietijden worden alleen verwacht als de deelnemer de hendel al van zich af of naar zich toe heeft bewogen, maar niet ver genoeg om een schakelaar te activeren. Ongewone korte reactietijden worden ook verwijderd omdat verwacht wordt dat deze door anticipatie tot stand zijn gekomen. Daar waar Chen en Bargh (1999) de reactietijden groter dan 4000 ms verwijderden, doen wij dat bij de grens van 3000 ms omdat wij hebben ondervonden dat men de hendel makkelijk binnen 4000 ms naar zich toe of van zich af kan bewegen.

Zoals bij Chen en Bargh (1999) is de afhankelijke meting de gemiddelde reactietijd op de gegeven attitude objecten. De overkoepelende hypothese bekijkt de interactie die het congruentie effect beschrijft. Dit effect kan in twee hypothesen worden onderverdeeld: de eerste hypothese stelt dat deelnemers sneller reageren op een positief attitude object door de hendel naar zich toe te wegen ten opzichte van de hendel van zich afte bewegen; de tweede hypothese stelt dat deelnemers sneller reageren op een negatief attitude object door de hendel van zich af te bewegen ten opzichte van naar zich toe te bewegen. Deze hypothesen zullen los van elkaar geëvalueerd worden aan de hand van de gemiddelden van de Bayes factor voor ongepaarde, één-zijdige t-test zoals beschreven in Rouder et al. (2009) en Wetzels et al. (2009). Specifieker gesteld is de verdeling voor de effect grootte voor de alternatieve hypothese een folded Cauchy(0,1) verdeling. De Bayes factor bepaald in hoeverre de data de nulhypothese ondersteund ofwel de alternatieve hypothese. Een Bayes factor met een waarde van 10 wordt als ‘sterk’ bewijs gezien ten gunste van de nulhypothese (Bf = 10) en een Bayes factor met een waarde van -10 wordt als ‘sterk’ bewijs gezien ten gunste van de alternatieve hypothese (Bf = -10). Een Bayes factor met een waarde van 10 betekent dat de nulhypothese 10x waarschijnlijker is dan de alternatieve hypothese en een waarde van -10 betekent dat de alternatieve hypothese 10x waarschijnlijker is dan de nulhypothese (Jeffreys, 1961) Als de alternatieve hypothese door de data wordt ondersteund zijn dezelfde effecten gevonden als in het eerste experiment van Chen en Bargh (1999).

Explorerende analyses zullen vervolgens deze verdeling onderzoeken om te robuustheid van onze conclusie vast te stellen.

(11)

___________________________________________________________________________

3 RESULTATEN

In totaal hebben er 100 deelnemers aan het onderzoek meegedaan waarvan 76 vrouwen en 24

mannen. De gemiddelde leeftijd was 21 jaar waarbij de jongste deelnemer 18 jaar was en de oudste deelnemer 27 jaar oud. Van de 100 deelnemers waren er 87 rechtshandig en 13 linkshandig waarvan drie deelnemer met ambidextrie. Deze deelnemers hebben het onderzoek uitgevoerd met de voorkeurshand.

Uit de afgenomen exit interviews (zie Appendix E) is geleken dat de deelnemers over het algemeen geen moeite hebben gehad met het uitvoeren van de taak. Dit omdat 99% van de deelnemers had opgemerkt dat de attitude objecten over het algemeen ofwel ‘goed’ ofwel ‘slecht’ konden zijn (vraag 10, Appendix A). Hierdoor vond 99% van de deelnemers het niet lastig om de attitude objecten in de twee categorieën (‘goed’ en ‘slecht’) onder te verdelen (vraag 11, Appendix A). Een enkeling (2%) gaf aan toch wel regelmatig getwijfeld te hebben voordat de keuze gemaakt kon worden (vraag 13, Appendix A). Verder hebben de meeste deelnemers op gevoel gereageerd (96%) in plaats van bewust overwogen welke keuze te maken (4%) (vraag 12, Appendix A).

Gebleken is dat de deelnemers het van zich af bewegen van de hendel over het algemeen fijner vonden om te maken (55% van de deelnemers). En 11% van de deelnemers vond het naar zich toe bewegen van de hendel fijner om te maken. De overige 34% van de deelnemers had geen voorkeur voor de richting van de hendelbeweging (vraag 14, Appendix A).

Van de 100 deelnemer zaten er 50 deelnemers in de congruente conditie (trekken/goed en duwen/slecht) en 50 in de incongruente conditie (trekken/slecht en duwen/goed). Achteraf werd aan de deelnemers gevraagd of ze de richting van hendel om te evalueren fijn vonden of liever andersom hadden gehad (duwen/negatief en trekken/positief vs. duwen/positief en trekken/negatief). Van de 50 deelnemers in de congruente conditie (duwen/negatief en trekken/positief) gaf 66% achteraf aan de voorkeur te geven aan de congruente conditie in plaats van de incongruente conditie. En 16% van deze deelnemers had liever in de incongruente conditie gezeten. De overige 18% had geen voorkeur voor de verschillende condities. Van de 50 deelnemers in de incongruente conditie (duwen/positief en trekken/negatief) gaf 54% achteraf aan de voorkeur te hebben voor de incongruente conditie in plaats van de congruente conditie. Wel gaf 36% van de deelnemers aan liever in de congruente conditie te hebben willen deelgenomen (vraag 16, Appendix A).

