• No results found

Op grond van de Wet bodembescherming dienen wij uiterlijk binnen 15 weken na ontvangst van een melding een beschikking op stellen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Op grond van de Wet bodembescherming dienen wij uiterlijk binnen 15 weken na ontvangst van een melding een beschikking op stellen."

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1111

08028455

Provincie Zeeland

1 1 1 1 1 1

Plaats: Middelburg Datum: 10 september 2008 Kenmerk: 08026764 Afdeling: Milieuhygiëne Globiscode: ZL071500491

r r n c n i iTCCDnc C T A T C M \ / .

OiBECTič RMW

AFD.M^S AMBT.

APO TEHMÌJK S r W e ^ DATUM

3 o SEP. 2008

DOC.NA.

oOolĉi^SŹ

ZAAK NR.

CLASS.

I

Op 29 mei 2008 ontvingen wíj van ICL-IP Temeuzen B.V. (voorheen Broomchemie) een melding op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming (verder: "Wbb") van een voornemen om de bodem op locatie Frankrijkweg 6, kadastraal bekend gemeente Terneuzen, sectie F nummers 1561, 1563 en 1865 te saneren.

De melding omvat de volgende stukken, die deel uitmaken van deze beschikking:

een meldingsformulier;

een brief van Royal Haskoning met kenmerk 9R3097.01ZL0008ZNijm;

een rapport bodemverontreiniging locatie Frankrijkweg 6 te Temeuzen van Royal Haskoning van 27 juni 2007 met nummer 9R3097.01 ;

een saneringsplan van de locatie Frankrijkweg 6 te Terneuzen van Royal Haskoning van 29 april 2008 met nummer 9R3097.01.

De melder verzocht om de volgende beschikkingen:

vaststelling of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging (artikel 29, lid 1 Wbb);

als is vastgesteld dat het geval van verontreiniging ernstig is, vaststelling of er sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is en bepaling wanneer uiterlijk met de sanering moet zijn begonnen (artikel 37, lid 1 en 2 Wbb);

instemming met het saneringsplan (artikel 39, lid 2 Wbb) evt. deelsaneringsplan art. 40 Wbb.

Op grond van de Wet bodembescherming dienen wij uiterlijk binnen 15 weken na ontvangst van een melding een beschikking op stellen.

PROCEDURE

De Provinciale Milieuverordening Zeeland bepaalt dat op bovengenoemde besluiten (vaststelling ernst en spoedeisendheid en instemming saneringsplan) de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing is.

Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hieraan geen behoefte bestaat, is het - eveneens op basis van de Provinciale milieuverordening Zeeland - voor ons mogelijk te besluiten geen toepassing te geven aan deze procedure. De terinzagelegging van een ontwerp-beschikking gedurende een periode van 6 weken blijft dan achterwege en de definitieve beschikking wordt meteen afgegeven.

De melding bevat voldoende gegevens om deze te kunnen beoordelen en een besluit te kunnen nemen.

WIJZE VAN BEOORDELEN AANVRAAG De melding is getoetst aan:

- De Wet bodembescherming (Staatsblad 1986, nummer 374);

- De circulaire bodemsanering 2006 (Staatscourant 2006, nummer 83);

- De circulaire streef- en interventiewaarden bodemsanering (Staatscourant 2000, nummer 39);

- Sanscrit (meest recente versie);

- Project Doorstart A5 (12 maart 2001);

- Afwegen (ROSA; 29 september 2005).

(2)

Zienswijze

Een concept van de beschikking is met een brief van 15 augustus 2008 aan de betrokken partijen gestuurd. Tot en met 29 augustus kon op de conceptbeschikking worden gereageerd.

Bij brief van 26 augustus 2008 heeft Royal Haskoning in opdracht van ICL-IP Terneuzen B.V. een zienswijze op de conceptbeschikking gegeven.

ICL-IP Terneuzen B.V. stelt het volgende:

1. Aanwezige drain:

In de conceptbeschikking wordt gesproken over het 'in stand houden' van de aanwezige drain (grondwateronttrekking). Hiermee kunnen wij instemmen indien dit voor het 'beheersen' van de verontreiniging van belang is. Zoals in het saneringsplan de mogelijkheid wordt opengehouden om het onttrekkingssysteem (indien noodzakelijk) aan te passen (zie paragraaf 4.4.: terugval scenario), wil ICL-IP Terneuzen B.V. ook de mogelijkheid open houden om de onttrekking uit te schakelen indien deze niet (meer) nodig blijkt te zijn. Indien op basis van de monitoringsresultaten blijkt dat ook zonder de onttrekkingsdrain de verontreiniging niet verspreidt, kan het in standhouden van de onttrekkingsdrain komen te vervallen. Derhalve zouden wij graag zien dat het voorschrift 'in stand houden van de ontrekkingsdrain' komt te vervallen. Het gaat er immers om dat geen sprake is van verspreiding van verontreinigde stoffen.

2. Ouderdom verontreiniging:

Gelet op de beschikbare historische informatie kan geconcludeerd worden dat er diverse calamiteiten/bronlocaties aanwezig zijn die hebben geleid tot de grondwaterverontreiniging. Het is niet te achterhalen welke bron voor welk deel van de grondwaterverontreiniging verantwoordelijk is. Het is verder bekend dat de grondwaterverontreiniging al voor 1987 op de onderzoekslocatie aanwezig was.

Hiervoor zijn de volgende argumenten aanwezig:

uit het historisch onderzoek (zie bijlage 8 van het bodemonderzoek van Haskoning uit april 1998 (referentie E2442.A0/R0002/EDV/IP)) blijkt dat er in 1986 een drain is aangebracht om te voorkomen dat grondwaterverontreiniging zich verder tot buiten de perceelsgrenzen verspreidt;

Haskoning heeft in september 1988 de resultaten gerapporteerd van een bodemonderzoek dat op de onderzoekslocatie is uitgevoerd (referentienummer 88/6699.01/3K). In dit onderzoek wordt onder meer vermeld dat 'enkele jaren geleden via een lekkende put verontreinigde stoffen in de bodem zijn terecht gekomen en er ook enkele 'ongelukjes' hebben plaatsgevonden';

ten behoeve van bovengenoemd bodemonderzoek van Haskoning zijn in oktober 1987 een groot aantal peilbuizen bemonsterd en hieruit is naar voren gekomen dat het grondwater in 1987 al sterk verontreinigd was (aangetroffen concentraties (maximaal 190.000 ug/l voor VOX) vele malen hoger dan de destijds geldende C-waarde (70 ug/l)).

Op basis van bovenstaande informatie wordt geconcludeerd dat de op de locatie aanwezige bodemverontreiniging is ontstaan voor 1987 en het derhalve een 'oud geval' van bodemverontreiniging betreft, dat niet onder de zorgplicht valt. Dit houdt onder meer in dat ICL-IP Terneuzen B.V. niet verplicht is om alle verontreinigingen te verwijderen, zoals in de conceptbeschikking staat vermeld. Wij vragen u de betreffende passages hieromtrent aan te passen.

3. Beëindiging bedrijfsactiviteiten:

In de conceptbeschikking wordt vermeld dat wanneer het huidige bedrijf stopt met de activiteiten, de aanwezige bodemverontreiniging alsnog gesaneerd moet worden. Mede gelet op de ouderdom van de verontreiniging (zie punt 2) zijn wij het niet met deze stelling eens, het betreft immers een 'oud geval van bodemverontreiging'. ICL-IP Terneuzen B.V. is derhalve niet gehouden om (bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten) de bodem alsnog te saneren. Alleen bij een bestemmingswijziging van de locatie dient te worden bepaald in hoeverre de bodem geschikt is voor toekomstig gebruik.

Naar aanleiding hiervan overweegt de provincie met betrekking tot de door Royal Haskoning ingebrachte punten het volgende:

1. Zoals in de inleiding van het saneringsplan staat vermeld, is één van de redenen voor ICL-IP Terneuzen B.V. om een beschikking aan te vragen om de huidige grondwateronttrekking te formaliseren. Dit is de reden dat het in stand houden van de aanwezige drain nadrukkelijk is opgenomen in de concept-beschikking. Daarnaast blijkt uit het geohydrologisch onderzoek dat de drain inderdaad voorkomt dat verontreinigd grondwater zich verder in oostelijke richting verspreidt.

Wanneer inderdaad aangetoond wordt dat ook zonder de drain in de toekomst daadwerkelijk geen verspreiding meer optreedt, kan via een melding met motivatie alsnog een verzoek worden ingediend om de onttrekkingsdrain niet meer te gebruiken.

(3)

Deze zienswijze geeft geen aanleiding het besluit te herzien.

2 en 3.

Een deel van de verontreiniging is inderdaad voor 1987 veroorzaakt. Dit is ook via het uitgevoerde bodemonderzoek in 1987 aangetoond. Echter, gelet op de bedrijfsvoering is het zeer waarschijnlijk dat een deel van de verontreiniging ook na 1987 in de bodem is terecht gekomen. Het voorgaande wordt onderbouwd met de resultaten van bodemonderzoeken die na 1987 zijn uitgevoerd.

Er is ingestemd met het voorliggende saneringsplan omdat het, gelet op de aanwezige omstandigheden, niet mogelijk is om een bodemsanering via ontgraving en onttrekking uit te voeren.

Ingeval men overgaat tot ontgraven en onttrekking komt de bedrijfsvoering van ICL-IP Terneuzen B.V.

in gevaar en kan schade ontstaan aan gebouwen en bedrijfsinventaris. Bij een normale bedrijfsbeëindiging is het gebruikelijk dat het bedrijfsterrein zodanig wordt opgeleverd dat het terrein weer voor een andere invulling weer gebruikt kan worden.

Wij zijn het met ICL-IP Terneuzen B.V./ Royal Haskoning eens dat de passage 'alle verontreiniging volledig te verwijderen', gelet op de huidige bodemwetgeving, te streng is voor zover het oude gevallen betreft. Voor nieuwe gevallen geldt het regime van artikel 13 en 27 Wet bodembescherming.

Deze zienswijze geeft aanleiding het besluit te herzien op de volgende wijze:

Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en ontmanteling van de installaties moet voor wat betreft oude gevallen de bodem zodanig gesaneerd worden dat het terrein geschikt is voor de functie industrie. Dit betekent dat in ieder geval de grond zal moeten voldoen aan de maximale waarden bodemfunctieklasse industrie en dat voor het grondwater in ieder geval sprake moet zijn van een stabiele situatie met zo mogelijk gehalten onder de interventiewaarden.

Bij een bestemmingswijziging zal er mogelijk verder moeten worden gesaneerd. Deze verdergaande sanering komt dan in beginsel voor rekening van de initiatiefnemer van de bestemmingswijziging.

Beschrijving locatie

Op deze locatie zit vanaf 1967 het industrieel bedrijf Broomchemie. Daarvóór was deze locatie onder van een landbouwgebied. Het terrein heeft de bestemming bedrijfsterrein. De locatie zit op het gebied tussen het Kanaal van Gent naar Terneuzen en de Zevenaarhaven.

Voor de aanleg van het bedrijfsterrein is het terrein circa 2 tot 3 meter opgehoogd met zand uit het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Onder deze zandlaag bestaat de bodem uít klei en op een diepte van 5 tot 6 meter ligt een veenlaag. De grondwaterstand varieert van 0,5 tot 1,5 m-mv.

Als gevolg van de bedrijfsactiviteiten, veelal lekkages en morsingen, is de bodem en vooral het grondwater, verontreinigd geraakt. Om verspreiding te voorkomen is in 1989 een grondwateronttrekkingssysteem aangelegd. Via monitoring van peilbuizen is de werking hiervan gecontroleerd.

Broomchemie is voornemens om de problematiek van de verontreiniging van het grondwater ter hand te nemen en de huidige grondwateronttrekking te formaliseren. De grondwateronttrekking via drainage wordt vastgelegd in een saneringplan dat ter goedkeuring wordt aangeboden bij gedeputeerde staten.

Verontreinigingssituatie

Op het gehele bedrijfsterrein zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. In 1988 is door Royal Haskoning een bodemonderzoek uitgevoerd. In 1998 is door Royal Haskoning een inventariserend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op elf deellocaties, waarvan bekend was dat er via lekkage en morsingen product in de bodem is geraakt.

Uit de resultaten van beide bodemonderzoeken blijkt dat het grondwater ter plaatse en nabij de bedrijfsinstallaties sterk tot zeer sterk verontreinigd is met vluchtige gechloreerde stoffen. Plaatselijk is het grondwater sterk tot zeer sterk verontreinigd met vluchtige gebroomeerde stoffen, tolueen, octanol en methylethylketon.

De volgende gechloreerde stoffen zijn aangetroffen: trichlooretheen, tetrachlooretheen, chloorbenzeen, dichloorethaan, dichloormethaan.

De volgende gebromeerde stoffen zijn aangetroffen: dibroommethaan, propylbromide, butylbromide, octylbromide en tetrabroomethaan.

(4)

Voor de volgende stoffen wordt de interventiewaarde overschreden: trichlooretheen, tetrachlooretheen, dichloormethaan, chloorbenzenen, tolueen en methylethylketon.

Voor de aangetroffen gebromeerde stoffen zijn geen afzonderlijke interventiewaarden vastgesteld.

Binnen het gebied van de bedrijfsinstallaties is plaatselijk de grond verontreinigd. Tijdens het veldwerk zijn zintuiglijk kenmerken van verontreiniging aangetroffen. De hoeveelheid verontreinigde grond is relatief gering. De verontreinigde stoffen zijn relatief goed oplosbaar. Alleen direct ter plaatse van de vroegere lekkages en morsingen is de grond soms verontreinigd. Door de aanwezige zandlaag is de verontreiniging verticaal naar beneden gezakt en is daarna via het grondwater verspreid.

In 2001 heeft Royal Haskoning een nader onderzoek uitgevoerd. Hierin is de omvang van de verontreiniging van het grondwater bepaald. Uit de resultaten blijkt dat het grondwater buiten de bedrijfsinstallaties ook verontreinigd is met diverse chloor- en broombevattende stoffen. Er is geen verontreiniging aangetroffen buiten de perceelsgrens. De verticale verspreiding ter plaatse van de bedrijfsinstallaties is tot circa vijf meter beneden het maaiveld.

Het grondwater is over een oppervlakte van 25.000 m2 sterk verontreinigd. De bodemvolume met verontreinigd grondwater wordt geschat op 50.000 m3.

De resultaten van deze onderzoeken zijn globaal samengevat in het rapport van Royal Haskoning van 27 juni 2007. In dit rapport zijn ook de resultaten van het in 2007 uitgevoerde aanvullend bodemonderzoek vermeld. De resultaten van dit onderzoek komen overeen met die van de voorgaande onderzoeken. Wel blijkt dat aan de westkant het grondwater buiten het bedrijfsterrein sterk verontreinigd is met chloorbenzeen. Door de aanwezigheid van een damwand langs het Kanaal van Gent naar Terneuzen zal er geen verdere verspreiding in de bodem plaats vinden. De verspreiding naar het water in het kanaal zelf is gering.

In dit rapport is ook via een geohydrologisch model en waterstandsmetingen de verspreiding van de verontreinigde stoffen via het grondwater in het watervoerend pakket beoordeeld. Dit pakket zit hier op een diepte van 1 2 - 2 5 meter.

Vanuit het zuidelijk gedeelte stroomt het grondwater in noordoostelijke richting naar de Zevenaarhaven. Via de drain aan de oostkant wordt voorkomen dat het grondwater verder oostwaarts stroomt. De verblijftijd van het grondwater in het watervoerend pakket onder het terrein is ongeveer 20 jaar. Door de aanwezigheid van organische stof in de grond is het transport van de verontreinigde stoffen aanzienlijk lager dan die van het grondwater. De verblijftijden variëren dan van 73 tot 750 jaar.

In het eerste watervoerend pakket onder de klei- en veenlaag is nog geen verontreiniging aangetroffen.

In dit onderzoek is ook nagegaan of de ter plaatse aanwezige bodemparameters in het watervoerend pakket gunstig zijn voor biologische afbraak van de verontreinigende stoffen. Uit de resultaten blijkt dat in het grondwater sprake is van reducerende omstandigheden met een hoog gehalte aan opgelost organisch stof. Dit biedt zeker mogelijkheden voor biologische afbraak van de aangetroffen verontreinigingen in het eerste watervoerend pakket.

Samenvattend blijkt dat wanneer de verontreinigende stoffen in het eerste watervoerend pakket terechtkomen en zich met het grondwater mee verspreiden, ze in een omgeving terechtkomen waar sprake is van omstandigheden die gunstig zijn voor een biologische afbraak.

Ernst van de verontreiniging

De mate van bodemverontreiniging wordt bepaald aan de hand van vastgestelde normen (streef- en interventiewaarden). Deze normen zijn vastgelegd in de Circulaire streef- en interventiewaarden bodemsanering (Staatscourant 2000, nr. 39). Voor grondverontreiniging geldt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als het gemiddelde gehalte van tenminste één stof hoger is dan de interventiewaarde, in een bodemvolume van minimaal 25 m3. Voor grondwaterverontreiniging geldt hetzelfde, maar dan voor een bodemvolume van minimaal 100 m3.

Voor de grond wordt in ieder geval de interventiewaarde voor tetrachlooretheen overschreden in een bodemvolume van meer dan 25 m3.

(5)

Voor het grondwater worden de interventiewaarde voor trichlooretheen, tetrachlooretheen, dichloormethaan, chloorbenzenen, tolueen en methylethylketon overschreden in een bodemvolume van meer dan 100 m3.

Op grond van de concentraties en omvang is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op grond van de Wet bodembescherming is er sprake van een saneringsnoodzaak.

Spoedeisendheid van de sanering

Indien sprake is van een ernstig geval van verontreiniging dient op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming te worden vastgesteld of de sanering van het geval van verontreiniging spoedeisend is.

Er is sprake van een spoedeisende sanering indien bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging er sprake is van onaanvaardbare risico's voor mens (humaan) en/of plant en/of dier (ecosystemen). De toetsing of sprake is van bovengenoemde risico's is gebaseerd op de Circulaire bodemsanering 2006 (Staatscourant 2006, nr.

83) met als hulpmiddel het computerprogramma "Sanscrit" (meest recente versie).

Op basis van bovenstaande toetsing blijkt voor deze locatie het volgende :

er is bij het huidig gebruik als industrieterrein geen sprake van onaanvaardbare risico's voor de mens, plant of dier. Door de reeds getroffen beheersmaatregel (onttrekking via de drain) is er ook geen sprake van een onaanvaardbare risico van verspreiding. Wanneer de beheersmaatregel niet meer functioneert, is er waarschijnlijk wel sprake van een onaanvaardbare risico van verspreiding.

Op basis hiervan is de sanering van het geval van ernstige verontreiniging niet spoedeisend. In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 en in de Beleidsbrief Bodem is als doelstelling opgenomen dat alle ernstige gevallen van verontreiniging voor 2030 gesaneerd dan wel beheersbaar moeten zijn. Dit laatste houdt in dat de verontreiniging bekend en geregistreerd moet zijn (door middel van registratie bij het Kadaster), in combinatie met het waar nodig afkondigen, vastleggen en handhaven van gebruiksbeperkingen (passieve beheersing).

Bij ernstige mobiele verontreiniging en kans op verspreiding moeten monitoringsmaatregelen zijn genomen om na te gaan of er verspreiding optreedt. Is hier sprake van dan zijn actieve beheersmaatregelen nodig om deze verspreiding tegen te gaan.

Maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem

Indien gedeputeerde staten vaststellen dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor mens, plant of dier die tot een spoedige sanering moeten leiden dan kunnen gedeputeerde staten, op grond van artikel 37 lid 4 van de Wet bodembescherming, aangeven welke maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem genomen moeten worden.

De volgende maatregel in het belang van de bescherming van de bodem moeten worden genomen:

het in stand houden van reeds getroffen beheersmaatregel.

In de voorschriften bijzit besluit is aangegeven op welke wijze en tijdstippen verslag over de uitvoering van de maatregelen moet worden gedaan.

Gebruiksbeperkingen

Ingevolge artikel 37, vierde lid, Wet bodembescherming kunnen gedeputeerde staten aangeven welke beperkingen in het gebruik van de bodem door de eigenaar, erfpachter of gebruiker van het grondgebied waar sprake is van een ernstig geval van verontreiniging, in acht moeten worden genomen.

De volgende gebruiksbeperkingen moeten in acht worden genomen:

de aanwezige verhardingslagen moeten in stand worden gehouden;

geen onttrekking van het grondwater buiten de contour van het verontreinigd grondwater en binnen de invloedssfeer hiervan;

grondverzet en grondwateronttrekking bínnen het verontreinigd gebied moeten gebeuren conform het in het saneringsplan opgenomen werkplan.

(6)

Melding wijziging gebruik

Op grond van artikel 37, vijfde lid, van de Wet bodembescherming dienen de volgende wijzigingen van het gebruik van de bodem vooraf bij ons te worden gemeld:

alle wijzigingen van het gebruik.

Voornemen tot saneren

Indien er een voornemen is om de bodem te gaan saneren, dan dient er eerst een saneringsplan ter beoordeling aan gedeputeerde staten op grond van artikel 28 en 39 Wet bodembescherming te worden aangeboden. Ook kan er een melding op grond van het Besluit uniforme saneringen worden gedaan.

Namens ICL-IP Terneuzen B.V. is door Royal Haskoning een saneringsplan ingediend.

Saneringsdoelstelling, saneringsonderzoek en saneringsplan

Artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming bepaalt dat degene die de bodem saneert, de sanering zodanig dient uit te voeren dat:

a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;

b. het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;

c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem zoveel mogelijk wordt beperkt.

De verontreiniging op de locatie Frankrijkweg 6 betreft een mobiele verontreiniging.

Mobiele verontreiniging

Bij een mobiele verontreiniging moet er een afweging worden gemaakt tussen met name het beoogde saneringsresultaat en de saneringskosten. Er wordt beoordeeld welke van de voorgestelde saneringswijze uiteindelijk het meest kosteneffectief is.

Bij de keuze voor de saneringsvariant van de mobiele verontreiniging kan gebruikt worden gemaakt van het eindrapport van het project "doorstart A5" van 12 maart 2001: werkwijze voor beslissingen over de aanpak van verontreinigingen in de ondergrond; Procesbeschrijving en landelijke saneringsladder en van het praktijkdocument ROSA (Robuust Saneringsvarianten Afwegen).

Overwegingen over de keuze van de voorgestelde saneringsvariant

In het saneringsplan zal de saneerder duidelijk moeten maken dat met de sanering de nazorg zoveel mogelijk wordt beperkt. Wanneer blijkt dat de blootstelling voldoende wordt beperkt, maar er door een beperkte extra inspanning geen nazorg meer nodig zal zijn, kunnen wij van de saneerder een extra saneringsinspanning vragen.

Ter plaatse van de bodemverontreiniging op het perceel Frankrijkweg 6 zijn chemische installaties aanwezig. Door het bedrijf is als voorwaarde gesteld dat een bodemsanering de bedrijfsvoering niet mag belemmeren. Een voorwaarde is ook dat er geen gevaarlijke situaties mogen ontstaan. Door de vele leidingen is het optreden van zettingen niet toelaatbaar. Dit beperkt sterk de mogelijke saneringsmogelijkheden. Een verwijdering van de verontreiniging is dan ook niet mogelijk.

In het saneringsplan zijn de volgende saneringsvarianten beschreven:

beheersing van de verontreiniging via een geohydrologische isolatie;

natuurlijke afbraak van de verontreiniging, inclusief monitoring en stimulering;

huidige situatie plus natuurlijke afbraak, inclusief monitoring.

De varianten zijn onderling met elkaar vergeleken op aspecten van nazorg en bedrijfsvoering. Uit deze vergelijking volgt dat gekozen is voor de natuurlijke afbraak waarbij vooralsnog de onttrekking via de drain in stand wordt gehouden.

Met deze variant kunnen wij, gelet op de randvoorwaarden en het gebruik als grootschalig industrieterrein instemmen. Wanneer het gebruik als industrieterrein stopt, is het wel noodzakelijk om na te gaan of de dan nog aanwezige verontreiniging op een andere wijze sneller gesaneerd kan worden.

(7)

Beschrijving uitvoering saneringsplan

Voor de sanering van de verontreiniging is door Royal Haskoning een saneringsplan opgesteld.

In de uitwerking is de opzet van de monitoring aangegeven. Gedurende vijf jaar zal het grondwater intensief bemonsterd en geanalyseerd worden. Nagegaan wordt of er sprake is van verspreiding, toename of afbraak van de verontreiniging.

De resultaten worden getoetst aan de in het saneringsplan vermelde actiewaarden.

Wanneer er sprake is van een structurele overschrijding van de actiewaarde, en dus van een niet acceptabele verspreiding, wordt gestart met een terugvalscenario als aanvullende saneringsmaatregel. De invulling hiervan zal afhankelijk zijn van de te ontstane verontreinigingssituatie en de locale terreinsituatie. In ieder geval wordt over de invulling overleg gepleegd met het bevoegd gezag.

De resultaten van de jaarlijkse monitoringsronden worden gerapporteerd en toegezonden aan het bevoegd gezag. Na vijfjaar worden de resultaten geëvalueerd.

Indien er geen sprake is van een duidelijke verspreiding wordt gedurende een periode van 25 jaar overgegaan op een meer extensieve monitoring.

Wanneer dan sprake is van een stabiele eindsituatie, wordt overgegaan tot passieve nazorg.

In het saneringsplan is een opzet voor een werkplan opgenomen voor uit te voeren graafwerkzaamheden binnen de verontreinigingscontour en voor tijdelijke grondwaterbemalingen.

Minstens vier weken voor de start van deze werkzaamheden zal een werkplan ter kennisgeving worden toegestuurd aan de Provincie Zeeland. Wanneer dit werkplan overeenkomt met die van de opzet in het saneringsplan kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd.

Met het saneringsplan stemmen wij in.

Opgemerkt moet worden dat de in het saneringsplan vermelde maatregelen geen schone bodem tot gevolg hebben. Wanneer de huidige bestemming van de locatie wijzigt, is het mogelijk dat de dan nog aanwezige bodemverontreiniging alsnog via een sanering verwijderd moet worden.

Kadastrale registratie

Op grond van artikel 55 van de Wet bodembescherming wordt een voor eensluidendheid ondertekend afschrift van de beschikking aan het Kadaster te Middelburg verzonden. Op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) worden percelen aangetekend waar een publiekrechtelijke beperking als bedoeld in artikel 1, onderdeel a van de Wkpb aanwezig is.

Dit zijn de percelen waar een overschrijding van de interventiewaarde in het vaste deel van de bodem is geconstateerd.

Het betreft de volgende percelen:

Kadastraal bekend gemeente Terneuzen, sectie F, nummers 1561, 1563 en 1865.

Tenaamstelling besluit

Besluit ernst en spoedeisendheid

Het besluit waarbij voor een bepaald grondgebied de ernst van een verontreiniging en de spoedeisendheid van het saneren van het geval van verontreiniging wordt vastgesteld geldt voor een bepaald grondgebied. Dit besluit heeft een zaakgebonden karakter. Dit betekent dat het besluit niet gericht is tot een bepaald persoon.

Besluit instemming saneringsplan

Het besluit tot instemming met het saneringsplan is gericht tot bepaalde personen en heeft dus een persoonsgebonden karakter. Artikel 39a Wet bodembescherming geeft aan dat degene die de bodem saneert, alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert, de sanering uitvoeren overeenkomstig het saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd.

Dit betekent dat, zowel diegene die heeft gemeld dat op een perceel wordt gesaneerd als diegene die de sanering feitelijk uitvoert, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de sanering. Wil de melder ook de verantwoordelijkheid voor de sanering aan een derde overdragen dan dient de provincie daarmee in te stemmen. De beschikking waarmee wordt ingestemd met het saneringsplan dient dan gedeeltelijk te worden gewijzigd. Daartoe dient de melder een verzoek in te dienen.

(8)

Gedeputeerde staten van Zeeland besluiten het volgende:

B E S L U I T

Ernst van het geval van verontreiniging

de verontreiniging van de bodem op de locatie Frankrijkweg 6 te Terneuzen (kadastraal bekend gemeente Terneuzen, sectie F, nummer 1561, 1563, 1701, 1702, 1803 en 1865) is een ernstig geval van verontreiniging.

Spoedeisendheid van de sanering van het geval van ernstige verontreiniging de sanering van de verontreiniging is niet spoedeisend.

Saneringsplan

Met het saneringsplan voor de locatie Frankrijkweg 6 te Terneuzen, opgesteld door Royal Haskoning te Nijmegen namens ICL-IP B.V. te Terneuzen, wordt ingestemd.

Aan dit besluit zijn de volgende voorschriften verbonden:

V O O R S C H R I F T E N

1. De volgende maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem moeten worden genomen:

- het in stand houden van de verhardingen;

- het in stand houden van de onttrekkingsdrain;

- monitoring van het grondwater.

2. Over de resultaten van de maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem wordt jaarlijks schriftelijk verslag gedaan. Het verslag wordt vóór 31 december van het kalenderjaar gestuurd aan de Provincie Zeeland, afdeling Milieuhygiëne, cluster bodem, Postbus 165, 4330 AD, Middelburg.

3. De volgende gebruiksbeperkingen van de bodem moeten door de eigenaar, erfpachter of gebruiker van het grondgebied waar sprake is van ernstige verontreiniging, in acht worden genomen:

- bij graafactiviteiten en bemalingen moet er gehandeld worden conform het saneringsplan.

4. De volgende wijzigingen van het gebruik van de bodem worden gemeld:

- alle wijzigingen van het gebruik.

De melding wordt zo spoedig mogelijk nadat bekend is dat het gebruik van de bodem wijzigt gedaan aan de Provincie Zeeland, afdeling Milieuhygiëne, cluster tļodem, Postbus 165, 4330 AD Middelburg.

5. Wanneer het huidig bedrijf stopt met zijn activiteiten moet de dan nog aanwezige bodemverontreiniging van het geval van ernstige verontreiniging alsnog via verwijdering gesaneerd worden

Rechtsbescherming

Tegen dit besluit kan door belanghebbenden schriftelijk bezwaar worden gemaakt. Het bezwaarschrift dient te worden gericht aan:

Gedeputeerde Staten van Zeeland Stafafdeling KJB

Postbus 6001

4330 LA MIDDELBURG

(9)

In het bezwaarschrift dient tenminste opgenomen te worden:

* naam

* adres

* datum

* tegen welk besluit bezwaar wordt gemaakt

* waarom bezwaar wordt gemaakt

* handtekening

Het bezwaarschrift moet binnen zes weken vanaf de dag na de dag, waarop de beschikking ter inzage is gelegd, ingediend te worden. Let op: overschrijding van de termijn kan er toe leiden dat met de bezwaren geen rekening meer wordt gehouden.

Indien overwogen wordt bezwaar te maken, kan desgewenst een informatiefolder worden toegezonden (telefoonnummer 0118-631700).

Gedurende de behandeling van een bezwaarschrift kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, juncto artikel 36 van de Wet op de Raad van State, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Dit verzoek moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Kneuterdijk 22, 2514 EN 's-Gravenhage.

In werking treden besluit

Dit besluit treedt in werking als de bezwaartermijn (zes weken) is verstreken, tenzij binnen die termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan. In dat geval treedt het besluit niet in werking, voordat op dat verzoek is beslist.

gedeputeerde staten namens dezenz-%

y

íŕter4r;

mw.

(10)

I

fanaat Wo

"aar

«ten

1804 (O

0

?49?

T l 1

'8tS

rssj

i n

ã

I

C5

Li

1

01 l i

•Sn

I

3 Ķ teŭi

2 '337

'1 ;

OíTĨ

5 Muis nummer

Bebo •«00

Secíře enř»

Ã

W5 •JĽĪsiŵä

«na»

1561

Ir"3escht

en cíe 0Penb a r e en kant ore van de

gast era a s t voor he « l x eíe

DP 1 5

Ka da s t e r

R 200R

i n ŗ Çľlst O n r o om uur

e « de 2a,

en Hľ P 4 , d e e l /5

"Uffimer/ijg

m. w.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met de in tabel 2 van de bij deze regeling behorende bijlage opgenomen documenten moet rekening worden gehouden, voor zover deze betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten

Op basis van artikel 19kh, lid 9, van de Nbw 1998 worden bij het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 19km, lid 1, van de Nbw 1998 de Natura 2000-gebieden waarvan

Op 24 maart 2011 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen.. 2

Kolb Nederland BV, om vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het realiseren van een tankput met vier tanks voor grondstoffen en/of

De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.10 Wabo

Op 14 mei 2007 hebben wij een verzoek van Cargill BV (vergunninghoudster) ontvangen voor het wijzigingen van de voorschriften (artikel 8.24 Wm) van de aan hen op 31 oktober

BESLISSING van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, bevoegd gezag in het kader van de vergunningverlening krachtens artikel 6.4 van de Waterwet, ten aanzien van de aanvraag

Bijlage 1: AERIUS Calculator: berekening beoogde situatie inclusief buitenlandse Natura 2000- gebieden (kenmerk: S3bsZMXC96uM).. Bijlage 2: AERIUS Calculator: