LECON 1 : KENNISMAKEN
1. Dialogue.
Mevrouw Vandaele, secretaresse
De heer Vanbeveren, vertegenwoordiger De heer Dewit, directeur
De heer Van Dam, hoofd inkoop en distributie
Mevrouw Vandaele is secretaresse.
Madame Vandaele est secrétaire.
Ze werkt bij de firma Belimport.
Elle travaille à la firme Belimport.
De directeur van de firma Belimport is de heer Dewit.
Le directeur de la firme Belimport est monsieur Dewit.
Mevrouw Vandaele is getrouwd. Ze heeft twee kinderen.
Madame Vandaele est mariée. Elle a deux enfants.
Ze woont in Antwerpen, in een appartement.
Elle habite à Anvers, dans un appartement.
De heer Vanbeveren is vertegenwoordiger.
Monsieur Vanbeveren est représentant.
Hij werkt bij de firma Kramer.
Il travaille à la firme Kramer.
Hij woont in een huis in Borgerhout bij Antwerpen.
Il habite dans une maison à Borgerhout près d’Anvers.
Hij is gescheiden en heeft een zoon.
Il est divorcé et a un fils.
Vanbeveren : Goedemorgen, mevrouw.
Bonjour, madame.
Ik ben Vanbeveren van de firma Kramer.
Je suis Vanbeveren de la firme Kramer.
Secretaresse : Ah, u hebt een afspraak met de directeur.
Ah, vous avez un rendez-vous avec le directeur.
Ik ben de secretaresse, mevrouw Vandaele.
Je suis la secrétaire, madame Vandaele.
Vanbeveren : Aangenaam.
Enchanté.
Secretaresse : Gaat u zitten. De heer Dewit is nog bezig.
Allez vous asseoir. Monsieur Dewit est encore occupé.
Even later telefoneert de secretaresse naar de directeur.
Un peu plus tard la secrétaire téléphone au directeur.
Secretaresse : Meneer Dewit, de heer Vanbeveren is hier.
Monsieur Dewit, monsieur Vanbeveren est ici.
Directeur : Goed, ik ontvang hem dadelijk.
Bien, je le reçois tout de suite.
Secretaresse : Gaat u binnen meneer Vanbeveren.
Entrez monsieur Vanbeveren.
Directeur : Goedemorgen meneer Vanbeveren. Hoe gaat het met u ? Bonjour monsieur Vanbeveren. comment allez-vous ? Vanbeveren : Goed dank u. En met u ?
Bien merci. Et vous ?
Directeur : Prima, dank u. Mag ik u voorstellen aan de heer Vandam ? Parfait merci.
Puis-je vousprésenter à monsieur Vandam ? Van Dam : Aangenaam.
Enchanté.
Vanbeveren : Aangenaam.
Enchanté.
2. Vocabulaire.
Verbes
kennismaken (s) ……… faire connaissance
ontvangen ……… recevoir
telefoneren naar ……… téléphoner à voorstellen (s) ……… présenter De-woorden
de afspraak ……… le rendez-vous de distributie ……… la distribution
de firma ……… la firme
de heer ……… monsieur
de identiteitskaart ……… la carte d'identité de inkoop ……… l'achat
de secretaresse ……… la secrétaire de secretaris ……… le secrétaire
de staat ……… l'état
de vertegenwoordiger ……… le représentant de woonplaats ……… le domicile Het-woorden
het beroep ……… le métier
het hoofd ……… le chef
Autres mots
bezig ………. occupé
burgerlijk ………. civil
dadelijk ………. tout de suite
even ……… un peu
gescheiden ……… divorcé
getrouwd ……… marié
later ……… plus tard
nog ……… encore
prima ……… excellent
Expressions
aangenaam ……… enchanté
een afspraak maken ……… prendre un rendez-vous gaat u zitten ……… assayez-vous
gaat u binnen ……… entrez (si je suis dehors) komt u binnen ……… entrez (si je suis dedans) hoe gaat het met u ……… comment allez-vous
3. Réponds aux questions sur le texte.
1. Wie is de vertegenwoordiger van de firma Kramer ?
De heer Vanbeveren is de vertegenwoordiger van de firma Kramer.
2. Waar woont meneer Vanbeveren ?
De heer Vanbeveren woont in Borgerhout.
3. Hoeveel kinderen heeft hij ? Hij heeft een kind.
4. Wie is mevrouw Vandaele ?
Mevrouw Vandaele is de secretaresse van De heer Dewit.
5. Is ze getrouwd ? Ze is getrouwd.
6. Waar woont ze ?
Ze woont in Antwerpen.
7. Wie is meneer Dewit ?
Meneer Dewit is de directeur van de firma Belimport.
8. Hoeveel kinderen heeft mevrouw Vandaele ? Mevrouw Vandaele heeft twee kinderen.
9. Wie woont in een appartement ?
Meneer Vanbeveren woont in een appartement.
10. Wie werkt bij Belimport ?
Meneer Dewit en mevrouw Vandaele werken bij Belimport.
4. Traduis les phrases en néerlandais.
1. Puis-je vous présenter à madame Vandaele ? Mag ik u voorstellen aan mevrouw Vandaele ? 2. Entrez, monsieur Vanbeveren !
Komt u binnen meneer Vanbeveren ! 3. Comment allez-vous monsieur Vandam ? Hoe gaat het met u meneer Vandam ?
4. Avez-vous un rendez-vous avec le directeur ? Hebt u een afspraak met de directeur ?
5. Je suis le représentant de la firme Kramer.
Ik ben de vertegenwoordiger van de firma Kramer.
6. Entrez et allez vous asseoir.
Komt u binnen en gaat u zitten.
7. Elle habite dans une maison à Bruxelles.
Ze woont in een huis in Brussel.
8. Monsieur Vandam travaille aussi chez Belimport.
De heer Vandam werkt bij Belimport.
9. Avez-vous votre carte d'identité ? Hebt u een identiteitskaart ?
10. Je suis le secrétaire de monsieur Dewit.
Ik ben de secretaris van de heer Dewit.
5. Que trouve-t-on sur la carte d’identité ?
Naam Nom
Voornaam Prénom
Geboorteplaats Lieu de naissance
Geboortedatum Date de naissance
Handtekening Signature
Land Pays
Foto Photo
Geldig tot Valable jusqu’au
Kaartnummer Numéro de carte
Nationaliteit Nationalité
Geslacht Sexe
………
……… ………
……… ………
……… ………
……… ………
……… ………
……… ………
……… ………
……… ………
……… ………