Reactietijden op items die lager dan 300 ms of hoger dan 3000 ms waren, zijn niet meegenomen in de analyse (1.52%). Dit omdat verwacht wordt dat ongewone korte reactietijden door anticipatie tot stand zijn gekomen. Bij ongewone lange reactietijden wordt verwacht dat dit tot stand gekomen is doordat de hendel niet ver genoeg is weggeduwd om de schakelaar te activeren.

(12)

Per conditie zijn voor alle deelnemers de gemiddelde reactietijden (initiatietijd en responstijd samen) berekend per waardeoordeel (‘goed’ of ‘slecht’). Vervolgens zijn deze gemiddeldes bij elkaar opgeteld (zie Tabel 1).

Als de gemiddelde reactietijden uit Tabel 1 bekeken worden kan opgemerkt worden dat de reactietijden bij positief geëvalueerde attitude objecten iets korter zijn als de hendel naar zich toe bewogen werd ten opzichte van het van zich af bewegen van de hendel, en bij de negatief geëvalueerde attitude objecten waren de reactietijden korter als de hendel van zich af bewogen werd ten opzichte van naar zich toe bewegen. Deze resultaten lijken in lijn te zijn met de bevindingen van Chen en Bargh (1999) waarbij de congruente conditie kortere reactietijden hadden dan de incongruente conditie. Om te analyseren of deze resultaten significant zijn is er gebruik gemaakt van een Bayesiaanse analyse en exploratieve analyses.

In de onderstaande analyses is gebruik gemaakt van een log(ln) transformatie om een beter beeld te krijgen van de verdeling van de data. Om de resultaten gemakkelijk te kunnen interpreteren worden de on-getransformeerde data (in milliseconden) beschreven en getoond in de resultaten terwijl de analyses dus zijn uitgevoerd met de log(ln) getransformeerde data.

Bayesiaanse analyse. Door bij de 99 deelnemers de bewegingsrichting van de hendel te vergelijken

binnen de positief geëvalueerde attitude objecten (congruent: hendel naar zich toe bewegen vs. incongruent: hendel van zich af bewegen) is Bf = 4.8 gevonden en bij de negatief geëvalueerde attitude objecten Bf = 1.94. De berekende Bayesiaanse factor voor positieve attitude objecten geeft hiermee steun aan de H0, daar waar de Bayesiaanse factor van de negatieve attitude objecten slechts een minimale steun geeft aan de H0 (Kass & Raftery, 1995).

Exploratieve analyse. Vervolgens is er een repeated measures analysis of variance (ANOVA) uitgevoerd

waarbij de conditie (congruent: naar zich toe halen/goed en van zich af bewegen/slecht vs. incongruent: naar zich toe bewegen/slecht en van zich af bewegen/goed) de between-subjects factor was en de keuze (goed vs. slecht) de within-subject variabele. Hiermee wordt geanalyseerd of er een congruentie effect aanwezig is die aangeeft dat het makkelijk is om de hendel van je af te bewegen bij een negatief gewaardeerd attitude object (vermijdingsbeweging), en dat het makkelijk is om de hendel naar je toe te bewegen bij een positief gewaardeerd attitude object (toenaderingsbeweging). Tegen de verwachting in hadden de deelnemers in de congruente conditie (M = 1176 ms, SD = 226) geen betrouwbaar snellere reacties dan de deelnemers in de incongruente conditie (M = 1216 ms, SD = 240), F(1,97) = 0.73, p

Tabel 1. Gemiddelde totale reactietijden (in milliseconden, ms) en standaard deviaties gegeven per

conditie en keuze.

Conditie Gemiddelden Standaard Deviatie

Keuze ‘Slecht’ Congruent 1204 248

Incongruent 1267 272

Keuze ‘Goed’ Congruent 1147 204

(13)

= .39; ηp2 = 0.007 al is het patroon van resultaten wel in lijn met de hypothese zoals opgesteld door Chen en Bargh (1999). Deelnemers waren dus wel sneller in het naar zich toe bewegen van de hendel in vergelijking met het van zich af bewegen van de hendel bij een positieve evaluatie van een attitude object en ook sneller in het van zich af bewegen van een hendel in vergelijking met het naar zich toe bewegen van de hendel bij een negatieve evaluatie van een attitude object, al waren deze resultaten niet betrouwbaar (zie Figuur 1).

Figuur 1 Gemiddelde totale reactietijden (in milliseconden) van de congruente conditie (naar zich toe bewegen/goed en van zich af bewegen/slecht) en de incongruente conditie (naar zich toe bewegen/slecht en van zich af bewegen/goed).

Chen en Bargh (1999) vonden aan de hand van de repeated measures analysis of variance (ANOVA) echter wel een betrouwbaar resultaat; F(1,40) = 8.06, p < 0.01 met een gemiddelde reactietijd van M = 1683 in de congruente conditie en M = 1950 in de incongruente conditie (zie Figuur 2)

(14)

Figuur 2 Gemiddelde totale reactietijden (in milliseconden) van de congruente conditie (naar zich toe bewegen/goed en van zich af bewegen/slecht) en de incongruente conditie (naar zich toe bewegen/slecht en van zich af bewegen/goed) van Chen en Bargh (1999).

Het niet betrouwbare congruentie effect zoals hierboven beschreven is vervolgens aan de hand van een 2-wegs-interactie nog meer verduidelijkt. Hierbij werd gekeken of er een verschil was tussen de gemaakte keuze (‘goed’ of ‘slecht’) en de gemaakte beweging. Hierbij werd een bijna significant interactie effect gevonden dat in lijn is met de geschetste congruentie hypothese (snellere reactietijden in de congruente condities (M = 1176 ms, SD = 226) vs. incongruente condities (M = 1216 ms, SD = 240));

F(1,97) = 3.02, p = 0.085; ηp2 = 0.030. Met deze resultaten aan de hand van de 2-wegs-interactie is er een lichte aanwijzing dat er een congruentie effect aanwezig is die Chen en Bargh (1999) eerder ook gevonden hebben.

