• No results found

Martelarenplein 20E 3000 LEUVEN. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Martelarenplein 20E 3000 LEUVEN. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

nr. 246 514 van 18 december 2020 in de zaak RvV X / IV

In zake: 1. X 2. X

Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat E. VERSTRAETEN Martelarenplein 20E

3000 LEUVEN

tegen:

de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

DE WND. VOORZITTER VAN DE IVeKAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X en X, die verklaren van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 9 september 2020 hebben ingediend tegen de beslissingen van de adjunct-commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 25 augustus 2020.

Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Gezien het administratief dossier.

Gelet op de beschikking van 5 oktober 2020 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 16 november 2020.

Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. VAN CAMP.

Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partijen en hun advocaat E. VERSTRAETEN, en van attaché E. GUSSE, die verschijnt voor de verwerende partij.

WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

1. Over de gegevens van de zaak

1.1. Verzoekers, die volgens hun verklaringen op 25 februari 2019 België zijn binnengekomen, samen met hun drie minderjarige kinderen S., M. en Mo., dienden op 4 maart 2019 een verzoek om internationale bescherming in. Verzoekers’ vingerafdrukken werden genomen op 31 oktober 2016 in Italië (Eurodac).

1.2. Op 25 augustus 2020 nam de adjunct-commissaris-generaal de beslissingen tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Deze beslissingen werden verzoekers bij aangetekende brieven van 25 augustus 2020 ter kennis gebracht.

- De bestreden beslissing die is genomen in hoofde van verzoeker, M.M.N., luidt als volgt

(2)

“Asielaanvraag: 04/03/2019 Overdracht CGVS: 19/11/2019

U werd op het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) gehoord op 28 juli 2020 van 09u10 tot 13u04 in het bijzijn van een tolk die het Dari machtig is. Uw advocaat, meester HERSSENS (loco VAN EENOO) was aanwezig tijdens heel het persoonlijk onderhoud.

A. Feitenrelaas

U, M.M.N., verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten, etnisch Tadzjiek te zijn en het soennitische geloof te belijden. U bent geboren in Shakardara, Kabul op 25 januari 1983 en hebt heel uw leven doorgebracht in de omgeving van de Afghaanse hoofdstad. Wegens de turbulente veiligheidssituatie kon u niet geregeld naar school gaan. U volgde af en toe les op school of ging naar de madrassa. Bijgevolg kan u slechts pover lezen en schrijven in uw moedertaal, het Dari. Soms sprong u bij in de winkel die uw vader uitbaatte. In 2006 hebt u zich op advies van een vriend ingeschreven bij een uitzendkantoor in Kabul. Zij vonden voor u werk in Helmand, waar u moest schoonmaken en helpen in een keuken voor Britse troepen. U leerde er Engels spreken, lezen en schrijven. Na een jaar sprak u voldoende Engels om te tolken voor de Britten. In 2008 ging u met collega’s naar de markt om inkopen te doen toen er een granaat werd gegooid naar jullie wagen. U raakte gewond tijdens die aanval en besloot onmiddellijk te stoppen met uw werk. Nadat u twee dagen had doorgebracht in het hospitaal vertrok u uit Helmand en keerde terug naar Kabul. U trouwde er met uw verloofde, M.S.P. (CGnummer (…) en O.V.-nummer (…)).

Jullie hebben inmiddels samen vier minderjarige kinderen, die zich bij jullie in België bevinden. Na enige tijd werkloos te zijn gebleven kreeg u opnieuw een tip dat men bij SOC op zoek was naar personeel dat het Engels machtig was. SOC is actief als beveiligingsfirma en heeft contracten met buitenlandse organisaties. Zij schakelden u in als guard shift supervisor voor een gebouw van USAID.

Eind 2010 kreeg u van onbekenden dreigtelefoons. Ze stelden zich voor als “mujaheddin van het emiraat”, maar u weet niet of zij behoorden tot de taliban, dan wel deel uitmaakten van Islamitische Staat (ook wel Daesh genoemd). Hoe dan ook bleken de mannen aan de andere kant van de lijn goed op de hoogte: ze wisten niet alleen dat u in Helmand had gewerkt, maar ook dat u in uw huidige functie de verplaatsingen van de buitenlandse werknemers moest organiseren. Het regelen van die transporten behoorde daadwerkelijk tot uw takenpakket. Indien u deze gegevens naar een welbepaald nummer zou doorsturen, beloofden zij u daarvoor veel geld. Uw geweten zou zoiets niet toelaten, en dus nam u ontslag op uw werk. U veranderde tevens uw telefoonnummer, werd stille vennoot in een carwash zodat u op die manier inkomsten had, en zette een autohandel op.

Jaren later liep u een ex-collega tegen het lijf en u vertelde hem de ware toedracht over waarom u zo abrupt was vertrokken bij SOC. Van hem kreeg u het advies om deze problemen te laten bevestigen zodat u op de Amerikaanse ambassade een visum zou kunnen gaan vragen. Hij bezorgde u de contactgegevens van iemand die voor u zo een brief kon regelen. Met dat dossier ging u dan begin 2015 naar de Amerikaanse ambassade. Korte tijd later kreeg u te horen dat u niet voldeed aan de eisen voor een Special Immigration Visa (SIV) omdat u niet lang genoeg had gewerkt in dienst van de Amerikanen.

Mogelijks zou u wel in aanmerking komen voor andere immigratieprocedures. Niet lang na deze teleurstelling was u in uw carwash toen toevallig enkele ex-collega’s hun auto lieten wassen. Ze herkenden u en jullie dronken samen thee, hoewel u deed alsof u ook slechts een klant was van de carwash. Uw voormalige collega’s vroegen uw telefoonnummer, omdat ze sinds uw vertrek bij SOC geen contact meer hadden gehad met u. U wilde niet onbeschoft zijn en deelde uw nummer met hen. Tien dagen later kreeg u opnieuw dreigtelefoon: iemand vroeg u spottend hoe lang u nog zou vluchten voor hen. U had ervoor gekozen om niet met hen samen te werken en kon nu enkel nog wachten op de dood.

Vanwege dit dreigement verhuisde u, en veranderde nogmaals van telefoonnummer. Het bleef enkele maanden rustig. Toen u op zekere dag met enkele vrienden in het kader van een autoverkoop uit Mazar- e Sharif terugkeerde naar Kabul, werd u plots ingehaald door een truck. Uw vriend merkte als eerste dat er in de truck iemand zijn wapen op u richtte, en u probeerde nog gas te geven om te ontkomen. Uw vriend op de achterbank was op slag dood toen uw belagers het vuur openden. Vervolgens raakte u ook nog eens betrokken bij een aanrijding, waarin u zelf gewond raakte aan uw hoofd. Toen u weer bijkwam stonden mensen om jullie heen te kijken naar de nasleep van het gebeurde. Een of twee politiebeambten kwamen toegesneld, en een van omstaanders bracht u naar het hospitaal. Van de daders was geen spoor meer. U belde naar een neef, die samen met uw broer naar het hospitaal kwam. Zij brachten u naar huis.

Tot op dat punt had u nooit verteld aan uw vrouw dat u voor buitenlanders had gewerkt en daarom bedreigd werd, omdat u haar wilde ontzien. Toen u zichtbaar gewond naar huis werd gebracht kon u dit echter niet langer volhouden, en u vertelde haar alles.

(3)

Uw vrouw reageerde ontzet, zeker toen u haar vertelde dat jullie niet in Afghanistan konden blijven. U verkocht het goud van uw vrouw, al het land dat u in eigendom had, uw eigen auto, en de carwash waarvan u eigenaar was. Met behulp van een mensensmokkelaar konden jullie een maand later, in januari 2016, Afghanistan verlaten.

Jullie reisden met het vliegtuig naar Turkije, vanwaar jullie in maart 2016 konden oversteken naar Griekenland. Het plan was dat jullie van daaruit zouden verder reizen naar België. Hoewel u er wel in slaagde om met valse documenten naar Italië te reizen, bleken uw vrouw en kinderen in Griekenland te zijn onderschept, waardoor u als enige had kunnen oversteken. Op 31 oktober 2016 werden uw vingerafdrukken genomen in Italië. U verkoos echter om geen verzoek om internationale bescherming in te dienen en besloot terug te keren naar Griekenland. U verbleef illegaal in Griekenland tot februari 2019, wanneer u erin slaagde om verder te reizen naar Italië met uw vrouw en kinderen. Vervolgens gingen jullie via Frankrijk naar België, waar jullie toekwamen op 25 februari 2019. Op 04 maart 2019 dienden jullie een verzoek tot internationale bescherming in.

Bij terugkeer naar Afghanistan vreest u te zullen worden vermoord door de taliban of Daesh, en in ondergeschikte orde verwijst u naar de onveiligheid in uw herkomstland.

Ter ondersteuning van uw verzoek hebt u volgende documenten neergelegd: uw taskara (Afghaans identiteitsbewijs), het taskara van uw echtgenote en de taskara’s van uw kinderen, een huwelijksakte met een officiële vertaling, drie certificaten van uw werk, twee bevestigingsbrieven van uw werk, twee badges van uw werk, foto’s van uw werk, een medisch dossier van uzelf en een medisch dossier van uw vrouw.

B. Motivering

Na grondige analyse van het geheel van de gegevens in uw administratief dossier, moet vooreerst worden vastgesteld dat u géén elementen kenbaar hebt gemaakt waaruit eventuele bijzondere procedurele noden kunnen blijken, en dat het Commissariaat-generaal evenmin dergelijke noden in uw hoofde heeft kunnen vaststellen. U verwijst weliswaar naar cognitieve problemen en geheugenstoornissen (CGVS, p.4), maar staaft deze met geen enkel element. Uit de door u neergelegde medische documenten blijkt enkel dat u last hebt van hoofdpijn, vermoedelijk veroorzaakt door allergische sinusitis. U hebt deze beweerde medische problemen overigens ook niet eerder aangekaart, en was integendeel van mening dat er geen omstandigheden bestaan die een volwaardige deelname aan een interview zouden hinderen, zo blijkt uit uw verklaringen bij DVZ (DVZ, Vragenlijst Bijzondere Procedurele Noden DVZ, vraag 1). Er moet dan ook worden geconcludeerd dat de door u beweerde geheugenproblemen op geen enkele wijze aangetoond werden. Bijgevolg werden er u geen specifieke steunmaatregelen verleend, aangezien er in het kader van onderhavige procedure redelijkerwijze kan worden aangenomen dat uw rechten gerespecteerd worden en dat u in de gegeven omstandigheden kunt voldoen aan uw verplichtingen.

Er dient te worden besloten dat u doorheen uw verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat u een persoonlijke vrees voor vervolging zoals bedoeld in de Vluchtelingenconventie heeft of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming loopt.

In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat u bijzonder lang heeft getalmd om een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Volgens uw verklaringen hebt u immers in de eerste maand van 2016 Afghanistan verlaten om naar Europa te reizen (CGVS, p.16). Uw gezin verbleef van 2016 tot 2019 ononderbroken in Griekenland, waar jullie geen enkele stap hebben gezet om een verzoek tot internationale bescherming in te dienen. Tijdens uw verblijf in Italië deed u evenmin ernstige pogingen om internationale bescherming te verkrijgen en op die manier de situatie van uw gezin te beïnvloeden (CGVS, p.8). Dat u verkoos om jarenlang in de illegaliteit te leven met uw kinderen, eerder dan bescherming te zoeken, ontkracht reeds in grote mate uw prangende nood aan internationale bescherming. Hierbij wijst het CGVS er op dat de redenen voor uw onwil om bescherming te vragen zeer licht wegen: u zegt dat het er moeilijk leven is, dat er weinig opvang is en het onveilig is in Griekenland. Daar voegt u nog aan toe dat het in Griekenland lang duurt om de procedure te doorlopen. Uiteindelijk houdt u het erop dat jullie reeds hadden beslist om niet in Griekenland te blijven (CGVS, p.8). Volgens uw echtgenote hebben jullie bijna drie jaar lang een appartement gehuurd en had u voldoende spaargeld om de kosten te dekken (CGVS vrouw, p.7) waardoor materiële ontberingen in Griekenland voor u duidelijk speculatief zijn. Dat u maandenlang zou moeten wachten om in Griekenland uw verzoek in te dienen, valt in het niets vergeleken met de langdurige periode die u er illegaal verbleef. Dat Griekenland dermate onveilig is dat u er niet zou kunnen blijven toont u op geen enkele manier aan. Uw echtgenote kan enkel zeggen dat jullie niet wilden blijven in Griekenland, waarbij zij ook verwijst naar het gerucht dat iedereen er op straat moet leven (CGVS

(4)

vrouw, p.7) en zij reageert verbolgen wanneer het CGVS opmerkt dat een verzoeker om internationale bescherming geacht wordt om zo snel mogelijk een verzoek in te dienen, en dus niet gewoon de vrije keuze hebben wat betreft hun woonplaats (CGVS vrouw, p.17). Dat zij beweert dat jullie reeds van bij het begin kozen voor België omdat de kinderen hier kunnen studeren (CGVS vrouw, p.7) toont aan dat jullie handelen niet enkel werd ingegeven door een nood aan bescherming, maar integendeel werd gestuurd door eerder opportunistische motieven. Dat u alleen in België een asielprocedure wilde opstarten, maar niet in Griekenland, Italië of Frankrijk (CGVS, p.8) relativeert in ernstige mate de door u beweerde vrees.

Dit geldt des te meer daar u er duidelijk van op de hoogte was dat dergelijke procedure ook in andere Europese landen bestaat (CGVS, p.7,8) en gedurende bijna drie jaar doelbewust en weloverwogen afzag van elke poging om hiervan gebruik te maken.

Overigens zijn er tal van elementen die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de door u beweerde vluchtaanleiding. Zo blijken uw verklaringen vaag en algemeen, weinig coherent en zelfs inconsistent te noemen doorheen het persoonlijk onderhoud. Hoewel u nadrukkelijk werd gevraagd om gedetailleerd en precies te zijn in uw spontaan relaas (CGVS, p.14) noemt u geen enkele naam of datum, zelfs niet bij benadering (CGVS, p.14-16), en ziet u zich genoodzaakt om later nog zaken toe te voegen zoals wat u was overkomen in Helmand (CGVS, p.16) en dat u een tweede dreigtelefoon had gekregen voordat u ontslag nam bij SOC (CGVS, p.18), waarvan u eerst niet had gerept (CGVS, p.14). Om te beginnen dient reeds voorbehoud gemaakt te worden bij het profiel dat u zichzelf aanmeet. Dat u op één jaar tijd een volslagen vreemde taal kon spreken op het niveau dat u ging tolken voor de Britten, terwijl u als functionele analfabeet een heel leven doorbracht in Afghanistan zonder ooit de andere grote landstaal, Pashto, onder de knie te krijgen (CGVS, p.10,11), is reeds weinig plausibel. Toch zou uw talenkennis de doorslaggevende rol hebben gespeeld toen u solliciteerde bij SOC (CGVS, p.11). Men was immers op zoek naar een tussenpersoon die kon vertalen, want anders zouden de buitenlanders niet kunnen communiceren met het Afghaanse veiligheidspersoneel (CGVS, p.11). U legt dan ook uit dat u tijdens uw shift de verantwoordelijkheid had voor de veiligheid van het gebouw, en daarvoor stonden steeds drie wachters op post. Indien de buitenlanders de site wilden verlaten, meldden zij dat aan u en organiseerde u de bewaking en het transport. Daarvoor stonden nog eens drie werknemers ter beschikking (CGVS, p.10-11). Net zoals u later in het persoonlijk onderhoud toevoegt dat u in Helmand eigenlijk ook instond voor de organisatie van het keukenpersoneel (CGVS, p.11) terwijl u voordien enkel zei dat u er moest schoonmaken en helpen in de keuken (CGVS, p.10), blijkt hier dat u dus ook de planning moest doen, wat in het licht van uw beweerde scholingsgraad merkwaardig is. Even later geeft u aan dat u altijd zelf in de voorhoede stond als de buitenlanders de veiligheidsperimeter verlieten (CGVS, p.18). Omdat u even tevoren nog had uiteengezet dat u werd aangeworven omdat de bewakers van het gebouw niet konden communiceren met het buitenlandse personeel wordt u gevraagd om toe te lichten hoe u die verantwoordelijkheid dan kon combineren met verplaatsingen buiten het gebouw. U zegt dan dat u meestal de bewakers vergezelde als ze naar buiten gingen, omdat een van de buitenlandse werknemers altijd aanwezig bleef in het gebouw en dat uw aanwezigheid daar overbodig was (CGVS, p.22). Daarmee gaat u dus lijnrecht in tegen uw eerdere verklaringen. Dat u niet consequent bent in het beeld dat u schetst van uw takenpakket is reeds nefast voor uw geloofwaardigheid.

Verder blijkt uit geen enkel door u neergelegd document dat u door SOC werd ingezet om de beveiliging van de Amerikaanse hulporganisatie USAID te verzorgen, zoals u herhaaldelijk beweert (CGVS, p.9,18,21,22). Volgens de door u neergelegde brief was u integendeel uitgestuurd naar “AECOM” (zie Document nr.6B). Dat bedrijf vermeldt u echter niet één keer tijdens uw persoonlijk onderhoud. Dat uw verklaringen en de documenten niet goed overstemmen wringt des te meer omdat talrijke vormfouten doen vermoeden dat deze niet zijn opgesteld door iemand die het Engels als moedertaal heeft. Zo staat bv. in de tweede alinea “he is unable to his home area”, waar duidelijk een woord ontbreekt; “all active Afghan severing the American forces”; “reprisal from the populous” en “whir the coalition”. In de derde alinea wordt “with” verkeerd gespeld als “whit”. Behalve deze gammele Engelse zinnen moeten grammaticaal nog enkele bedenkingen gemaakt worden. Zo komen dezelfde zinsneden opvallend terug in de tweede en derde alinea, en doet het foutieve gebruik van hoofdletters en leestekens (“Futhermore.

There” en “risk, In”) vermoeden dat het hier gaat om een samenraapsel van andere teksten. Ook inhoudelijk valt trouwens af te dingen op deze bevestigingsbrief. Volgens de eerste alinea loopt u nog altijd risico omdat u diensten verleent voor de NATO-troepen met wie u zich in het openbaar vertoont, en dit terwijl u in 2015 al meer dan vier jaar niet meer aan de slag was bij USAID. Verder stipt het CGVS aan dat in de bevestigingsbrief uw geboortejaar correct staat aangegeven als 1983, en dat terwijl op de door u neergelegde badge staat dat u bent geboren in 1981. Het zou in de lijn der verwachtingen liggen dat in een bevestigingsbrief dezelfde persoonsgegevens worden gebruikt als toen u er nog werkte. Bovendien wordt u in de tweede alinea aangeprezen vanwege uw opmerkelijke opleidingsniveau, hoewel u ongeschoold zegt te zijn (CGVS, p.9). Belangrijker is evenwel dat de vraag rijst hoe uw voormalige

(5)

werkgever zo stellig uw problemen kan bevestigen. U bent immers tweemaal gevraagd naar wat u deed nadat u voor het eerst werd bedreigd, en antwoordt dat u ontslag nam en uw telefoonnummer veranderde (CGVS, p.18). Nergens verwijst u naar een of ander gesprek waarin u de dreigementen signaleert aan uw werkgevers. U hebt in elk geval nooit over de bedreigingen gesproken met uw baas (CGVS, p.18). U acht zoiets niet alleen zinloos (CGVS, p.19), maar denkt zelfs dat het gevaarlijk zou zijn als u deze dreigementen zou vermelden: men zou kunnen rondvertellen wat u was overkomen (CGVS, p.19). Op het werk was er dus niemand die u hebt ingelicht over de reden van uw vertrek. Het is evenwel helemaal niet plausibel dat een organisatie zoals USAID geen enkele procedure in plaats had om mogelijke infiltratie door krachten van buitenaf te melden, zoals u beweert (CGVS, p.18). Een hulporganisatie van dergelijke envergure, met internationale reikwijdte en uitgesproken Amerikaanse identiteit, beschikt redelijkerwijs over de nodige ervaring en inzichten om maatregelen te nemen tegen het risico op omkoping of bedreigingen van het personeel. Het is volstrekt ongeloofwaardig dat SOC niet zou moeten voldoen aan strenge normen om een contract met USAID binnen te halen, of dat USAID zelf geen voorwaarden zou stellen op het vlak van veiligheid. U verklaart aanvankelijk dat u voor het eerst openlijk vertelde over uw problemen wanneer u een bevestigingsbrief wilde krijgen om aan de ambassade te tonen (CGVS, p.21).

Dat is dus de brief van 14 januari 2015 die u neerlegt. Wanneer u ermee wordt geconfronteerd dat uw werkgever blijkens uw eigen verklaringen nooit was ingelicht over de dreigementen, wijst u erop dat u eerder reeds aan een ex-collega vertelde over uw problemen, waarna u bent doorverwezen naar de auteur van de bevestigingsbrief (CGVS, p.15,22). Dat raakt echter niet aan de kern van de zaak, namelijk dat u in 2010 niemand had laten weten wat er was gebeurd, over geen enkel bewijs beschikt van wat u beweert, en dat uw voormalige werkgever dus alleen kon afgaan op uw verklaringen wanneer die een bevestigingsbrief schreef. De brief in kwestie blijkt dan ook nog eens geschreven door iemand die u nauwelijks kent: hij werkte op een andere locatie dan u, en zag u bijna nooit (CGVS, p.22). Het kan dan ook moeilijk worden ingezien waarom het woord van zo iemand enig gezag heeft als hij een persoonlijke aanbeveling voor u schrijft. Het CGVS wijst erop dat allerhande documenten in Afghanistan wegens de hoge corruptiegraad eenvoudig kunnen worden gekocht dan wel nagemaakt (zie de aan het administratief dossier toegevoegde informatie). Dat geldt dus ook voor de drie certificaten uit 2007,2009 en 2010 die u neerlegt, en de twee badges uit dezelfde tijdsperiode. De foto’s zijn afkomstig uit private bron en bieden geen enkele waarborg over de authenticiteit van wat erop afgebeeld zou staan; voorts kunnen de foto’s niet nader worden gelokaliseerd in tijd of ruimte. Gezien de talrijke vastgestelde gebreken in deze documenten en de divergentie met uw verklaringen kan uw beweerde professionele profiel dus allerminst overtuigen.

Zelfs indien er enig geloof kan worden gehecht aan de bewering dat u bij een Westers veiligheidsbedrijf hebt gewerkt, moet worden benadrukt dat deze kortstondige tewerkstelling op geen enkele wijze een actuele vrees in uw hoofde zouden aantonen. U stopte immers met dat werk in 2010 en maakt geen enkele melding van enige incidenten of bedreigingen tussen 2010 en 2015. Nochtans beweerden uw belagers dat zij over al uw gegevens beschikten (CGVS, p.14,18) en bleef u jarenlang op dezelfde plaats wonen tot u in 2015 verhuisde (DVZ, Verklaring DVZ, p.5; DVZ, Verklaring DVZ vrouw, p.5; CGVS, p.3).

Het is eigenaardig dat de personen die u bedreigden, die uw voorgeschiedenis kenden en uw telefoonnummer hadden achterhaald, alle belangstelling verloren en u op geen enkel andere manier konden benaderen. U bent er in elk geval op gewezen dat u geen verdere problemen kende, met de vraag waarom u het in die omstandigheden nodig vond om een SIV aan te vragen. U kan dan enkel antwoorden dat u van een ex-collega had gehoord dat die mogelijkheid bestond voor u (CGVS, p.22). Dit relativeert andermaal de urgentie van uw vertrek, aangezien u eerder uit opportunistische motieven probeerde om een SIV te verkrijgen toen u die mogelijkheid open zag. Dat u überhaupt enige vrees koesterde op dat ogenblik valt moeilijk te rijmen met het feit dat u over uw beweerde problemen vertelde tegen uw voormalige collega, terwijl u eerder vond dat u daarover met niemand kon spreken (CGVS, p.19). Uw echtgenote beweert trouwens niet op de hoogte te zijn van uw poging om een visum voor Amerika te bemachtigen. Zij meent dat u Afghanistan niet wilde verlaten en dat slechts begon te overwegen toen u geen andere uitweg meer zag (CGVS vrouw, p.13). In werkelijkheid had u dus reeds eerder de beslissing genomen om het land te verlaten.

Daar waar het reeds eigenaardig is dat u niet kan situeren wanneer u voor het eerst werd bedreigd (CGVS, p.18), blijkt de verdere chronologie helemaal geen steek te houden. U geeft geen data voor de bedreigingen die u ontving in 2015 of de aanslag op uw leven, en kan zelfs niet preciezer zijn dan dat er

“drie, vier, of vijf maanden” tussen deze gebeurtenissen zat (CGVS, p.15). Ook uw echtgenote kan zich niet herinneren wanneer u zou zijn aangevallen (CGVS vrouw, p.10-11). Na de dreigtelefoon van 2015 bent u verhuisd naar een ander adres in Deh Dana (CGVS, p.15), waar u ongeveer zes à zeven maanden hebt doorgebracht (DVZ, Verklaring DVZ, p.5; DVZ, Verklaring DVZ vrouw, p.5). Volgens u duurde het ongeveer een maand om uw vertrek te regelen met de mensensmokkelaar, wat zou betekenen dat u eind

(6)

2015 werd aangevallen en in de eerste maand van 2016 Afghanistan hebt verlaten (CGVS, p.16). Uw echtgenote meent dan weer dat er ongeveer een half jaar zat tussen de aanslag en jullie vertrek uit Afghanistan (CGVS vrouw, p.15). Aangezien uw vrouw verklaart dat de mensensmokkelaar haar taskara in orde bracht, was u logischerwijs reeds in de weer met de reisvoorbereidingen voor dit werd uitgereikt op 07-05-1394 (DVZ, Verklaring DVZ vrouw, p.10), wat overeenkomt met 29 juli 2015 in de Westerse kalender. Dat sluit overigens ook beter aan bij uw verklaring bij DVZ, toen u schatte dat u nog zeven maanden voor uw vertrek uit Afghanistan werd beschoten in uw auto (DVZ, Vragenlijst CGVS, vraag 3.5).

In dat geval zou u echter rond de tijd van deze aanslag verhuisd zijn naar uw laatste adres, waar u zes à zeven maanden woonde (DVZ, Verklaring DVZ, p.5; DVZ, Verklaring DVZ vrouw, p.5) terwijl u thans beweert dat de aanslag werd gepleegd 3 à 5 maanden nadat u bent verhuisd (CGVS, p.15). Dat was ook wanneer u opnieuw uw telefoonnummer liet wijzigen (CGVS, p.15) en u maakt geen enkele melding van dreigementen die u sinds dat ogenblik nog zou hebben ontvangen. Hoewel u thans verklaart niet te weten of de dreigementen vanuit Daesh of de taliban kwamen (CGVS, p.14,19,20,23) sprak u tijdens het interview bij DVZ over dreigtelefoons van de taliban, die u een laatste keer contacteerden na de aanslag op uw auto (DVZ, Vragenlijst CGVS, vraag 3.5). Ook uw echtgenote maakt geen melding van bedreigingen na de aanslag tijdens haar spontaan relaas (CGVS vrouw, p.10). Wanneer zij plots dit element toevoegt aan haar verklaringen (CGVS vrouw, p.12) wordt opgemerkt dat u zelf niet hebt gesproken over een telefoontje een of twee weken na de aanval op de auto waarin u en uw gezin nogmaals werden bedreigd. Ze herroept dan haar verklaringen en stelt dat ze eigenlijk niet weet wat er gezegd werd als u de telefoon oppakte, maar dat zij bang was dat u zou worden bedreigd (CGVS vrouw, p.12). Dat jullie doorheen de tijd jullie verklaringen aanpassen, vreet uiteraard nog verder aan jullie geloofwaardigheid. Zo zijn er nog details waarover jullie niet consistent zijn: hoewel u tijdens uw aanvankelijke verklaringen zei dat jullie met vier in de auto zaten (DVZ, Vragenlijst CGVS, vraag 3.5), stelt u later dat jullie met zijn drieën onderweg waren (CGVS, p.15). Terwijl u zegt dat u de nacht na de aanslag reeds uw neef en broer arriveerden in het hospitaal om u mee te nemen naar Kabul (CGVS, p.16), iets wat uw vrouw bijtreedt (CGVS vrouw, p.11) stuurt ze deze uitspraak later bij als ze zegt dat u eigenlijk enkele dagen in het hospitaal bleef (CGVS vrouw, p.14), maar ze weet niet in welk hospitaal u werd verzorgd (CGVS vrouw, p.14). Hoewel alle hospitalen betalend zijn in Afghanistan (CGVS vrouw, p.14) hebt u geen enkel document van uw medische behandeling, noch van de vaststellingen van de politie, noch van het overlijden van uw vriend; geen verklaringen van getuigen, en ook geen stukken over de nasleep van het ongeval zoals foto’s van de met kogels doorzeefde auto (CGVS, p.20-21) die u later hebt verkocht (CGVS, p.16). Dat u geen bewijzen kon verzamelen omdat u zelfs na de aanslag niet wist dat u zou moeten vertrekken uit Afghanistan (CGVS, p.21) is zo frappant tegenstrijdig met uw overige verklaringen dat het nauwelijks nog ernstig te noemen valt. U stelt namelijk reeds sinds januari 2015 bewijzen te hebben verzameld over uw problemen, en met die documenten naar de Amerikaanse ambassade stapte (CGVS, p.15) en voorts dat u meteen na de aanslag tegen uw vrouw zei dat er voor jullie geen plaats meer was in Afghanistan (CGVS, p.16).

U komt in elk geval niet verder dan blote beweringen als u het hebt over de door u beweerde aanslag, en slaagt er niet in om samenhangende en doorleefde verklaringen af te leggen over de door u beweerde feiten.

Het CGVS stipt daarbij ook aan dat uw vrouw duidelijk terughoudend is in haar verklaringen: hoewel zij bij DVZ werd geregistreerd met haar volledige geboortedatum in de Westerse kalender (DVZ, Verklaring vrouw, p.5) ontkent ze tijdens het persoonlijk onderhoud enig idee te hebben omtrent haar geboortedatum (CGVS vrouw, p.5,15). Ze staat geregistreerd als Tadzjiekse (DVZ, Verklaring DVZ vrouw, p.5) maar stelt tijdens het persoonlijk onderhoud niet te weten tot welke bevolkingsgroep haar familie behoort (CGVS vrouw, p.7-8,16), nochtans een kernelement van de culturele identiteit in Afghanistan. Daar waar zij tijdens haar eerste interview nog aangaf te hebben gemerkt dat er iets scheelde, maar dat u telkens ontwijkend antwoordde op haar vragen (DVZ, Vragenlijst vrouw, vraag 3.5), voert zij thans aan dat zij u nooit vragen stelde en bijgevolg over alles onwetend bleef (CGVS vrouw, p.12,13,17). Ze ontkent aanvankelijk ooit een paspoort te hebben gehad, stelt vervolgens dat ze niet weet of de smokkelaar voor haar een paspoort had geregeld (CGVS vrouw, p.4) en landt uiteindelijk op de verklaring dat ze wel heeft gereisd met een paspoort maar niet weet of het een authentiek of vervalst paspoort betrof (CGVS vrouw, p.5). Deze misleidende en onvolledige antwoorden wringen omdat jullie deze paspoorten ook niet voorleggen. Op andere punten verwijst zij naar verregaande geheugenproblemen als verschoningsgrond voor de lacunes in haar kennis. Daarvan heeft zij nooit melding gemaakt bij DVZ, waar heel nadrukkelijk werd gevraagd naar omstandigheden die haar deelname aan een persoonlijk onderhoud zouden hinderen (DVZ, Vragenlijst Bijzondere Procedurele Noden DVZ vrouw, vraag 1). Bovendien blijkt uit de neergelegde medische documenten ook niet dat zij niet in staat is om zich zaken uit het verleden te herinneren. Er staat enkel in dat zij last heeft van kortetermijngeheugen wanneer zij gebukt gaat onder een migraineaanval

(7)

(zie Document 10). Bijgevolg is haar gebrekkige kennis over jullie levensomstandigheden en vluchtaanleiding (CGVS, p.5,6,11,15) niet afdoende opgehelderd.

Samenvattend kan dus gesteld worden dat u doorheen uw verklaringen niet aannemelijk hebt gemaakt een gegronde vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie te koesteren, of een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2, a) en b) van de Vreemdelingenwet te lopen.

De documenten die u hebt neergelegd vermogen niet om deze inschatting om te buigen. De taskara’s zijn slechts een indicatie van jullie identiteit en nationaliteit, dewelke in deze beslissing niet in twijfel getrokken worden. Uw huwelijk, dat u ondersteunt met een huwelijksakte, staat evenmin ter discussie in deze beslissing. Het medisch dossier dat werd samengesteld in België houdt geen verband met de door u beweerde feiten, en toont zoals eerder opgemerkt nergens aan dat u niet in staat zou zijn om op volwaardige wijze deel te nemen aan uw persoonlijk onderhoud.

Naast de toekenning van een beschermingsstatus aan Afghanen met een risicoprofiel kan een Afghaanse asielzoeker ook een subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict in het land van herkomst dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomende geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Asielzoekers uit een groot aantal gebieden in Afghanistan krijgen de subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 § 2 c van de Vreemdelingenwet toegekend op basis van de algemene toestand in hun regio; dit indien zij hun reële herkomst uit deze regio en hun achtergrond aannemelijk maken en voor zover blijkt dat er geen reëel intern vluchtalternatief bestaat.

Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt het rapport UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan van 30 augustus 2018 (beschikbaar op https://www.refworld.org/docid/5b8900109.html of https://www.refworld.org) en de EASO Country Guidance note: Afghanistan van juni 2019 (beschikbaar op https://www.easo.europa.eu/ sites/default/files/Country Guidance Afghanistan 2019.pdf of https://www.easo.europa.eu/country-guidance) in rekening genomen.

Nergens in voornoemde UNHCR-richtlijnen wordt geadviseerd om voortgaande op een analyse van de algemene veiligheidssituatie aan elke Afghaan een complementaire vorm van bescherming te bieden.

UNHCR benadrukt daarentegen dat elk verzoek om internationale bescherming op eigen merites dient beoordeeld te worden. Rekening houdend met het veranderlijke karakter van het conflict in Afghanistan, dienen de asielaanvragen van Afghanen elk nauwgezet onderzocht te worden, dit in het licht van enerzijds de bewijzen aangevoerd door de betrokken asielzoeker en anderzijds actuele en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan.

UNHCR wijst er op dat verzoekers afkomstig uit “conflict-affected areas” nood kunnen hebben aan bescherming omdat zij het risico lopen blootgesteld te worden aan een ernstige en individuele bedreiging van hun leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld. UNHCR adviseert dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in de gebieden waar er sprake is van een actief conflict volgende objectieve elementen in ogenschouw genomen worden om te bepalen of er sprake is van veralgemeend, willekeurig geweld: (i) het aantal burgers dat het slachtoffer is van willekeurig geweld, waaronder bomaanslagen, luchtaanvallen en zelfmoordaanslagen; (ii) het aantal conflict gerelateerde incidenten; en (iii) het aantal personen dat omwille van het conflict ontheemd werd. UNHCR benadrukt dat het aantal burgerslachtoffers en het aantal veiligheidsincidenten belangrijke indicatoren zijn voor het bepalen van de intensiteit van het voortdurend conflict in Afghanistan.

In voormelde EASO Guidance Note wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EASO Guidance Note wordt er op gewezen dat de schaal van het willekeurig geweld in Afghanistan verschilt van regio tot regio en dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie per provincie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is binnen een provincie; (v) het aantal burgerslachtoffers; en (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten.

(8)

In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Ook met andere indicatoren wordt er rekening gehouden, in de eerste plaats bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen.

Zowel uit de analyse van de situatie en de UNHCR Guidelines, als uit de EASO Guidance Note komt duidelijk naar voren dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan regionaal erg verschillend is. Deze sterke regionale verschillen typeren het conflict in Afghanistan. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er slechts een beperkt aantal provincies te kampen heeft met een voortdurende en open strijd tussen AGE’s en de Afghaanse veiligheidsdiensten, of tussen AGE’s onderling. De situatie in deze provincies worden vaak gekenmerkt door aanhoudend en wijd verspreid geweld dat veelal de vorm aanneemt van ground engagements, luchtbombardementen, IED’s, etc. In deze provincies vallen veel burgerslachtoffers te betreuren, en het geweld dwingt burgers om hun woonplaats te ontvluchten. De mate van willekeurig geweld in de provincies waar zich een voortdurende open strijd afspeelt, is dermate hoog dat er slechts minimale individuele elementen vereist zijn om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies vinden weliswaar met enige regelmaat incidenten plaats, maar kan er geen gewag gemaakt worden van een situatie van open combat of hevige en voortdurende of onderbroken gevechten. De omvang en de intensiteit van het geweld zijn er beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten wordt. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er wat deze provincies betreft niet kan gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon. De subsidiaire beschermingsstatus kan niettemin worden verleend indien een verzoeker aannemelijk maakt dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestaan die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhogen (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t.

Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 39). Tot slot zijn er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag is dat in het algemeen kan gesteld worden dat er geen reëel risico bestaat voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvindt in de provincie.

Inzake de veiligheidssituatie wordt voorts vastgesteld dat de situatie in de steden, vooral in de provinciehoofdplaatsen, sterk verschilt van deze op het platteland. De meerderheid van de steden staan immers onder controle van de Afghaanse overheid, die de infiltratie van insurgents in de steden tracht te voorkomen door in te zetten op een verhoogde aanwezigheid van militaire en politionele diensten. In het algemeen worden Afghaanse steden dan ook relatief veiliger geacht dan rurale gebieden. Dat is ook de reden waarom vooral stedelijke gebieden een toevluchtsoord vormen voor burgers die het geweld in de rurale gebieden wensen te ontvluchten.

Het gros van het geweld dat in de grootsteden plaatsvindt kan toegeschreven worden aan AGE’s die in deze stedelijke gebieden actief zijn, en die met hun acties voornamelijk leden van de Afghaanse veiligheidsdiensten, overheidsmedewerkers, en buitenlandse (diplomatieke) aanwezigheid viseren. Het geweld dat in de grootsteden plaatsvindt is dan ook doorgaans doelgericht van aard en neemt er in hoofdzaak de vorm aan van aanvallen op ‘high profile’ doelwitten, doelgerichte moorden en ontvoeringen.

Met ‘high profile’ doelwitten worden overheidsgebouwen, overheidsmedewerkers, gebouwen en leden van de Afghaanse veiligheidsdiensten, alsook plaatsen met een internationale diplomatieke, militaire, humanitaire, supranationale of andere aanwezigheid bedoeld. Omwille van de aard van de doelwitten die geviseerd worden, is het gros van de aanslagen die in de steden plaatsvindt op bepaalde plaatsen in een stad geconcentreerd. Hoewel veel van deze doelgerichte aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijk collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn van de opstandelingen.

Om het geheel van bovenstaande redenen dient niet alleen rekening te worden gehouden met de actuele situatie in uw land van herkomst, maar ook met de veiligheidssituatie in het gebied van waar u afkomstig bent. Gezien uw verklaringen met betrekking tot uw herkomst uit Afghanistan, dient in casu de veiligheidssituatie in de stad Kabul te worden beoordeeld. Uw laatste woonplaats binnen Afghanistan was immers Deh Dana, gelegen in de stad Kabul.

(9)

Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie COI Focus ‘Afghanistan: Security situation in

Kabul City’ van 8 april 2020, (beschikbaar op

https://www.cgvs.be/sites/default/files/rapporten/coi_focus_afghanistan_security_situation_in_kabul_city _20200408.pdf) en het EASO Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation – juni

2019, (pag. 1-74, beschikbaar op

https://coi.easo.europa.eu/administration/easo/PLib/Afghanistan_security_situation_2019.pdf) , blijkt dat nationale en internationale veiligheidstroepen prominent aanwezig zijn in de stad. Voorts blijkt dat de regering, het Afghaanse Nationale Leger (ANA) en de Afghaanse Nationale Politie (ANP) de situatie in Kabul relatief goed onder controle hebben. De stad is, net zoals bijna alle provinciehoofdsteden stevig in handen van de overheid en relatief veilig. Omwille van de hoge concentratie aan overheidsgebouwen, internationale organisaties, diplomatieke compounds, en internationale en nationale veiligheidsdiensten, verschilt de veiligheidssituatie in de stad Kabul van de situatie in de meeste andere Afghaanse districten en provincies.

Niettegenstaande het geweld in Kabul stad slachtoffers opeist, dienen ook andere objectieve elementen meegenomen te worden bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in de stad teneinde te kunnen vaststellen of er actueel al dan niet zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Kabul stad aldaar louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. Zulke elementen zijn het aantal conflict gerelateerde incidenten, de intensiteit van deze incidenten, de doelwitten die de partijen in het conflict beogen, de aard van het gebruikte geweld, de mate waarin burgers het slachtoffer zijn van doelgericht dan wel willekeurig geweld, de oppervlakte van het gebied dat getroffen wordt door willekeurig geweld, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal in het betrokken gebied, de impact van dit geweld op het leven van de burgers, en de mate waarin dit geweld burgers dwingt om de stad Kabul te verlaten.

Uit de beschikbare informatie blijkt dat de stad Kabul ruw geschat 3,5 à 6,5 miljoen inwoners heeft. In de provincie Kabul vielen er in het jaar 2019 1.563 burgerslachtoffers (261 doden en 1.302 gewonden) ingevolge voornamelijk zelfmoord- en complexe aanslagen en gerichte moorden. Dit is een daling met 16% t.o.v. het jaar 2018 en wijst op een relatief beperkt aantal burgerslachtoffers als gevolg van zelfmoord- en complexe aanslagen in verhouding tot het totale bevolkingsaantal. In de stad Kabul is er in het laatste kwartaal van 2019 een daling van het aantal aanslagen. Deze trend zet zich verder in de eerste maanden van 2020.

Het gros van het geweld dat in de hoofdstad plaatsvindt, kan toegeschreven worden aan de AGE’s die in de stad actief zijn en er aanslagen plegen. De aanslagen die zij in de onderzochte periode pleegden, kaderen nog steeds binnen het patroon dat zich de laatste jaren gevestigd heeft in de stad Kabul, met name gecoördineerde en complexe aanslagen die gericht zijn tegen “high profile” doelwitten waarbij de internationale aanwezigheid en Afghaanse autoriteiten worden geviseerd. In de rapporteringsperiode werden ook verkiezingsgerelateerde doelwitten geviseerd door voornamelijk de Taliban, en in mindere mate door ISKP, in een poging de verkiezingen te ondermijnen. Het geweld in de stad is voornamelijk gericht tegen Afghan National Security Forces (ANSF), overheidsmedewerkers, en buitenlandse (diplomatieke) aanwezigheid. In vergelijking met voorgaande jaren betreft een groter aandeel van het geweld in de stad ‘targeted killings’, met minder burgerslachtoffers als gevolg. Hoewel veel van deze aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijke collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn van de opstandelingen in Kabul.

Wat ISKP betreft, moet worden vastgesteld dat haar capaciteit om aanslagen te plegen in de stad in 2019 als gevolg van de inspanningen van de veiligheidsdiensten verminderd is, waardoor er een afname was van aan IS gerelateerde incidenten en hieruit resulterende burgerslachtoffers. Daarnaast is er toename van crimineel geweld in de stad (o.a. diefstal en ontvoering).

Omwille de aard van de doelwitten die geviseerd worden, is het gros van de aanslagen op bepaalde plaatsen in de stad Kabul geconcentreerd. Verder blijkt dat willekeurige aanslagen met veel burgerdoden, maar zonder aanwijsbaar doelwit, niet voorkomen in de stad. Sinds het voorjaar van 2018 is er een merkbare daling in het aantal high profile aanslagen en complexe aanslagen in Kabul. Hoewel er in het derde kwartaal in Kabul, net zoals in de rest van het land, een opflakkering van zelfmoordaanslagen en complexe aanslagen kon worden vastgesteld, is er sinds het laatste kwartaal van 2019 opnieuw een significante daling in het aantal aanslagen. Deze trend zet zich verder begin 2020. De daling van het aantal incidenten en slachtoffers wordt toegeschreven aan succesvolle interventies en verbeterde veiligheidsmaatregelen door de Afghaanse veiligheidsdiensten. De impact van de beschreven aanslagen

(10)

is verder niet van dien aard dat het inwoners van de stad dwingt hun woonplaats te verlaten. Bovendien blijkt de stad een toevluchtsoord te zijn voor burgers die het geweld in andere districten en provincies ontvluchten.

Niettegenstaande er zich in de hoofdstad Kabul met enige regelmaat complexe aanslagen voordoen, kan er geen gewag gemaakt worden van een situatie van “open combat” of van hevige en voortdurende of ononderbroken gevechten. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en is gezien hogervermelde vaststellingen en na grondige analyse van de beschikbare informatie tot de conclusie gekomen dat er dat de mate van willekeurig geweld in Kabul stad niet dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar Kabul stad aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van de artikel 48/4, § 2, c) van de vreemdelingenwet. U bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel zou blijken.

Aldus rijst de vraag of u persoonlijke omstandigheden kan inroepen die de ernst van de bedreiging die voortvloeit uit het willekeurig geweld in de stad Kabul in uw hoofde dermate verhogen dat er moet aangenomen dat u bij een terugkeer naar Kabul stad een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van uw leven of persoon.

U laat na het bewijs te leveren dat u specifiek geraakt wordt, om redenen die te maken hebben met uw persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld te Kabul.

Evenmin beschikt het CGVS over elementen die erop wijzen dat er in uw hoofde omstandigheden bestaan die ertoe leiden dat u een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.

C. Conclusie

Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.”

- De bestreden beslissing die is genomen in hoofde van verzoekster, M.S.P., luidt als volgt:

“Asielaanvraag: 04/03/2019 Overdracht CGVS: 19/11/2019

U werd op het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) gehoord op 30 juli 2020 van 13u31 tot 16u31 in het bijzijn van een tolk die het Dari machtig is. Uw advocaat, meester BAUDOT (loco VAN EENOO) was aanwezig tijdens heel het persoonlijk onderhoud.

A. Feitenrelaas

U, M.S.P., verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten, etnisch een Pashtun te zijn en het soennitische geloof te belijden. U bent geboren op 06 juni 1985, en bent altijd in Kabul blijven wonen. U bent getrouwd met M.M.N. (CGVS nr. (…) en O.V. (…)). Jullie hebben samen vier kinderen die zich bij jullie in België bevinden. Wat betreft de elementen op basis waarvan u een verzoek tot internationale bescherming hebt ingediend verwijst het CGVS naar het beschreven feitenrelaas in de beslissing van uw echtgenoot M.M.N.

(zie ook hieronder):

[idem bestreden beslissing verzoeker]

B. Motivering

Na grondige analyse van het geheel van de gegevens in uw administratief dossier, moet vooreerst worden vastgesteld dat u géén elementen kenbaar hebt gemaakt waaruit eventuele bijzondere procedurele noden kunnen blijken, en dat het Commissariaat-generaal evenmin dergelijke noden in uw hoofde heeft kunnen vaststellen. Hoewel u tijdens het persoonlijk onderhoud gewag maakt van geheugenproblemen (CGVS, p.5,6,11,15) heeft u hiervan nooit melding gemaakt bij DVZ, waar heel nadrukkelijk werd gevraagd naar omstandigheden die uw deelname aan een persoonlijk onderhoud zouden hinderen (DVZ, Vragenlijst Bijzondere Procedurele Noden DVZ vrouw, vraag 1). Bovendien blijkt uit de neergelegde medische documenten ook niet dat u in onvermogen verkeert om zaken uit het verleden te herinneren. Er staat enkel in dat u last heeft van haar kortetermijngeheugen wanneer u gebukt gaat onder een migraineaanval (zie Document 10).

(11)

Bijgevolg werden er u geen specifieke steunmaatregelen verleend, aangezien er in het kader van onderhavige procedure redelijkerwijze kan worden aangenomen dat uw rechten gerespecteerd worden en dat u in de gegeven omstandigheden kunt voldoen aan uw verplichtingen.

Wat de argumentatie betreft aangaande het feit dat u noch de Vluchtelingenstatus, noch de status van subsidiaire bescherming op basis van artikel 48/4 §2 a, b of c van de Vreemdelingenwet toegekend wordt, verwijst het CGVS eveneens naar de motivering in de beslissing waarin uw echtgenoot de vluchtelingenstatus en ook de status van subsidiaire bescherming geweigerd wordt. Uw asielmotieven zijn immers volledig identiek aan die van uw echtgenoot en bijgevolg wordt aan u identiek dezelfde status toegekend. Het CGVS verwijst nogmaals naar de beslissing van uw echtgenoot die u hieronder kunt lezen:

[idem bestreden beslissing verzoeker]

C. Conclusie

Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.”

2. Over de gegrondheid van het beroep

2.1.1. Verzoekers voeren in twee middelen een schending aan van de volgende bepalingen:

- de artikelen 48/3, 48/4 en 62 van de Vreemdelingenwet;

- de materiële motiveringsplicht;

- het zorgvuldigheidsbeginsel;

- het redelijkheidsbeginsel.

In een eerste middel – met betrekking tot de vluchtelingenstatus – benadrukken verzoekers dat zij het oneens zijn met motivering van de bestreden beslissingen. Na een korte theoretische toelichting over het zorgvuldigheids- en redelijkheidsbeginsel, stellen zij dat de commissaris-generaal niet op basis van een correcte feitenvinding, rekening houdend met alle elementen eigen aan het dossier, tot zijn besluit is gekomen.

Wat hun asielrelaas en vluchtmotieven betreft, geven verzoekers vooreerst aan dat zij ernstig gegriefd zijn door de motivering in de bestreden beslissingen dat het laattijdig indienen van hun verzoeken om internationale bescherming hun vrees voor vervolging ondermijnt.

Zij benadrukken dat zij niet in Griekenland wouden blijven, daar zij veel families gezien hebben die er in illegaliteit verbleven en er geen bescherming kregen. Verzoekers willen verder nog opmerken dat zij in Griekenland geen “appartement” doch enkel een kleine kamer huurden waar zij verbleven met het hele gezin. Zij achten het bovendien niet “onlogisch” dat zij in Griekenland geen verzoek om internationale bescherming wensten in te dienen, gelet op de erbarmelijke levensomstandigheden aldaar en het “totale gebrek aan enig toekomstperspectief na een eventuele toekenning van internationale bescherming”. Zij citeren hierbij uit objectieve informatie (verzoekschrift, stukken 2-3) inzake de schrijnende situatie van vluchtelingen in Griekenland. Het kan volgens verzoekers dan ook niet aan hen worden verweten dat zij niet in Griekenland wilden blijven, gelet op de mensonterende behandeling van vluchtelingen aldaar. Zij stellen verder nog dat het moment waarop een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend, losstaat van de nood aan internationale bescherming.

Verzoekers benadrukken daarenboven dat zij foutieve verklaringen hebben afgelegd en niet de gehele waarheid hebben verteld over hun vrees voor vervolging. Zij geven aan thans de waarheid te willen vertellen. In het verzoekschrift wordt toegelicht als volgt:

“Verzoeker wenst te verduidelijken dat wat verzoeker verklaard heeft tot 2010, wel gebeurd is, doch wenst hier enige nuances aan toe te voegen.

9.

Verzoekers verklaringen dat het uitzendkantoor in 2006 werk voor hem vond als keukenhulp in Helmand bij de Britse troepen, zijn correct.

Verzoeker heeft daar als keukenhulp gewerkt van 2006 tot 2008. Verzoeker heeft wel enkel als keukenhulp gewerkt, en heeft nooit als tolk gewerkt, omdat zijn Engels niet van het niveau was dat hij kon starten als Afghaanse tolk voor de Britse troepen.

Verzoeker heeft echter dus wel effectief als keukenhulp gewerkt van 2006 tot 2008 in Helmand.

(12)

b)

Van 2009 tot 2010 heeft verzoeker gewerkt bij het SOC in Kabul.

Verzoeker werkte daar als bewaker in de gebouwen van he SOC in Kabul.

Omwille van zijn werk als bewaker bij het SOC in Kabul, kreeg verzoeker dreigtelefoons van de Taliban.

Dit heeft verzoeker ook zo verklaard tijdens zijn persoonlijk onderhoud.

c)

Verzoeker is echter hierna nooit naar de Amerikaanse ambassade geweest voor het verkrijgen van een visum.

Nadat hij bedreigingen heeft ontvangen van de Taliban in 2010, is de verzoekende partij met zijn gezin gevlucht naar Iran, waar hij verbleef in de stad Teheran, wijk Varamin.

Verzoekers hebben in Iran verbleven van 2010 tot 2015.

Verzoekers hebben vijfjaar illegaal in Iran verbleven.

Het is omwille van de bedreigingen die verzoeker in 2010 heeft ontvangen wegens zijn werk bij het SOC, dat verzoeker met zijn gezin naar Iran is gevlucht.

Verzoeker wenst hier dan nu ook de waarheid te verklaren, aangezien hij beseft dat zijn frauduleuze verklaringen niet de juiste manier is om een bescherming te vragen in België.”

Verzoekers benadrukken aldus dat zij tijdens hun persoonlijke onderhouden niet de volledige waarheid hebben verteld en stellen te “beseffen welke gevolgen dit teweeg kan brengen” en aldus te beseffen dat zij de waarheid moeten vertellen, wat zij thans gedaan hebben. Zij citeren tevens uit artikel 48/6 van de Vreemdelingenwet en stellen hierbij te beseffen dat zij van bij aanvang alle nodige elementen ter staving van hun verzoeken hadden moeten aanreiken en deze daarom reeds in beroep aanreiken. Verzoekers benadrukken dat zij thans aan hun medewerkingsplicht voldoen.

In een tweede middel – met betrekking tot de subsidiaire beschermingsstatus – geven verzoekers aan niet akkoord te zijn met de motivering in de bestreden beslissingen inzake hun nood aan subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4, § 2, c), van de Vreemdelingenwet. Zij achten deze motivering niet correct, nu de commissaris-generaal niet voldoet aan zijn onderzoeksbevoegdheid noch rekening houdt met alle elementen in het administratief dossier.

Verzoekers benadrukken dat zij, zoals uit hetgeen voorafgaat blijkt, de laatste vijf jaren voor hun vertrek naar Europa hebben verbleven in de Varima wijk in de stad Teheran in Iran. Zij menen dan ook dat de beoordeling van hun nood aan subsidiaire bescherming dient te gebeuren ten aanzien van Iran.

Verzoekers wijzen hierbij op de algemeen bekende en uiterst precaire situatie voor Afghanen in Iran, zijnde dat Afghaanse vluchtelingen in Iran geen rechten hebben en systematisch racistisch behandeld worden door de Iraanse overheid en bevolking. Zij citeren uit informatie (verzoekschrift, stuk 4) waaruit blijkt dat de Iraanse overheid Afghaanse vluchtelingen liet verdrinken in de rivier opdat zij de grens niet zouden oversteken en uit informatie (ibid., stuk 5) met betrekking tot de gedwongen deportatie van vluchtelingen naar Afghanistan en het feit dat zij voorafgaandelijk aan hun deportatie in onmenselijke omstandigheden worden vastgehouden. Verzoekers citeren ook uit objectieve informatie (ibid., stukken 6-7) over de situatie voor Afghaanse vluchtelingen in Iran en voeren hierbij aan dat de situatie van illegale Afghaanse vluchtelingen in Iran een onmenselijke en vernederende behandeling uitmaakt in de zin van artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.

Verzoekers besluiten als volgt:

“Verzoekende partijen hebben toegegeven dat zij niet de volledige waarheid hebben verklaard ten tijde van hun persoonlijk onderhoud.

Verzoekende partijen begrijpen dat zij hier in de fout zijn geweest, en hopen met hun nieuwe en waarheidsgetrouwe verklaringen, opnieuw een kans te krijgen om hun verzoek om internationale bescherming te mogen toelichten.

Niet enkel dienden zij Afghanistan te verlaten omwille van persoonlijke problemen, zij dienden ook Iran te verlaten, waar zij in erbarmelijke omstandigheden dienden te overleven.

Het Commissariaat- Generaal schendt in de bestreden beslissingen de motiveringsplicht, alsook het zorgvuldigheidsprincipe, het redelijkheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel, doordat niet alle feitelijkheden en elementen uit het dossier in rekening werden gebracht.

Verzoekers vragen dan ook dat de beslissingen van het CGVS hervormd, dan wel vernietigd worden met het oog op verder grondig onderzoek van hun verzoek om internationale bescherming.”

2.1.2. Ter ondersteuning van hun beroep voegen verzoekers volgende stukken bij het verzoekschrift:

(13)

- het artikel “For recognized refugees in Greece, the hardship isn’t over” van DW (stuk 2);

- het artikel “Greece: Migrants spend nights on streets after being granted asylum” van Daily Sabah van 16 juni 2020 (stuk 3);

- het artikel “Iran accused of drowning dozens Afghan refugees” van VOA News van 3 mei 2020 (stuk 4);

- het artikel “Why Iran is deporting scores of Afghan refugees” van Foreign Policy van 13 januari 2020 (stuk 5);

- het artikel “Opinion: ‘As an Afghan refugee in Iran, I grew up with fear and humiliation” van DW (stuk 6);

- een uittreksel uit het rapport “Iran: le statut légal des réfugié-e-s afghan-e-s” van OSAR van 4 september 2018 (stuk 7).

2.1.3. In een aanvullende nota van 4 november 2020 leggen verzoekers volgende stukken neer:

- een medisch attest van Dr. Vanleeuw van 26 oktober 2020 (stuk 1);

- een vaccinatiekaart van Iran (stuk 2).

2.2. De Raad onderzoekt de verzoeken om internationale bescherming bij voorrang in het kader van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, en vervolgens in het kader van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet (artikel 49/3 van de Vreemdelingenwet).

Het arrest moet gemotiveerd zijn en geeft aan waarom verzoekers al dan niet beantwoorden aan de criteria van artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet, waarbij de Raad duidelijk en ondubbelzinnig de redenen uiteenzet die hem ertoe brengen die beslissing te nemen. Door de devolutieve kracht van het beroep is de hele zaak op de Raad overgegaan met al de feitelijke en juridische vragen die daarmee samenhangen. Aan de hand van alle elementen van het dossier, herneemt hij de zaak volledig ongeacht het motief waarop de commissaris-generaal de bestreden beslissingen heeft gesteund.

2.3. Verzoekers slagen er niet in hun nood aan internationale bescherming aannemelijk te maken.

Van een verzoeker om internationale bescherming mag redelijkerwijze worden verwacht dat hij de instanties belast met het onderzoek naar zijn verzoek om internationale bescherming van meet af aan in vertrouwen neemt door een waarheidsgetrouw relaas uiteen te zetten. Verzoekers hebben dan ook de verplichting om hun volle medewerking te verlenen bij het verschaffen van informatie over hun verzoek om internationale bescherming en het is aan hen om alle nodige feiten en alle relevante elementen aan te brengen zodat de instanties kunnen beslissen over deze verzoeken. De medewerkingsplicht vereist dus van verzoekers dat zij zo gedetailleerd en correct mogelijk informatie geven over alle facetten van hun identiteit, leefwereld en asielrelaas. Van verzoekers worden correcte en coherente verklaringen verwacht en waar mogelijk ook documenten over hun identiteit en nationaliteit, leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, plaats(en) van eerder verblijf en de afgelegde reisroute.

In casu stelt de Raad vast dat verzoeker heeft getracht de instanties belast met het onderzoek naar zijn verzoek om internationale bescherming intentioneel te misleiden en vervolgens, na confrontatie met een negatieve beslissing, volledig afwijkende verklaringen afleggen aangaande hun verblijfplaatsen en hun vervolgingsfeiten in Afghanistan. Verzoekers verklaren thans in hun verzoekschrift dat verzoeker van 2006 tot 2008 als keukenhulp heeft gewerkt in Helmand, doch hierbij niet als tolk gewerkt heeft voor de Britten, zoals zij eerder verklaarden tijdens de procedure (Notities van het persoonlijk onderhoud verzoeker, stuk 4, p. 11). Verder stellen zij dat verzoeker van 2009 tot 2010 gewerkt heeft als bewaker in de gebouwen van het bedrijf SOC, hetgeen tegenstrijdig is met hun eerdere verklaringen dat hij via SOC bij USAID werkte als guard shift supervisor om in te staan voor de veiligheid van de Amerikanen (Ibid., p. 10-11).

Verzoekers voeren thans aan dat verzoeker omwille van dit werk als bewaker in de gebouwen van SOC dreigtelefoons van de taliban ontving. Verzoekers verklaren thans ten slotte, in tegenstrijd met hun verklaringen tijdens de procedure (Ibid., p. 16), dat zij niet in 2015-2016 doch wel reeds in 2010 Afghanistan zijn ontvlucht omwille van de bedreigingen door de taliban, en vijf jaar illegaal in Iran hebben verbleven alvorens zij naar Europa vertrokken.

Dat verzoekers thans, na confrontatie met de negatieve beslissingen, afwijkende verklaringen afleggen inzake hun verblijfplaatsen voor hun komst naar België en de door hen ondergane vervolgingsfeiten, is dan ook niet aannemelijk en toont aan dat verzoekers de Belgische instanties bewust hebben trachten te misleiden. Deze vaststelling geldt temeer nu verzoekers in hun verzoekschrift geen verklaring bieden voor de redenen waarom zij tijdens de procedure tot het bekomen van internationale bescherming initieel leugenachtige verklaringen zouden hebben afgelegd met betrekking tot hun verblijfplaatsen en de redenen waarom zij Afghanistan zijn ontvlucht.

(14)

De Raad is dan ook van oordeel dat het manifest misleidende karakter van verzoekers’ verklaringen hun algehele geloofwaardigheid, alsook de geloofwaardigheid van hun huidige verklaringen met betrekking tot de redenen waarom zij Afghanistan zijn ontvlucht ondermijnen. Verzoekers’ voorgaande toegegeven leugenachtige en verzonnen verklaringen doen immers vermoeden dat zij van mening waren dat de ware toedracht van hun vertrek uit Afghanistan geen aanleiding zou geven tot de erkenning van de vluchtelingenstatus of de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus in hun hoofde.

De bestreden beslissingen stelden bovendien nog op pertinente en correcte wijze vast dat verzoekster vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot haar identiteit en reisdocumenten:

“Het CGVS stipt daarbij ook aan dat uw vrouw duidelijk terughoudend is in haar verklaringen: hoewel zij bij DVZ werd geregistreerd met haar volledige geboortedatum in de Westerse kalender (DVZ, Verklaring vrouw, p.5) ontkent ze tijdens het persoonlijk onderhoud enig idee te hebben omtrent haar geboortedatum (CGVS vrouw, p.5,15). Ze staat geregistreerd als Tadzjiekse (DVZ, Verklaring DVZ vrouw, p.5) maar stelt tijdens het persoonlijk onderhoud niet te weten tot welke bevolkingsgroep haar familie behoort (CGVS vrouw, p.7-8,16), nochtans een kernelement van de culturele identiteit in Afghanistan. (…) Ze ontkent aanvankelijk ooit een paspoort te hebben gehad, stelt vervolgens dat ze niet weet of de smokkelaar voor haar een paspoort had geregeld (CGVS vrouw, p.4) en landt uiteindelijk op de verklaring dat ze wel heeft gereisd met een paspoort maar niet weet of het een authentiek of vervalst paspoort betrof (CGVS vrouw, p.5). Deze misleidende en onvolledige antwoorden wringen omdat jullie deze paspoorten ook niet voorleggen. Op andere punten verwijst zij naar verregaande geheugenproblemen als verschoningsgrond voor de lacunes in haar kennis. Daarvan heeft zij nooit melding gemaakt bij DVZ, waar heel nadrukkelijk werd gevraagd naar omstandigheden die haar deelname aan een persoonlijk onderhoud zouden hinderen (DVZ, Vragenlijst Bijzondere Procedurele Noden DVZ vrouw, vraag 1). Bovendien blijkt uit de neergelegde medische documenten ook niet dat zij niet in staat is om zich zaken uit het verleden te herinneren. Er staat enkel in dat zij last heeft van kortetermijngeheugen wanneer zij gebukt gaat onder een migraineaanval (zie Document 10). (…)”.

Verzoekers voeren in hun verzoekschrift geen concrete of dienstige argumenten aan die de voorgaande vaststellingen kunnen weerleggen of in een ander daglicht stellen, of enige opheldering kunnen bieden over deze punten. In hun feitenrelaas stellen verzoekers thans dat verzoekster van Pashtounse afkomst zou zijn, doch dit gegeven doet geen afbreuk aan de vaststelling dat verzoekster tijdens de procedure eerst nog verklaarde dat zij van Tadzjiekse afkomst is en vervolgens stelde dat zij niet wist tot welke bevolkingsgroep haar familie behoort. Van verzoekster kan redelijkerwijze worden verwacht dat zij van bij aanvang van de procedure consistente en coherente verklaringen kan afleggen over dit kernelement van haar identiteit. Uit voorgaande vaststellingen blijkt andermaal dat verzoekers de Belgische instanties belast met het onderzoek naar hun verzoek om internationale bescherming bewust trachten te misleiden omtrent de relevante elementen van hun verzoek om internationale bescherming, hetgeen andermaal afbreuk doet aan hun algehele geloofwaardigheid.

De door verzoekers neergelegde documenten zijn niet van die aard om afbreuk te doen aan voorgaande vaststellingen. De Raad merkt op dat verzoekers taskara’s van hun kinderen neerleggen (Documenten neergelegd door de asielzoeker, stuk 5, nr. 3), doch dit gegeven stemt niet overeen met de vaststelling dat verzoekers thans verklaren dat zij sinds 2010 in Iran verblijven, zodat het niet aannemelijk is dat zij taskara’s kunnen neerleggen van hun kinderen die geboren zijn in 2011 en 2013. Deze vaststelling doet reeds afbreuk aan de bewijswaarde van de door hun neergelegde documenten. Bovendien bevatten verzoekers taskara’s en verzoekers’ huwelijksakte (Documenten voorgelegd door de asielzoeker, stuk 5, nrs. 1-2 en 4) louter persoonsgegevens die enige vervolgingsfeiten niet kunnen aantonen. Waar verzoekers in hun aanvullende nota nog een vaccinatiekaart neerleggen die hun verblijf in Iran moet staven (aanvullende nota, stuk 2), merkt de Raad vooreerst op dat dit document een kopie of een foto betreft waarvan de inhoud en de vorm gemakkelijk via knip- en plakwerk te fabriceren is. Bovendien wijst de Raad erop dat, zelfs indien enig geloof kan worden gehecht aan verzoekers verklaringen met betrekking tot hun verblijf in Iran, zij hiermee nog niet aantonen dat zij Afghanistan zijn ontvlucht omwille van de door hen aangehaalde vervolgingsfeiten of een gegronde vrees voor vervolging hebben bij een terugkeer naar Afghanistan. Uit de documenten ter staving van verzoekers werkzaamheden in Afghanistan (Documenten voorgelegd door de asielzoeker, stuk 5, nrs. 5-8) kan bovendien niet blijken dat verzoeker enkel als bewaker werkzaam was bij SOC, gezien verschillende documenten vermelden dat verzoeker als “TOC Supervisor” of “Guard shift supervisor” werkzaam was. Verzoekers legden bovendien een badge neer die stelt dat verzoeker als “interpreter” heeft gewerkt, terwijl zij thans in hun verzoekschrift aangeven dat verzoeker nooit als tolk werkzaam is geweest. De Raad kan aldus slechts vaststellen dat verzoekers de Belgische instanties hebben trachten te misleiden met deze documenten en dat deze documenten iedere bewijswaarde ontbreken ter staving van hun huidige verklaringen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verzoeker heeft zijn asielrelaas niet aannemelijk kunnen maken. Dienvolgens kan er evenmin geloof worden gehecht aan de door verzoeker aangehaalde vrees voor vervolging

In zoverre verzoekster in het aangevoerde feitenrelaas daarnaast wijst op een attest van 10 juli 2018 en poneert dat hieruit zou blijken dat zij nog steeds zelfmoordpogingen

Blijkens de bestreden beslissing wordt verzoekers asielaanvraag geweigerd omdat (i) hij niet aannemelijk kan maken dat hij een vrees voor vervolging koestert omwille van

Er vinden nauwelijks gecombineerde militaire operaties met (zelfmoord)aanslagen en aanvallen van guerrillastrijders meer plaats, maar frequente, vaak minder zware aanslagen. Sinds

De vaststelling van de commissaris-generaal blijft dan ook onverminderd overeind: “Gezien het feit dat de informatie die u over uw belagers kon geven en dat zij bij uw

Tijdens uw eerste gehoor voor het CGVS legde u volgende verklaringen af in verband met uw geaardheid: u beweerde lesbisch te zijn en verklaarde dat u geen relatie kon hebben met

In overeenstemming met artikel 57/6/2, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet onderzoekt de commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in geval van een volgend

Waar verzoekende partij oppert dat de ziekenhuisopname van haar echtgenote in januari 2011 omwille van een zware depressie en haar huidige psychische toestand, die zij staaft aan de