• No results found

Gemeente van Christus,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gemeente van Christus,"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Preek bij Johannes 2 : 13 – 22 en Exodus 20 : 1 - 17

Gemeente van Christus,

Weet u welk lied ik graag weer eens zou willen zingen? Nou ja, láten zingen:

lied 280 uit het Liedboek: “De vreugde voert ons naar dit huis.” Dat vind ik zo’n mooi lied. Maar ik durf het al een jaar niet meer in de liturgie te zetten. ’t Is te pijnlijk.

Want de coronacrisis duurt nu al een jaar. En sindsdien is niet alleen de vreugde regelmatig ver te zoeken. Maar is ook dit huis, deze kerk, die ons zo dierbaar is, grotendeels ontoegankelijk geweest voor de meesten van ons.

De vreugde voert ons inmiddels al wel naar de kapper, maar hier in de kérk is het nog een lege boel. En u zit noodgedwongen thuis de kerkdiensten te volgen.

En ik zal je eerlijk zeggen: ik mis jullie. En ik weet dat jullie dit missen: de vreugdevolle gang naar dit gebouw, de sfeer, de beleving, de mensen, de gemeenschap, de koffie na de dienst. Ja, wat moeten we veel missen.

Het is niet voor niets dat ook Jezus van synagoge naar synagoge trekt. Synagoge betekent samenkomst, gemeenschap. Daar vindt hij de mensen, daar brengt hij zijn boodschap, daar eert hij zijn God.

En nu komt hij aan bij de tempel in Jeruzalem. De synagóge der synagogen. Zijn verwachtingen zijn hooggespannen. De témpel in Jeruzalem, dat was het summum, de heiligste plaats, het middelpunt van de joodse religie. Er staat nu nog één muur van overeind, en zelfs die wordt klaaglijk aanbeden.

Ja, de témpel, dat is het huis van God. Nergens was God zo tastbaar aanwezig als daar. En dus voert de vreugde Jezus naar dit huis. Alleen is die vreugde van korte duur. En slaat om in grote woede.

Want bij aankomst op het tempelplein treft Jezus geen authentieke eredienst, geen gemeenschap, maar een religieuze kermis. Het lijkt wel marktdag, het ís marktdag, elke dag opnieuw daar op het tempelplein. Runderen, schapen en duiven worden verkocht. Het vee voor de voorgeschreven offerdienst.

Ooit was de gewoonte ontstaan om zorgvuldig een dier uit je eigen kudde te zoeken, en te offeren, op te dragen aan God, uit dankbaarheid.

Maar gaandeweg was het gewoon hándel geworden, een loos ritueel aan de lopende band, waarbij je een dier kocht en een paar meter verder offerde. Dat had weinig meer van doen met de oorspronkelijke bedoeling.

(2)

Maar er werd goed verdiend aan deze handel, ook door de priesters, die hun marge van de opbrengst afroomden. En daarom hadden ze deze handel gesanctioneerd. Ook die van de geldwisselaars. Die waren weer nodig om verzoeningsgeld te innen, de tempelbelasting.

Er mochten namelijk geen munten het heiligdom binnenrollen met een afbeelding erop. En dus waren de gangbare Romeinse en Griekse munten niet geschikt. Maar geld moet wel rollen, dus hadden ze dat wisselsysteem bedacht.

En ook hier profiteerde de geestelijkheid van.

Het is dus allemaal gedoogde en noodzakelijke commercie daar. Met andere woorden: het klopt wel, maar het deugt niet.

Jezus vindt het niet om aan te zien… en in een soort heilige woede legt hij de zweep erover. Hij maakt een zweep van touw en hij jaagt ze allemaal de tempel uit: verkopers, schapen en runderen. En dat gaat er niet zachtzinnig aan toe. De hele rataplan wordt het plein af gebonjourd.

Weg ermee! roept Jezus. En waarom? “Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader.”

En zoals inmiddels zelfs de VVD erkent: de markt lost niet alles op. Ze maakt zelfs meer kapot dan je lief is.

De markt heeft hier ook het huis van God kapot gemaakt. Het staat ogenschijnlijk nog fier overeind, maar het godshuis is verworden tot een kamer van koophandel, het tempelplein tot een koopgoot.

En als de godsdienst handel wordt, als het systeem belangrijker wordt dan mensen, dan is God ver te zoeken. Dan zijn we ver van huis. Ver van Gods huis.

Op onheilige grond.

En toch zijn het niet zozeer de offers zélf, of het geld omwisselen op zích, waar Jezus zich tegen keert. Waar het hem wél om gaat, is dat het in de godsdienstige praktijk alléén nog maar gaat om het uiterlijk vertoon, om het gebaar, om de regels en de centen.

Want godsdienst is er niet omwille van zichzelf, ze moet er juist voor ménsen zijn. Omdat Gód er voor mensen wil zijn. En niet voor zichzelf.

Jezus wil dus terug naar de kern van het geloof: waar ging het God ook alweer om? Die bevrijdende, liefhebbende God van Israël? Oh ja, om vrijheid in verantwoordelijkheid, om geluk voor ieder mens, om vrede en toekomst voor ons allemaal. En dus moet al die overige zooi de tempel uit. Wegwezen!

(3)

En op dat moment, zegt Johannes, schiet bij de leerlingen van Jezus een tekstregel te binnen uit psalm 69: “De hartstocht voor uw huis zal mij verteren.”

De jaloerse liefde voor Gods huis – dat is de geloofwaardige godsdienst – die zal Jezus verteren, d.w.z. zijn passie voor een waarachtige band met God, die zal hem zijn leven kosten.

En daarmee staat Jezus in een lange profetische traditie. De profeten die tegen wil en dank – en soms gevaar voor eigen leven – het volk bij de les hielden als de godsdienst weer eens dreigde te ontaarden. Als het systeem belangrijker werd dan de mensen. Als de markt zaligmakend werd verklaard. Als de afgoden het overnamen.

Denk aan Mozes met zijn stenen tafelen. De 10 geboden hij in dezelfde heilige woede stukgooide toen hij zag hoe het volk rondom een gouden kalf danste.

Want die 10 geboden, die zijn veel belangrijker dan offers of tempels of kerken.

Die zijn veel belangrijker dan onze gebouwen en collecten en activiteiten.

Die 10 geboden, dat is ándere koek dan een duif of een schaap offeren. Dít is waar godsdienst over moet gaan. Dít is wat centraal moet staan in de tempel: de verhalen en de geboden die ons leren wat het is: leven in vrede en gerechtigheid en barmhartigheid.

Dat jouw vrijheid niet ten koste mag gaan van een ander. Dat niet iedere God het beste met jou voorheeft, dus dat je maar beter kieskeurig kunt zijn.

Dat de zwakken en de armen bescherming verdienen. Dat een vreemdeling ook een mens is met rechten. Vandaar de naam mensenrechten.

Dat je naar elkaar om hoort te zien. En elkaar moet sparen. Niet omdat we elkaar zo aardig vinden, maar omdat God ons áller Vader is. En iedereen dus zijn kind.

Dát is veel belangrijker dan een gebouw, dan de rituelen, de financiën, de kerkelijke regels en noem maar op.

Dat maakt Jezus ook duidelijk met zijn antwoord op de vraag van de omstanders, wie hij wel niet denkt te zijn dat hij dit mag doen. En of ze zijn legitimatie even kunnen zien.

Jezus geeft een cryptisch antwoord, dat niet wordt begrepen. Hij zegt: “Breek deze tempel maar af en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.”

(4)

De omstanders denken dat hij de leukste thuis is. Want er is 46 jaar over gedaan om deze tempel op te bouwen. Maar, zegt de evangelist Johannes, Jezus heeft het over de tempel van zijn líchaam. Die tempel ís zijn lichaam.

Jezus zegt: “Breek deze tempel maar af.” Let op: hij zegt níet: ík zal deze tempel afbreken. Dat misverstand zal hem tot het einde toe worden nagedragen.

Als Jezus straks terechtstaat voor de religieuze rechtbank, dan zullen valse getuigen zijn uitspraak verdraaien: “Hij heeft gezegd: ík kan de tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”

En zelfs aan het kruis wordt het hem nog spottend toegeroepen: “Jij die hebt gezegd: ‘ík kan de tempel afbreken.’”

Maar dat zegt hij niet. Jezus breekt niks af. Die tempel, die breekt zichzelf wel af. Een ontaarde godsdienst stort uit zichzelf wel in. En in dit geval helpen de Romeinen een handje door deze tempel in het jaar 70 na Christus daadwerkelijk te verwoesten. Op die ene Klaagmuur na.

Maar Jézus breekt niks af. Wat hij wél zegt, is dat hij een ándere tempel zal doen verrijzen, één die niet door mensenhanden is gemaakt.

Een huis, niet van hout en steen, maar van vlees en bloed. Een levende tempel.

Zijn lichaam.

Dat beseffen zijn leerlingen na de opstanding. Dán realiseren zij zich dat Jezus zélf de nieuwe tempel is, dat híj de plaats is waar God onder ons woont.

Zoals Johannes in het begin van zijn evangelie zegt, in die beroemde zin: “Het Woord is vlees geworden, d.w.z. mens geworden en het heeft onder ons gewoond, vol van goedheid en waarheid.”

Het Woord, God, heeft onder ons gewoond. En ‘wonen’, dat betekent hier eigenlijk kampéren. Het slaat oorspronkelijk niet op een stenen heiligdom, maar op een tent. Want de tempel was ooit een tent, de tabernakel, de tent der samenkomst.

Dus het is meer tabernákelen, wat God doet. Vroeger in een tent die met het volk meetrok. En telkens weer werd opgebouwd op een nieuwe plek.

Zo is het ook met de tempel van Jezus’ lichaam. Dat wordt een gééstelijk lichaam. En het trekt met óns mee, zegt Johannes. Want hij is overal waar mensen een gemeenschap vormen in zijn naam.

(5)

Wíj zijn het lichaam van Christus, als wij met elkaar een gemeenschap vormen, als wij ieder een deel zijn van dat lichaam.

Als wij met elkáár delen: ons geloof, onze hoop en onze liefde. Als wij met elkaar delen: de verhalen, brood en wijn, lief en leed. En als wij met ánderen delen: onze aandacht, onze hulp, onze barmhartigheid.

Dán maken wij ruimte voor God in ons leven. Dán zijn wij met elkaar een tempel waar hij kan wonen. Dán zijn wij voor de hemel een pied-à-terre: voet aan de grond.

In Leiden, waar ik vroeger woonde en werkte, staat in de Haarlemmerstraat een katholieke kerk die in de volksmond de Coeli-kerk is gaan heten. Dat is omdat er in grote letters op de gevel staat: ‘Hoc est domus dei et porta coeli.’ Voor degenen die Latijn hebben laten vallen op school: dit betekent Dit is het huis van God en de poort van de hemel.

Ik hoop dat het waar is, maar het zal nooit vanzelfsprekend zijn. Óf de kerk het huis van God is, en óf de hemel er dichtbij komt, dat moet altijd weer blijken.

Want God is niet vast te pinnen op een door ons aangewezen plek. Hij is gewend om te kamperen, om met mensen mee te trekken, waar ze ook gaan. Waar ze ook zijn. Ook als ze, zoals jullie nu, noodgedwongen thuis zitten.

En begrijp me goed, ik ben erg gehecht aan de kerk als plaats, en ook als gebouw. En ik hoop uit de grond van mijn hart dat we hier gauw weer samen kunnen komen, hier in de Jachtlaankerk. Maar stenen alléén maken nog geen huis van God.

Het is God die onze gemeenschap bouwt en stut, zelfs zónder het gebouw. Het is God die met ons meetrekt, die met ons opbreekt en verder gaat. Wat er ook gebeurt.

En misschien helpt het ook om dit te bedenken, als we ons zorgen maken om onze eigen gemeente. Hoe het verder moet in coronatijd. Of we elkaar vast kunnen houden. Of we straks allemaal weer terugkomen, als het weer kan, hier in de kerk.

En tóch, toch moeten we niet blijven hangen in die zorgen. Want ook al is het op afstand, we blijven eenvoudig met elkaar een gemeenschap vormen, een lichaam van Christus. Omdat we dat zíjn. In zíjn naam. Daar geloof ik in.

En ééns komt de dag dat de vréugde ons weer voert naar dít huis. Jachtlaan 143, voor degenen die hier al een tijdje niet meer geweest zijn… Amen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo bezien, heeft het iets jaloersmakends dat temidden van al die verhalen er blijkbaar één is die voor de eerste leerlingen van Jezus zo doorslaggevend is dat zij hem gaan

Maar voor nu wordt aan Marta eigenlijk alleen gevraagd of zij bereid zou zijn om erop te vertrouwen dat zij in Jezus iets van God en daarom ook iets van deze nieuwe wereld

Vreemd, maar eigenlijk ook wel heel mooi dat in en onder al die algemeenheid van de dagen van keizer Augustus, van de dagen van Corona, de dagen die ons wereldtoneel beheersen,

Hij heeft ooit de stem van zijn Heer gehoord, die hem opriep weg te trekken uit zijn land, zijn maagschap en het huis van zijn vader en te gaan naar het land dat de Heer hem

En om het allemaal wat dichter bij onszelf te brengen, zeggen ze dan dat niet wij de eigenaars van de aarde zijn, maar dat we de aarde geleend hebben van onze kleinkinderen?.

Want zoals het voor bloemen onmogelijk is om zichzelf te bekleden, En het voor vogels onmogelijk is om zelf hun voedsel te verbouwen Zo is het voor de mens onmogelijk om zijn leven

In dit boek Ruth gebeurt van alles maar het is toch vooral het boek der kleine dingen.. Hoe mensen maar wat aan doen maar wat aan rotzooien zonder dat daar nu precies grote lijnen of

Gelukkig... Jezus slaat zijn armen om het kind heen. En Hij zegt: "wie in mijn naam één zo'n kind opneemt, neemt mij op. Tsjonge, nou komt het wel erg dichtbij. Misschien