Ook is er gekeken of er een hoofd effect is van een evaluatief oordeel (‘goed’ vs. ‘slecht’). Met gebruik van een repeated measures analysis of variance (ANOVA) zijn de gemiddelde reactietijden van de positief geëvalueerde attitude objecten (keuze ‘goed’) vergeleken met de gemiddelde reactietijden van de negatief geëvalueerde attitude objecten (keuze ‘slecht’). Uit de resultaten is gebleken dat er een significant verschil is tussen de reactietijden van de positief geëvalueerde attitude objecten (M = 1156 ms, SD = 205) en de reactietijden van de negatief geëvalueerde attitude objecten (M = 1235 ms, SD = 260), F(1,97) = 37, p < 0.005; ηp2 = 0.274. Dit betekent dat er een minder lange reactietijd is als een attitude object positief wordt geëvalueerd ten opzichte van een attitude object dat negatief wordt geëvalueerd (zie Figuur 3). Deze resultaten zijn in contrast met de bevindingen van Chen en Bargh (1999) die juist

(15)

gevonden hadden dat negatief geëvalueerde attitude objecten sneller werden geëvalueerd dan positief geëvalueerde attitude objecten.

Figuur 3 Gemiddelde totale reactietijden (in milliseconden) van de positief geëvalueerde attitude objecten ten opzichte van de negatief geëvalueerde attitude objecten.

Los van de totale reactietijden is er ook gekeken naar de gemiddelde initiatietijden (zie Tabel 2). Een repeated measures analysis (ANOVA) is uitgevoerd waarbij de conditie (congruent: naar zich toe bewegen/goed en van zich af bewegen/slecht vs. incongruent: naar zich toe bewegen/slecht en van zich af bewegen/goed) de between-subjects factor was en de keuze (goed vs. slecht) de within-subject variabele.

Tabel 2. Gemiddelde initiatietijden (in milliseconden, ms) en standaard deviaties gegeven per conditie

en keuze.

Conditie Gemiddelden Standaard Deviatie

Keuze ‘Slecht’ Congruent 785.13 167.88

Incongruent 828.92 184.24

Keuze ‘Goed’ Congruent 736.04 131.24

Incongruent 762.96 131.54

Initiatietijden van de deelnemers in de congruente conditie (M = 760 ms, SD = 150) waren niet significant kleiner dan de initiatietijden van de deelnemers in de incongruente conditie (M = 782 ms, SD

(16)

initiatietijden als de hendel naar zich toe bewogen moest worden in vergelijking met de initiatietijden bij het van zich af bewegen van de hendel bij een positieve evaluatie van een attitude object. Ook waren de initiatietijden niet significant korter bij het van zich af bewegen van een hendel in vergelijking met het naar zich toe bewegen van de hendel bij een negatieve evaluatie van een attitude object (zie Figuur 4). Andere betrouwbare resultaten zijn niet teruggevonden in deze studie.

Figuur 4 Gemiddelde initiatietijden (in milliseconden) van de congruente conditie (naar zich toe bewegen/goed en van zich af bewegen/slecht) en de incongruente conditie (naar zich toe bewegen/slecht en van zich af bewegen/goed).

(17)

___________________________________________________________________________

4 DISCUSSIE EN CONCLUSIE

Aan de hand van de bevindingen trekken wij de conclusie dat het gevonden congruentie effect

door Chen & Bargh (1999), waarbij er sneller gereageerd wordt op een positief attitude object door een hendel naar je toe te bewegen ten opzichte van de hendel van je af te bewegen en er sneller gereageerd wordt op een negatief attitude object door een hendel van je af te bewegen ten opzichte van naar je toe te bewegen, niet duidelijk in deze replicastudie is teruggevonden. Deze conclusie trekken wij onder andere aan de hand van de resultaten uit de Bayesiaanse analyse die uitwees dat er eerder geen congruentie effect was dan dat het er wel zou zijn. Uit deze analyse bleek ook dat dit bewijs voor de positief geëvalueerde attitude objecten sterker was dan voor de negatief geëvalueerde attitude objecten. Naast de Bayesiaanse analyse is er ook een exploratieve analyse uitgevoerd waar we uit kunnen concluderen dat er geen aanwijzing is voor de aanwezigheid van een congruentie-effect. Echter is er aan de hand van een 2-wegs-interactie naar voren gekomen dat mogelijk wel een congruentie effect is, al was de betrouwbaarheid hiervan niet heel sterk. Dit betekent dat deelnemers sneller in het naar zich toe bewegen van de hendel zijn in vergelijking met het van zich af bewegen van de hendel bij een positieve evaluatie van een attitude object en ook sneller in het van zich af bewegen van de hendel in vergelijking met het naar zich toe bewegen van de hendel bij een negatieve evaluatie van een attitude object.

Enerzijds lijkt er dus geen sprake te zijn van een congruentie effect en anderzijds zijn er toch wel aanwijzingen, al dan niet sterk, dat er sprake is van een congruentie effect zoals Chen & Bargh (1999) hebben gevonden. Uit de specifiekere analyses naar een mogelijk congruentie effect in de initiatietijden zijn er geen aanwijzingen gevonden van dit effect. Deze extra analyse die niet door Chen & Bargh (1999) was uitgevoerd had ons meer inzicht kunnen geven in waar de verschillen vandaan komen die voor een congruentie effect zorgen (initiatietijden vs. bewegingstijden).

Bovendien hebben wij gevonden dat er een kortere reactietijd is bij positief geëvalueerde attitude objecten ten opzichte van negatief geëvalueerde attitude objecten. Deze resultaten zijn in contrast met de bevindingen van Chen & Bargh (1999) die juist gevonden hadden dat er een kortere reactietijd nodig was voor negatief geëvalueerde attitude objecten. Volgens Chen & Bargh zou dit het gevolg zijn van de automatische gevoeligheid voor negatieve informatie in de omgeving (Pratto & John, 1991; Taylor, 1991, aangehaald in Chen & Bargh, 1999) maar dit kan met onze bevindingen in twijfel worden getrokken. Meer kracht geeft dit aan de positivity offset theorie die beschrijft dat het positief motivatie systeem sterker reageert dan het negatief motivatie systeem waardoor positieve attitude objecten toegankelijker zijn dan negatieve attitude objecten (Ito & Cacioppo,2005). Dit effect ontstaat als de gebruikte attitude objecten een lage evaluatieve waarde hebben. Attitude objecten (woorden) zoals in ons onderzoek hebben volgens Ito & Cacioppo (2005) een relatief lage evaluatieve waarden en plaatjes juist weer een hoge evaluatieve waarde. In ons onderzoek zou het positieve motivatie systeem dus meer geprikkeld kunnen zijn en ervoor hebben gezorgd dat er lagere reactietijden waren voor

(18)

Alles samengenomen is het ons niet gelukt om experiment 1 van Chen & Bargh (1999) te repliceren, althans niet met dezelfde resultaten. Aangezien er geen betrouwbare resultaten zijn gevonden voor de aanwezigheid van een congruentie effect (sneller naar je toe bewegen dan van je af bewegen bij een positieve evaluatie en sneller van je af bewegen dan naar je toe bewegen bij een negatieve evaluatie), maar enkel een aanwijzing dat deze mogelijk aanwezig was, kunnen we aan de hand van experiment 2 (uitgevoerd door Cherelle van Aals, UvA) ook geen conclusies trekken over de mogelijkheid van het automatisch tot stand komen van een toenaderings- of vermijdingsbeweging.

Ondanks het feit dat wij niet dezelfde resultaten hebben behaald als Chen & Bargh (1999) hebben gedaan valt er niet met zekerheid te zeggen dat er geen expliciete link bestaat bij een toenaderings- en vermijdingsbeweging. Ook al hebben wij geen eenduidig bewijs gevonden voor deze link, moeten we ons ook realiseren dat dit gaat om één enkele replicastudie. En zelfs in deze enkele replicastudie zijn er enerzijds aanwijzingen dat er geen congruentie effect is dat ten grondslag ligt aan de expliciete link bij een toenaderings- of vermijdingsbeweging en anderzijds juist wel aanwijzingen gevonden dat er mogelijk een expliciete link aanwezig is.

Interessant is dat, in tegenstelling tot onze bevindingen, uit de meta-analyse van Phaf, Mohr, Rotteveel, & Wicherts (2014) is gebleken dat er juist wel een duidelijke link lijkt te zijn tussen positief en negatief geëvalueerde attitude objecten en een toenaderings- en vermijdingsbeweging. Deze meta-analyse, waarbij 29 studies zijn gebruikt, lijkt dus in lijn te zijn met de aanwijzing die wij hebben gevonden op een mogelijke aanwezigheid van een congruentie effect. De vraag is waarom wij dit effect dan uiteindelijk niet met een sterke betrouwbaarheid hebben teruggevonden maar slecht met een marginale betrouwbaarheid.

Omdat het met deze studie niet dezelfde resultaten zijn gevonden ten opzichte van het originele onderzoek van Chen & Bargh (1999) is het belangrijk om kritisch te kijken naar het huidige onderzoek, maar ook naar het originele onderzoek van Chen & Bargh (1999). Enerzijds kunnen er in het huidige onderzoek aanwijzingen gevonden worden waarom wij niet dezelfde resultaten als Chen & Bargh (1999) hebben behaald, anderzijds kunnen er in de onderzoeksopzet van het originele onderzoek aanwijzingen gevonden worden die de resultaten destijds mogelijk hebben vertekend.

Een belangrijk punt dat de aandacht verdient is de gebruikte attitude objecten (zie Appendix B & C) die exact gelijk moesten zijn aan die van Chen & Bargh (1999). Ten eerste hebben wij, zoals eerder besproken, de gebruikte attitude objecten vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands. Dit is zo exact mogelijk gedaan om zo dicht mogelijk bij de origineel gebruikte attitude objecten te blijven (zie paragraaf ‘Materiaal’). Ondanks de hoge correlatie van valentie tussen de originele attitude objecten en de vertaalde attitude objecten blijft het een vertaling en kun je niet controleren op alle factoren die van invloed kunnen zijn op de interpretatie van de vertaalde attitude objecten ten opzichte van de originele attitude objecten. Als we bijvoorbeeld kijken naar het attitude object ‘Circus’ die niet naar het Nederlands vertaald hoefde te worden aangezien Nederlanders hetzelfde woord gebruiken. De evaluatieve waarde van ‘Circus’ in het originele Amerikaanse onderzoek was 1.9 en in het huidige Nederlandse onderzoek was dat 0.7. Dit is een verschil in evaluatieve waarde van 1.2 terwijl de attitude objecten en betekenis

(19)

exact hetzelfde zijn in beide landen. Andere factoren, die kennelijk afhankelijk zijn van de nationaliteit, hebben mogelijk voor dit verschil in evaluatie gezorgd. Een ander punt dat hierbij aansluit zijn de verschillen in de evaluatieve waardes tussen de originele attitude objecten en de vertaalde attitude objecten zoals wij deze hebben gebruikt. Deze verschillen zouden een effect op de reactietijden kunnen hebben omdat de sterkte van de evaluatie verschilt. ‘Anchovies’ had bijvoorbeeld een waarde van -1.8 en de vertaling ‘Ansjovis’ een waarde van -0.4. Het kan zijn dat deelnemers in het originele onderzoek sneller hebben gereageerd door de hogere waarde ten opzichte van de lagere waarde in de replicastudie. Dus ondanks de hoge correlatie tussen de gebruikte attitude objecten zijn er toch verschillen in losse evaluaties van de attitude objecten en zou er in vervolgstudies getracht kunnen worden om dit kleine verschil te elimineren. Dit zou kunnen door exact dezelfde attitude objecten te gebruiken als Chen & Bargh (1999) hebben gedaan en deze te testen bij deelnemers van dezelfde nationaliteit als in het originele onderzoek.

Ook kan het zijn dat de tijdsgeest tussen het originele onderzoek (Chen en Bargh, 1999) en het huidige onderzoek (2014) invloed heeft gehad op de reactietijden en dus de resultaten. Het top-of-mind effect zou hier een verklaring voor kunnen geven. Zo kan het zijn dat het attitude object ‘Money’/’Geld’ door de kredietcrisis die in 2007 ontstaan is, momenteel een snellere activatie heeft dan in 1999 omdat het momenteel meer top of the mind is. Dit zou voor andere reactietijden kunnen zorgen dan in het originele onderzoek. En niet alleen met het attitude object ‘Geld’ kan dit effect hebben gehad, maar ook met andere attitude objecten die over de tijd een aanwezige rol hebben gekregen in onze mind. Het gaat dus niet om de invloed van kleine verschillen in evaluatieve waardes maar om de mate van oproepbaarheid van de attitude objecten (top-of-the-mind-effect) dat door de tijd heen veranderd kan zijn en invloed kan hebben op de reactietijden.

Zoals aangegeven zijn er in de huidige studie door een programmeerfout 39 positieve attitude objecten en 38 negatieve attitude objecten gebruikt daar waar Chen en Bargh (1999) 39 positieve en 39 negatieve attitude objecten hebben gebruikt. Ook al is het een klein verschil, het is toch een factor die van invloed kan zijn de uiteindelijke resultaten. Dit omdat de balans tussen positieve en negatieve attitude objecten niet volledig overeenkomt met de balans van positieve en negatieve attitude objecten in het onderzoek van Chen en Bargh (1999). En omdat het om een replicastudie gaat moet gestreefd worden om alle factoren gelijk te houden met het originele onderzoek.

Tot slot wil ik eindigen met het gebruik van een open science framework. De positieve kant van deze methode is al naar voren gekomen maar er is ook een klein gevaar in het gebruik hiervan. Het hele idee van deze methode is dat het online beschikbaar is voor onderzoekers om het transparant te houden en fraude te verminderen. Echter hebben studenten aan de universiteit ook toegang tot dit netwerk terwijl zij ook potentiele deelnemers zijn van het gepubliceerde onderzoek. De kans is dan misschien niet groot dat studenten vooraf op dit netwerk op zoek gaan naar het desbetreffende onderzoek waaraan ze gaan deelnemen, toch is de mogelijkheid er wel en kan dit invloed hebben op de resultaten. Studies die in de toekomst gebruik gaan maken van dit open science framework zouden hier rekening mee moeten houden

(20)

en onderzoeken of de toegankelijkheid naar hun gepubliceerde onderzoek voor studenten afgeschermd kan worden om vertekening in de resultaten te voorkomen.

Ondanks het feit dat wij geen eenduidige resultaten hebben gevonden bij het repliceren van de studie van Chen en Bargh (1999) lijkt er wel een aanwijzing te zijn voor het bestaan van een congruentie effect waarbij mensen sneller reageren op positieve attitude objecten door de hendel naar zich toe te bewegen ten opzichte van de hendel van zich af te bewegen en bij negatieve attitude objecten door een hendel van zich af te bewegen ten opzichte van naar zich toe te bewegen. Zoals eerder aangegeven zijn er verschillende bevindingen op dit onderzoeksgebied waarbij de bevindingen van Chen & Bargh (1999) wel een centrale rol spelen. De resultaten van onze studie zijn belangrijk en dragen bij naar de zoektocht van een mogelijke aanwezigheid van een automatische aanleg van een toenaderings- of vermijdingsbeweging.

(21)

___________________________________________________________________________

5 REFERENTIES

Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Finkenauer, C., & Vohs, K. D. (2001). Bad is stronger than good.

Review of General Psychology, 5, 323-370.

Bargh, J.A., Chaiken, S., Govender, R., & Pratto, F. (1992). The generality of the automatic attitude activation effect. Journal of Personality and Social Psychology, 62(6), 893-912.

Bakker, M., Molenaar, D. & Wicherts, J.M. (2011). Willingness to Share Research Data Is Related to the Strength of the Evidence and the Quality of Reporting of Statitical Results. PLoS ONE, 6(11), 1-7.

Chen, M., & Bargh, J.A. (1999). Consequences of automatic evaluation: Immediate behavioral predispositions to approach or avoid the stimulus. Personality and Social Psychology Bulletin, 25 (2), 215-224.

Darwin, C. (1998). P. Ekman (Ed.) The expression of the emotions in man and animals (3rd ed.). New York: Oxford University Press. (Original work published 1872).

De Houwer, J., Crombez, G., Baeyens, F., & Hermans, D. (2001). On the generality of the affective Simon effect. Cognition and Emotion, 15, 189-206.

Eder, A.B., & Rothermund, K. (2008). When de motor behaviors (mis)match affective stimuli? An evaluative coding view of approach and avoidance reactions. Journal of Experimental Psychology: General, 137, 262-281.

Fazio, R.H., Sanbonmatsu, D.M., Powell, M.C., & Kardes, F.R. (1986). On the automatic activation of attitudes. Journal of Personality and Social Psychology, 50, 229-238.

Gierholz, A. (2013). On the automatic link between affect and tendencies to approach and avoid: Chen en Bargh (1999) revisited. Internship Report, UvA.

Ito, T., & Cacioppo, J. (2005). Variations on a human universal: Individual differences in positivity offset and negativity bias. Cognition & Emotion, 19:1, 1-26.

Jeffreys, H. (1961). Theory of probability. Oxford University Press, Oxford, UK.

Kass, R.E., & Raftery, A.E. (1995). Bayes Factors. Journal of the American Statistical Association, 90, 773-795. Lang, P.J., Bradley, M.M. & Cuthbert, B.N. (1990). Emotion, attention and the startle reflex. Psychological

Review, 97, 377-395.

Neely, J.H. (1977). Semantic priming and retrieval from lexical memory: Roles of inhibitionless spreading activation and limited-capacity attention. Journal of Experimental Psychology: General, 106, 225-254.

(22)

Phaf, R.H., Mohr, S., Rotteveel, M., & Wicherts, J.M. (2014). Approach, Avoidance, and Affect: A Meta-Analysis.

Simonsohn, U. (2013). Just post it: The lesson from two caes of fabricated data detected by statistics alone.

Psychological Science, 24(10), 1875-1888.

Rinck, M., & Becker, E.S. (2007). Approach and avoidance in fear of spiders. Journal of Behavior Therapy and

Experimental Psychiatry, 38, 105-120.

Rotteveel, M., & Phaf, R.h. (2004). Automatic affective evaluation does not automatically predispose for arm flexion and extension. Emotion, 4, 156-172.

Rouder, J.N., Speckman, P.L., Sun, D, Morey, R.D., & Iverson, G. (2009). Bayesian t tests for

accepting and rejecting the null hypothesis. Psychonomic Bulletin & Review, 16, 225-237.

Wetzels, R., Raaijmakers, J.G.W., Jakab, E. & Wagenmakers, E.-J. (2009). How to quanntify support for and against the null hypothesis: A flexible WinBUGS implementation of a default Bayesian t test. Psychonomic

(23)

___________________________________________________________________________

6 BIJLAGEN

Appendix A, Instructies

Instructies voor het eerste experiment: Introductie

“We vragen je om de woorden die we zo dadelijk op het scherm laten zien zo snel mogelijk te categoriseren als “goed” of “slecht”. Gebruik de hendel die naast je staat om je antwoord mee te geven direct nadat het woord op het scherm is verschenen.”

Alleen in de congruente conditie:

“Als het woord “goed” is vragen we je de hendel naar je toe te bewegen en als het woord “slecht” is vragen we je de hendel van je af te bewegen. Laat nadat je je antwoord hebt gegeven de hendel los zodat die weer naar het middelpunt kan terugkeren. Je gaat nu eerst een paar keer oefenen voordat het experiment begint. . Je zult tijdens deze oefentrials steeds kunnen zien of je het woord als “goed” of “slecht ” hebt beoordeeld. Deze feedback zal tijdens het experiment echter afwezig zijn. Mocht je na de oefentrials nog vragen hebben stel deze dan gerust aan de proefleider. Veel succes!”

Alleen in de incongruente conditie:

“Als het woord “goed” is vragen we je de hendel van je af te bewegen en als het woord “slecht” is vragen we je de hendel naar je toe te bewegen. Laat nadat je je antwoord hebt gegeven de hendel los zodat die weer naar het middelpunt kan terugkeren. Je gaat nu eerst een paar keer oefenen voordat het experiment begint. Je zult tijdens deze oefentrials steeds kunnen zien of je het woord als “goed” of “slecht” hebt beoordeeld. Deze feedback zal tijdens het experiment echter afwezig zijn. Mocht je na de oefentrials nog vragen hebben stel deze dan gerust aan de proefleider.

Veel succes!”  

(24)

Appendix B, Oefen Attitude Objecten

Nederlandse targets gebruikt in experiment 1 waarbij de affectieve evaluatie is genoteerd. Daarbij is ook de originele lijst zoals gebruikt door Chen en Bargh (1999) te zien met de bijbehorende affectieve evaluatie. Verwijderde Attitude Objecten uit daadwerkelijke test

Attitude objecten met een * zijn gebruikt als oefen attitude objecten

Originele Attitude Originele Vertaalde Attitude Gerepliceerde Verschil in

Object Evaluatie1 Evaluatie2 Evaluatie3

Beer* -0.5 Bier 1.3 -1.8 Clown* 1.7 Clown -0.3 2 Disco* 0.6 Disco 2.4 -1.8 Dormitory 1.1 Slaapzaal 0.0 1.1 Fraternity* 0 Broederschap 3 -3 Litter* -3.1 Rommel -1.4 -1.7 Priest* 0.9 Priester -1.2 2.1 Rats* -3.7 Ratten -2.1 -1.6 Russia -1 Rusland 0.3 -1.3 Snow* 2.5 Sneeuw 1 1.5 Stereo* 3.7 Stereo 2.1 1.6 Storms* 0.3 Stormen -1.2 1.5 Tequila -0.5 Tequila 0.2 -0.7 Vodka -0.6 Wodka 0.3 -0.9

1Gemiddelde score op een schaal van -5 (extreem negatief) tot 5 (extreem positief), uit de normeringsstudie van Bargh et al. (1992). 2Gemiddelde score van studenten van de Universiteit van Amsterdam (n = 130), op een vertaalde stimuli versie van de Bargh et al. (1992) met een schaal van -5 (extreem negatief) tot 5 (extreem positief). 3Verschil in gemiddelde scores tussen de scores van onze gerepliceerde stimuli en de originele scores van de studie van Bargh et al. (1992). Attitude objecten zijn verwijderd als het verschil in evaluatie een waarde van 1.5 overschreed of als de evaluatie in waarde veranderde (bijvoorbeeld van positief naar negatief).

(25)

Appendix C, Attitude objecten

Nederlandse attitude objecten gebruikt in experiment 1 waarbij de affectieve evaluatie is genoteerd. Daarbij is ook de originele lijst zoals gebruikt door Chen en Bargh (1999) te zien met de bijbehorende affectieve evaluatie.

Originele Attitude Originele Vertaalde Attitude Gerepliceerde Verschil in

Object Evaluatie1 Evaluatie2 Evaluatie3

Alcoholism -4.1 Alcoholisme -3.4 -0.7 Anchovies -1.8 Ansjovis -0.4 -1.4 Aquarium 1.9 Aquarium 1.5 0.4 Baby 3.5 Baby 2.5 1 Basketball 1.2 Basketbal 1.3 -0.1 Birthday 3 Verjaardag 3.1 -0.1 Bombs -4 Bommen -3.8 -0.2 Butterfly 2.5 Vlinder 2.7 -0.2 Cake 2.4 Cake 2.7 -0.3 Cancer -4.4 Kanker -4.4 0 Cavities -3.2 Gaatjes -2.5 -0.7 Chocolate 2.8 Chocola 3.3 -0.5 Circus 1.9 Circus 0.7 1.2 Clothes 3.2 Kleding 3 0.2 Cockroach -3.8 Kakkerlak -3.1 -0.7 Coffee 0.3 Koffie 1.7 -1.5 Crime -3.9 Misdaad -3.4 -0.5 Dancing 3.1 Dansen 3.5 -0.4 Death -3.1 Dood -3.5 0.4 Dentist -1.1 Tandarts -0.3 -0.8 Disease -3.9 Ziekte -3.6 -0.3 Divorce -2.6 Scheiding -3.0 0.4 Eagle 1.9 Adelaar 1.3 0.6 Exams -1.2 Examens -0.9 -0.3 Flowers 3.5 Bloemen 3.1 0.4 Food 3 Voedsel 3.4 -0.4 Football 0.9 Voetbal 0.8 0.1 Friday 3.8 Vrijdag 3.1 0.7 Friend 4.4 Vriend 4.0 0.4 Funeral -3.6 Begrafenis -3.4 -0.2 Garbage -3 Vuilnis -2.3 -0.7 Germs -3.2 Ziektekiemen -3.1 -0.1 Gift 3.4 Cadeau 3.6 -0.2 Gold 2.6 Goud 2.6 - Grease -2.2 Vet - 2.1 -0.1 Guns -2.2 Geweren -3.3 1.1 Hangover -2.9 Misselijkheid -2.6 -0.3 Hatred -3.6 Haat -3.6 - Hawaii 3.4 Hawaii 3.2 0.2 Hell -3.5 Hel -3.5 - Hitler -4.2 Hitler -4.3 0.1

(26)

Hornet -2.4 Horzel -2.4 -

Ice cream 3.2 IJsje 3.2 -

Kitten 2.8 Kitten 2.5 0.3 Knives -0.9 Messen -1.4 0.5 Landlords -0.6 Huurbazen -1.4 0.8 Liver -1.4 Lever -0.5 -0.9 Magazine 2.7 Tijdschrift 2.1 0.6 Monday -0.8 Maandag -0.4 -0.4 Money 2.8 Geld 2.7 0.1 Mosquito -2.9 Mug -2.9 - Movies 3.2 Films 3.2 - Music 4.2 Muziek 4.0 0.2 Parade 1.7 Parade 1.5 0.2 Party 3.2 Feest 3.8 -0.6 Pie 1.7 Taart 3 -1.3 Pizza 2.8 Pizza 3 -0.2 Radiation -3.2 Radiatie -2.1 -1.1 Rattlesnake -2.7 Ratelslang -2.3 -0.4 Reagan -0.3 Rutte -0.4 0.1 Recession -1.7 Recessie -2.6 0.9 Silk 2.4 Zijde 1.9 0.5 Smoking -3.1 Roken -2.0 -1.1 Spider -1.5 Spin -1.7 0.2 Spinach 0.7 Spinazie 2.1 -1.4 Sports 2.3 Sport 2.7 -0.4 Strawberries 2.9 Aardbeien 3.5 -0.6 Summer 3.5 Zomer 4.4 -0.9 Sunshine 3.9 Zonneschijn 4.4 -0.5 Swimming 2.6 Zwemmen 2.8 -0.2 Taxes -2.4 Belasting -1.6 -0.8 Television 1.3 Televisie 1.7 -0.4 Toothache -3.4 Kiespijn -3.3 -0.1 Virus -3.5 Virus -3.5 - War -4.1 Oorlog -4.2 0.1 Weeds -2 Onkruid -1.6 -0.4 Worms -1.9 Wormen -1.7 -0.2

1Gemiddelde score op een schaal van -5 (extreem negatief) tot 5 (extreem positief), uit de normeringsstudie van Bargh et al. (1992). 2Gemiddelde score van studenten van de Universiteit van Amsterdam (n = 130), op een vertaalde attitude objecten versie van de Bargh et al. (1992) met een schaal van -5 (extreem negatief) tot 5

(extreem positief). 3Verschil in gemiddelde scores tussen de scores van onze gerepliceerde attitude objecten en de originele scores van de studie van Bargh et al. (1992). De attitude objecten “Hangover” en “Reagan” zijn

vervangen. Dit omdat “Hangover” in het Nederlands “Kater” is, maar dit is ambigue, vandaar dat wij er “misselijkheid” van hebben gemaak. “Reagan” is vervangen door “Rutte” aangezien dit onze huidige minister is en beter bekend is bij de deelnemers. Door een programmeerfout is het woord ‘wormen’ niet opgenomen in de taak en is ‘Stereo’ verwijderd uit de analyse omdat deze in zowel de oefenronde als de taak werd getoond.

(27)

Appendix D, De Opstelling

Figure 1. De hendel is 91 cm lang zoals deze ook bij Chen en Bargh (1999) was, en is in het midden

gepositioneerd door het gebruik van springveren. Hierdoor zal de hendel bij het loslaten automatisch terugkeren naar het midden. Een verplaatsing naar voren of naar achteren wordt geregistreerd zodra de hendel tien graden naar voren of naar achteren is gegaan zoals Chen en Bargh (1999) beschreven.

(28)

Appendix E, Exit Interview

Exit Interview

1) Wat is je leeftijd?

……… jaar

2) Wat is je geslacht?

Man/Vrouw

3) Indien slechte ogen; had je je bril op, of je lenzen in?

Ja/Nee

4) Is Nederlands je moedertaal?

Ja/Nee

6) Heb je deelgenomen aan het onderzoek “Hoe snel ben jij?”?

Ja/Nee

7) Ken je ander onderzoek waarin een hendel gebruikt werd om emotionele stimuli te beoordelen?

Ja/Nee Zo ja, welke?

8) Is het je gelukt de instructies (zo snel mogelijk wegduwen/ naar je toe trekken) te volgen? Zo niet,

waarom niet?

9) Is je opgevallen dat sommige stimuli een emotionele lading hebben?

10) Is je opgevallen dat deze emotionele lading per woord kon verschillen?

11) Was het moeilijk alle woorden te categoriseren als positief of negatief?

12) Heb je de tijd genomen en de woorden goed gelezen of ben je meer op je gevoel afgegaan?

13) Heb je soms getwijfeld tussen de twee antwoord categorieën? Weet je nog bij welke woorden dit

was?

14) Was er een beweging die je makkelijker of moeilijker te maken vond?

Naam: Datum:

(29)

15) Denk je dat er een relatie bestaat tussen de woorden en de bewegingen die je hebt gemaakt om je

antwoorden te geven?

16) Als je de bewegingen zou moeten categoriseren als positief of negatief hoe zou je dan de beweging

naar je toe categoriseren? En de beweging van je af?

17) Denk je dat je de hendel sneller/ langzamer naar je toe trok voor positieve woorden of voor

negatieve woorden?

18) Denk je dat je de hendel sneller/ langzamer van je af duwde voor positieve woorden of voor

negatieve woorden?

19) In hoeverre was je geconcentreerd tijdens het onderzoek?

20) In hoeverre was je op je gemak tijdens het onderzoek?

Heel erg

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Helemaal niet

21) Wat denk je dat het doel van dit onderzoek was?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For three domains (i.e. Diversity in the Netherlands, n = 6, median a across all datasets = .86; Support for Minorities by Majority Members, n = 4, median a = .68; and Equal Rights

Although the first evidence for inequity responses in a non-human species was found relatively recently ( Brosnan and Waal, 2003 ), since then there has been quite a lot of work

beweeg op ander sfere. Die prysgedigte wat deur die prysdigters voorgedra word,prys ook nie meer so erg handeling soos dit met tradisionele prysgedigte die geval

New institutional performance agreements with the Ministry of Education, Culture and Science (OC&amp;W) resulted in a focus on the improvement of retention,

Figure 6: The complete set of 960 MOS fibres and 8 guide fibres for plate A, installed across 168 retractors which are bolted to the tumbler in a radial arrangement..

In this section we answer our last two research questions, namely, (1) how do we build an explanation system that produces faithful explanations for the outcome of a ranking

Uit de literatuur blijkt dat leerkrachten, als gevolg van de vele prestatiemetingen, minder tijd hebben voor het geven van onderwijs (Ledoux et al. De focus op het meten in

It was however determined that increasing total system pressure, while keeping the reagent partial pressure constant, decreased the observed char reaction rate.. A dependence