• No results found

Nader onderzoek beschermde soorten Obdam, complex de Weelde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nader onderzoek beschermde soorten Obdam, complex de Weelde"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Flora- en faunarapportage

Nader onderzoek beschermde soorten Obdam, complex de Weelde

Landgoed de Weelde

Datum: 7 december 2015 Projectnummer: 150169

(2)
(3)

INHOUD

1 Inleiding 3

1.1 Aanleiding 3

1.2 Plangebied 3

2 Wettelijk kader Flora- en faunawet 5

2.1 Beschermingscategorieën 5

2.2 Specifieke soorten 6

2.3 Zorgplicht 6

3 Ecologie van soorten 7

3.1 Kleine modderkruiper 7

3.2 Bittervoorn 7

4 Onderzoeksmethodiek 8

5 Resultaten 9

6 Conclusie en advies 10

6.1 Ontheffing Flora- en faunawet 10

6.1 Broedperiode en zorgplicht 10

6.2 Vrijblijvende aanbevelingen 10

Bijlage 1: geraadpleegde literatuur

(4)
(5)

SAB 3

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Landgoed de Weelde is voornemens aan de Dobber te Obdam een modern horeca- bedrijf te realiseren. Bij de realisatie zullen verschillende gebouwen gerealiseerd wor- den en ook een parkeerplaats worden aangelegd. Daarnaast dienen aan de noord- en oostkant in de watergangen een aantal duikers te worden geplaatst. SAB heeft hier- voor in juli 2015 een quick scan flora en fauna aangeleverd. Uit de quick scan blijkt dat de aanwezigheid van kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en bittervoorn (Rhodeus cericeus) op voorhand niet kan worden uitgesloten. Om die reden is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van deze soorten. In deze rapportage zijn de bevin- dingen van dit onderzoek uiteengezet en zal blijken of met het voornemen mogelijk sprake kan zijn van overtreding van de Flora- en faunawet en hoe dit mogelijk voor- komen kan worden.

1.2 Plangebied

1.2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan de westrand van het bedrijventerrein van Obdam (gemeente Koggenland, provincie Noord-Holland). Het bestaat in de huidige situatie uit grasland en is aan alle kanten omringd door watergangen. Ten tijde van het veld- bezoek werd het grasland begraasd door vleesvee. Voor dit nader onderzoek zijn en- kel de sloten aan de noord- en oostkant van belang. Hier zijn in de nieuwe situatie meerdere duikers gepland.

Ten noorden van het plangebied ligt de weg Dobber, ten oosten ligt een bedrijventer- rein en de weg Poel. De zuidkant wordt begrensd door grasland en aan de westkant ligt een volkstuinencomplex.

Globale ligging plangebied (rood omkaderd) met de sloten die bemonsterd zijn (gele lijn).

(6)

SAB 4 1.2.2 Toekomstige situatie

Het plan is in een aantal onderdelen op te delen. De bebouwing wordt geconcentreerd op het westelijk deel van het plangebied en bestaat uit een aantal afzonderlijke ge- bouwen. Aan de noordzijde komt een eigentijdse horecavoorziening, dat gericht is op het bieden van een bijzondere en brede culinaire ervaring. Hiertoe komen er onder meer een life cooking / keuken / opslag en een restaurant van 350 m2 (met veranda met zicht op het evenemententerrein / speeltuin / kleine kinderboerderij). Aan de zuid- zijde komt een gebouw voor 10 hotelkamers, een woonhuis, 5 lodges en een evene- mententerrein. Het oostelijk deel van het terrein wordt ingericht als parkeerplaats voor bezoekers en personeel. De navolgende afbeelding geeft een impressie weer van de toekomstige situatie.

Impressie toekomstige situatie plangebied met aan de westkant verschillende bebouwing en aan de oostkant een parkeerplaats.

(7)

SAB 5

2 Wettelijk kader Flora- en faunawet

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet (hierna:

Ffw) het wettelijk kader. Deze wet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast.

Artikel 8

Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

Artikel 9

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Artikel 10

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzette- lijk te verontrusten.

Artikel 11

Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaat- sen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 12

Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse dier- soort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

2.1 Beschermingscategorieën

De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep worden beïnvloed. Krachtens de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake ar- tikel 75 van de Ffw worden de onder de Ffw beschermde soorten planten en dieren onderverdeeld in drie verschillende beschermingscategorieën:

1. algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten)

een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Ffw mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de ver- blijfplaatsen van deze soorten worden aangetast;

2. overige beschermde soorten (tabel 2-soorten)

voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het ge- val is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden.

In een dergelijke gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Onthef-

(8)

SAB 6

fing is voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd;

3. strikt beschermde soorten (tabel 3-soorten)

voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts ver- leend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen een in de wet genoemd belang dienen en de gunstige staat van in- standhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten.

Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Ffw. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen van) leefge- bieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex. Artikel 75 van de Ffw nodig van het ministerie van Economische Zaken (hierna: Min. van EZ).

2.2 Specifieke soorten

In dit geval wordt onderzoek gedaan naar de kleine modderkruiper en bittervoorn. De kleine modderkruiper valt onder de overige beschermde soorten (tabel 2-soorten) en de bittervoorn valt onder de strikt beschermde soorten (tabel 3-soorten).

2.3 Zorgplicht

Naast de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet is voor alle in het wild levende plant- en diersoorten de zorgplicht van toepassing. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefom- geving. De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorko- men of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel moge- lijk te beperken of ongedaan te maken.

(9)

SAB 7

3 Ecologie van soorten

3.1 Kleine modderkruiper

De kleine modderkruiper prefereert open water wat langzaam stroomt of stil staat.

Daarnaast moet het water ondiep zijn met een rijke plantenbegroeiing. De bodem moet zandig zijn, of met een dunne sliblaag zijn bedekt. Deze soort komt vrijwel overal voor in sloten, maar ook in vaarten, kanalen, riviertjes, beken, plassen en meren. De paaitijd loopt van april tot juli. Kleine modderkruipers voeden zich door bodemsub- straat op te happen en daaruit eetbare deeltjes te filteren. Dit is voornamelijk zoöplankton, kleine macrofauna, algen en dood organisch materiaal.

3.2 Bittervoorn

In Nederland komt de soort voor in de plantenrijke oevers van de uiterwaardwateren van het rivierengebied, poldergebieden en de benedenlopen van riviertjes en beken.

Het is belangrijk dat zoetwatermosselen zoals schildersmossel en zwanenmossel in hetzelfde water voorkomen. Deze zijn onmisbaar voor de voortplanting. Bittervoorns leggen in de periode april-juni hun eitjes in de kieuwholte van een levende mossel.

Het vrouwtje doet dit met behulp van haar legbuis waarna het mannetje zijn hom bij de instroomopening van de mossel loslaat. De soort voedt zich met plantaardig en klein dierlijk voedsel.

(10)

SAB 8

4 Onderzoeksmethodiek

Aan- of afwezigheid aantonen van kleine modderkruiper en bittervoorn kan gedaan worden in de periode van april tot en met oktober volgens de standaardmethode van vissen met een schepnet. Steekproefsgewijs worden de betreffende watergangen op kansrijke plaatsen bemonsterd. Eén of twee veldbezoeken zijn voor deze vissoorten afdoende om met voldoende zekerheid aan- of afwezigheid aan te tonen.

Bij het vissen wordt het schepnet (schepnet RAVON, maaswijdte 3 mm) op enige af- stand van de oever in het water gestoken. Vervolgens word het met kracht over de bodem naar de oever gehaald en uit het water getrokken. Vervolgens wordt de inhoud geïnspecteerd. Mocht te veel slib in het schepnet zitten, kan dit weggespoeld worden door het schepnet meerdere malen deels in het water te laten zakken en vervolgens weer op te tillen. De rand van het net blijft hierbij boven water, om te voorkomen dat organismen uit het net ontsnappen.

(11)

SAB 9

5 Resultaten

Het veldbezoek is verricht op 27 oktober 2015. Tijdens dit veldbezoek is in totaal meer dan twintig maal in de noordelijke en oostelijke sloot gevist (zie afbeelding paragraaf 1.2.1). Beide sloten zijn ten tijde van het veldbezoek recentelijk gemaaid. Ook is het riet verwijderd. Het water is helder en er is een sliblaag aanwezig. Ook is relatief wei- nig onderwater- en oevervegetatie aanwezig. Hierdoor is weinig structuur in de sloot aanwezig. Dit resulteert in de afwezigheid van extra kansrijke plekken om vis te van- gen tegen bijvoorbeeld rietkragen of tussen onderwatervegetatie. Toch is vanwege de bestede tijd en het aantal genomen monsters een goed beeld verkregen van de soor- tensamenstelling van de sloten.

In de noordelijke en oostelijke sloot zijn de volgende vissen en andere onderwaterdie- ren gevangen:

 Tiendoornige stekelbaars ± 50;

 Poelslak ± 10;

 Posthoornslak ± 20;

 Bootsmannetje > 100.

Alle bovengenoemde soorten vallen niet onder een beschermingsregime van de Flo- ra- en faunawet. In beide sloten zijn geen kleine modderkruipers en bittervoorns ge- vangen. Derhalve kan gesteld worden dat beide vissoorten niet in de oostelijke en noordelijke sloten binnen het plangebied aanwezig zijn.

(12)

SAB 10

6 Conclusie en advies

6.1 Ontheffing Flora- en faunawet

Uit dit nader onderzoek blijkt dat zowel de kleine modderkruiper als de bittervoorn in de noordelijke en oostelijke watergang in het plangebied niet aanwezig zijn. Ook zijn geen andere soorten die onder een bepaald beschermingsregime van de Flora- en faunawet in de watergangen aangetroffen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat geen ontheffing Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd voor de geplande ontwikkeling. Het plan is haalbaar in het licht van de Flora- en faunawet. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht (artikel 2 Flora- en fauna- wet) en de broedperiode van vogels.

6.1 Broedperiode en zorgplicht

Iedereen dient overal en altijd rekening te houden met de zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet) en broedende vogels. Derhalve gelden hiervoor ook onderstaande twee voorwaarden.

 De zorgplicht is altijd van toepassing. Iedereen moet voldoende zorg in acht ne- men voor alle in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. Dit kan bij- voorbeeld door de werkzaamheden te verrichten buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen). Ook kan er gefaseerd worden gewerkt om dieren de kans te geven om te vluchten.

 Verder kunnen bij (de start van) werkzaamheden in de broedperiode, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. De broedperiode loopt globaal van half maart tot half augustus. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. De start van de werkzaamheden dient daarom plaats te vinden buiten de broedperiode.

6.2 Vrijblijvende aanbevelingen

Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet zijn ook vrijblijven- de aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, namelijk:

 Als bomen en struiken worden geplaatst in de nieuwe situatie, bevelen wij inheem- se boom- en struiksoorten aan. Deze soorten komen van oorsprong in Nederland voor. Dergelijke soorten zorgen voor een hogere biodiversiteit in het gebied dan uitheemse soorten. Inheemse soorten trekken bijvoorbeeld meer insecten aan dan uitheemse soorten. Er is dan meer voedsel voor bijvoorbeeld vogels en vleermui- zen voorhanden.

 Vanwege de veranderde constructie van nieuwbouw hebben huismussen, gierzwa- luwen en vleermuizen steeds minder nestplaatsen en vaste rust- en verblijfplaat- sen tot hun beschikking. Tegenwoordig zijn elegante oplossingen beschikbaar om deze soorten onderdak te bieden in nieuwe gebouwen. Derhalve bevelen wij vrij- blijvend aan om het inbouwen van nest- en verblijfplaatsen van deze diersoorten in de nieuwbouw in overweging te nemen.

(13)

Bijlage 1: geraadpleegde literatuur

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). 2014. Soortenstandaard Bitter- voorn, Ministerie van Economische zaken - Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Team natuur, Den Haag.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). 2014. Soortenstandaard Kleine modderkruiper, Ministerie van Economische zaken - Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Team natuur, Den Haag.

SAB. 2015. Quick scan flora en fauna, ontwikkeling horecabedrijf, complex de Weel- de, gemeente Koggenland. Projectnummer 150169. SAB, Arnhem.

Websites:

www.ravon.nl www.rvo.nl

www.rijksoverheid.nl www.wetten.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora

‘Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk

Hierin staat dat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt,

Hierin staat "dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt,

Deze zorg houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen heeft voor het gebied, verplicht is dergelijke

De zorg houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora