• No results found

Revalorisatiecoëfficiënt en indexering van het kadas- traal inkomen : wat betekent dit in de praktijk ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Revalorisatiecoëfficiënt en indexering van het kadas- traal inkomen : wat betekent dit in de praktijk ?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BU L L E T I N VA N H E T BE R O E P S I N S T I T U U T VA N E R K E N D E BO E K H O U D E R S E N FI S C A L I S T E N

Afgiftekantoor Mechelen X • Tweewekelijks

I N H O U D

Flash 1

Revalorisatiecoëfficiënt en indexering van het kadastraal inkomen : wat betekent dit

in de praktijk ? 1

Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen :

rubriek 00 3

Langere aanslag- en

controletermijn bij gebroken

boekjaar 6

Referentierentevoeten voor

goedkope leningen in 2002 7

Belastbaar voordeel van firmawagen : kilometertarief

verhoogd 8

Investeringsaftrek : zelfde

percentages als vorig jaar 8

FLASH

Revalorisatiecoëfficiënt en indexering van het kadas- traal inkomen : wat betekent dit in de praktijk ?

Revalorisatiecoëfficiënt voor aanslagjaar 2003 : erratum

In Pacioli 137 (28 februari 2003) meldden we reeds dat de revalorisatiecoëfficiënt voor aanslagjaar 2003 3,35 bedraagt.

Als een bedrijfsleider een woning verhuurt aan zijn vennootschap, dan kan een deel daarvan geherkwalificeerd worden als beroepsinkomen en vanzelfsprekend niet als dividend zoals we foutief publiceerden. Ter herinnering : het deel van de huur dat meer bedraagt dan het KI x 5/3 x 3,35 wordt geherkwalificeerd als beroepsinkomen.

We verwijzen u voor meer informatie naar onderstaande tekst.

Voor inkomsten 2002 bedraagt de indexering van het kadastraal inkomen 31,75 % en 33,91 % voor inkomsten 2003. De revalorisatiecoëfficiënt werd voor inkomsten 2002 bepaald op 3,35 (inkomsten 2001 : 3,26) (KB van 23 januari 2003, B.S. 6 februari 2003, tweede editie).

Wat betekenen deze coëfficiënten nu voor de dagdagelijkse praktijk ? Er moet immers een link kunnen gelegd worden tussen het kadastraal inkomen (K.I.), geïndexeerd of gerevaloriseerd, en de werkelijk ontvangen huurgelden en -lasten in 2002.

Het fiscaal wetboek hanteert immers formules (b.v.

art. 13 : tweederde van het kadastraal inkomen – art. 32 : vijf derden van het kadastraal inkomen), die wereldvreemd zijn maar die in se eenvoudig zijn te reconstrueren. Zij vertrekken immers van de fictieve wijze waarop een onroerend inkomen wordt bepaald nl. :

– bruto-inkomsten m.a.w. de bruto-huur

en -huurlasten 100

– de forfaitatir bepaalde kosten a rato

van 40 % (art. 13 WIB 1992) - 40

– het netto onroerend inkomen 60

(2)

Vertrekkende van het netto-inkomen, nl. het kadastraal inkomen, zijn de in het wetboek opgenomen «tweederde»

en «vijf derden» gemakkelijk te reconstrueren via de bekende

«regel van drie» en vertrekkende van het K.I. zijnde 60 :

– de kosten bedragen 40/60 van het kadastraal inkomen of K.I. x 2/3;

– het bruto-inkomen bedraagt 100/60 van het kadastraal inkomen of K.I. x 5/3.

Met deze wetenschap – eigenlijk de bruteringstechniek, waarbij het netto-inkomen, nl. het kadastraal inkomen, de basis is – kunnen tal van interessante en praktische conclusies getrokken worden.

A. Privé-verhuring

In de regel is 140 % van het geïndexeerde kadastraal inkomen als onroerend inkomen op te nemen in het belastbaar inkomen (art. 7 § 1 WIB 1992). Gezien deze taxatiemethode wars is van de effectief al dan niet ontvangen huur gelden volgende regels :

– effectieve huur < dan K.I. x 3,074167 (1) : wij scoren slecht want de eigenaar wordt op een hogere fictieve huur belast dan hetgeen effectief als huur ontvangen wordt;

– effectieve huur > dan K.I. x 3,074167 : de eigenaar scoort fiscaal goed.

B. Verhuring aan «niet-particulieren»

Het principe is dat 60 % van de huur in het belastbaar inkomen wordt opgenomen (art. 7 § 1 2° c en art. 13). In de loop der tijden kwamen er evenwel beperkingen aan deze eenvoudige regel :

– de kostenaftrek van 40 % werd beperkt in functie van het gerevaloriseerd kadastraal inkomen;

– er is minimaal 140 % van het geïndexeerde kadastraal inkomen als onroerend inkomen te belasten;

zodat volgende regels gelden :

– effectieve huur < K.I. x 3,074167 : wij scoren slecht om de reeds geciteerde reden

– effectieve huur > K.I. x 3,074167 : wij scoren goed gezien er geen fictief en onbestaand inkomen wordt belast; in dit geval wordt de kostenaftrek eventueel beperkt

• effectieve huur < K.I. x 5,58333 (2) : de kostenaftrek wordt niet beperkt zodat het belastbaar onroerend

• effectieve huur > K.I. x 5,58333 : de kostenaftrek wordt beperkt tot deze grens m.a.w. de kostenaftrek is gelijk aan : K.I. x 2,23333.(3)

De belastbare huur bedraagt aldus : de effectieve huur verminderd met K.I. x 2,23333.

C. De verhuur aan gelieerde vennootschappen

Met «gelieerde vennootschappen» wordt bedoeld : verhuring van een gebouwd onroerend goed door een bedrijfsleider van de eerste categorie (nl. bestuurders, zaakvoerders en vereffenaars en gelijksoortige functies) (art.

32 2° lid 3° WIB 1992).

De principes inzake «verhuur aan niet-particulieren» gelden ook hier maar met dit grote verschil dat een deel van de ontvangen huurgelden en huurlasten wordt geherkwalificeerd van onroerende inkomsten tot een beroepsinkomen van zodra de drempel – nl. K.I. x 5,58333 – overschreden wordt.

Deze fiscale fictie heeft evenwel zeer verregaande gevolgen :

° belastingverhogende effecten :

– de kostenaftrek van 40% wordt beperkt tot K.I. x 2,23333;

– een deel van de huur en de huurlasten wordt geherkwalificeerd van onroerende inkomsten tot een bezoldiging van een bedrijfsleider hetgeen impliceert dat :

• sociale bijdragen verschuldigd worden;

• er geen kostenaftrek is (art. 32 2° lid 3° in fine), m.a.w.

de aftrek van intresten, zoals dit wel geschiedt bij de onroerende inkomsten, is uitgesloten;

• de verhoging wegens onvoldoende of ontijdige voorafbetaling wordt aangerekend;

• eventueel verlies van het pensioen.

° belastingverlagende effecten :

– de 5 % kostenaftrek is ook op dit geherkwalificeerd onroerend inkomen van toepassing;

– dit geherkwalificeerd onroerend inkomen komt in aanmerking voor de «één-miljoen-regel», heden de

«24 500 euro-regel».

In de praktijk wordt vastgesteld dat de overgrote meerderheid van de kadastrale inkomens berekend zijn conform de vergelijkingsmethode (art. 477 WIB 1992).

Gezien deze betrekking hebben op het grote publiek zijn

(3)

Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen : rubriek 00

kenmerk : zeer – en zelfs abnormaal – hoge kadastrale inkomens. Dit laatste is het gevolg van de logica, vervat in art. 478 WIB 1992 : een netto-rendement van 5,30 % impliceert een bruto-rendement van 8,8333 %(4), hetgeen ons inziens als gemiddelde voor de Belgische huurmarkt eerder hoog is. Deze groep Belgen kan evenwel een zeer hoge huur vragen … zonder de geciteerde negatieve gevolgen te ondergaan.

D. Het woonhuis

Alhoewel hier geen sprake is van een huur wordt dit

«inkomen» belast omdat er juist geen uitgave bestaat voor de eigenaar-bewoner van het woonhuis.

Voor inkomsten 2002 gelden volgende bedragen :

– woningaftrek : 3953 EUR;

– verhoging per persoon ten laste : 329 EUR.

Eens deze grens overschreden wordt het «inkomen» belast voor het gedeelte boven deze grens. In de praktijk wordt deze grens – nl. de niet-belastbaarheid van het «inkomen»

voor het zelf als woonhuis betrokken onroerend goed – eerder uitzonderlijk bereikt.

Mag ik de aandacht vestigen op de mogelijkheid een niet- bewoond gebouw toch als woonhuis te aanzien en dit om sociale of economische redenen of indien men meerdere onroerende goederen bewoont (art. 16 § 5 WIB 1992).

Wordt deze mogelijkheid niet gebruikt – hetgeen in de praktijk frequent wordt vastgesteld – dan is er wel een vrij ernstige taxatie conform de regels sub A i.p.v. een vrijstelling.

José HAUSTRAETE Lid van de Nationale Raad

Gegevens

Indien onderneming A een lening aangaat, dan heeft zij een schuld ten aanzien van een derde.

Indien een derde zich borg stelt voor de terugbetaling van de schuld, dan is de onderneming de begunstigde van deze waarborg.

Door deze combinatie hebben heel wat ondernemingen aanzienlijke investeringen kunnen uitvoeren.

Waarborgnemer Waarborg- Waarborgsteller

begunstigde

Crediteur van De onderneming Derde

de onderneming

b.v. Bank / b.v. Bestuurder

Leveranciers

Recht op prestatie Verhaalrecht van de

Waarborg waarborgsteller

Op de balans zal men enkel de schuld aantreffen, maar geen enkele verwijzing naar de waarborgen.

Passief – Schulden – Rubriek VIII Schulden op meer dan één jaar (Toel. X) en Rubriek IX A.

Schulden op meer dan een jaar die binnen het jaar vervallen.

In de toelichting X (Volledig schema, codes 880 tot 891) en toelichting V (Verkort schema) wordt de uitsplitsing van deze schulden opgenomen.

(4) nl. 5,30 % (netto) x 100/60 = 8,8333 % bruto

(4)

Rubriek 00 : Zekerheden door derden gesteld voor de rekening van de onderneming

In deze rubriek worden de zakelijke of persoonlijke zekerheden geboekt die door derden zijn gesteld ten behoeve van de crediteuren van de onderneming, als waarborg voor de voldoening van actuele en potentiële schulden en verplichtingen die de onderneming jegens hen heeft aangegaan.

De verplichting ontstaat enkel indien de onderneming de schuld of verplichting tegenover haar crediteur niet voldoet.

De waarborgsteller zal zijn verhaalrecht enkel uitoefenen indien de onderneming tekortschiet.

Boeking

000 (800) Crediteuren van de onderneming, houders van door derden gestelde zekerheden

001 (801) aan Derde, stellers van zekerheden voor rekening van de onderneming

De betrokken partijen

Onder de crediteuren van de onderneming die de begunstigden zijn van waarborgen van derden (rekening 000) moet een onderscheid worden gemaakt tussen :

Onder de waarborgstellers (001) dient een onderscheid gemaakt te worden tussen :

– de overheidsinstellingen (Staatswaarborg, Participatiefonds, enz.);

– de bestuurders of de zaakvoerder van de onderneming;

– de verbonden ondernemingen (moedervennootschap voor haar dochters (CBN-advies 106/3));

– de kredietinstellingen (borg voor NMBS, accijnzen, douane of voor openbare werken).

Te registreren bedrag

Het maximumbedrag van de waarborg moet geregistreerd worden. Voor contractuele schulden moet het bedrag van die schulden in aanmerking worden genomen. Voor variabele schulden dient het maximumbedrag van de verplichting in aanmerking worden genomen, waarbij het niet-aangewende deel opgenomen wordt in de rekening 09.

Voorbeeld 1

Aan een bestuurder wordt gevraagd zich borg te stellen voor een lening die de vennootschap aangevraagd heeft bij een bank (hoofdelijke borg, aval, neergelegde effecten, enz.).

000.0 Crediteuren van de onderneming – houders van door derden

(5)

CBN-advies 106/3 : Verbintenissen van een moedervennootschap met betrekking tot de solvabiliteit van haar dochter

In de multinationale groepen komt het vaak voor dat de moedervennootschap bepaalde verbintenissen aangaat met betrekking tot de solvabiliteit van haar filialen. In feite is de draagwijdte van deze verbintenissen (letter of intent) sterk veranderlijk zowel wat het voorwerp van de waarborg als wat de juridische draagwijdte ervan betreft. De Commissie is derhalve van mening dat de draagwijdte van die verbintenis in elk geval afzonderlijk moet worden ontleed en dat ze alleen dan in de toelichting dient te worden vermeld als ze in hoofde van de moedervennootschap een juridische verplichting inhoudt.

Toelichting

Toelichting X B (volledig schema) code 892/906.

Staat van de door overheidsinstellingen gewaarborgde schulden.

De door derden voor rekening van de onderneming gestelde waarborgen worden geboekt in rubriek 00, maar worden niet in de toelichting opgenomen, tenzij het gaat om door overheidsinstellingen gewaarborgde schulden.

Voorbeeld 2

De onderneming heeft bij bank A een aanzienlijk bedrag geleend (investeringskrediet) voor de aankoop van materieel.

Zij vraagt en krijgt de Staatswaarborg – Waarborgfonds.

000.1 Crediteuren van de onderneming – houders van door derden gestelde waarborgen – Kredietinstellingen A 001.1 aan Derden, stellers van zekerheden voor rekening van de onder- neming – Overheidsdiensten – Waarborgfonds

Voorbeeld 3

Onderneming BUILDING heeft ingeschreven voor de bouw van een school voor rekening van de gemeenschap.

Deze instelling vraagt een borg om de goede uitvoering van de werken te waarborgen.

De bank van onderneming BUILDING stemt ermee in de waarborgen te verstrekken, in ruil voor een commissie.

000.2 Crediteuren van de onderneming – houders van door derden gestelde waarborgen – overheidsdiensten – Gemeenschappen

001.2 aan Derden, stellers van zekerheden voor rekening van de onderne- ming - Kredietinstellingen – Bank T

(6)

Langere aanslag- en controletermijn bij gebroken boekjaar

Aanslagjaar

Artikel 359 WIB 1992 stelt :

«Het aanslagjaar begint op 1 januari en eindigt op de daaropvolgende 31ste december.

Evenwel kan de voor een aanslagjaar verschuldigde belasting op geldige wijze gevestigd worden tot 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.»

Voorbeeld

Een vennootschap sluit haar boekjaar af op 30 december 2002. Het belastbaar tijdperk wordt dus afgesloten op 30 december 2002 en behoort tot aanslagjaar 2002.

Immers, als het boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar, valt het belastbaar tijdperk samen met het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt vernoemd.

De vennootschap moet haar aangifte uiterlijk zes maanden na afsluiting van het boekjaar indienen, dus op 30 juni 2003.

belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, gesteld bij de artikelen 307 tot 311 WIB 1992, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende 3 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd.»

Door de Programmawet van 24 december 2002 (B.S.

31 december 2002, eerste editie) is volgende zin toegevoegd aan het eerste lid van art. 354 :

«Wanneer voor de toepassing van de vennootschapsbelasting en van de belasting van niet- inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 wordt gevestigd, de belastingplichtige anders dan per kalenderjaar boekhoudt, wordt de termijn van drie jaar verlengd met eenzelfde tijdperk als dat welke is verlopen tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd en

CBN-advies 106/5 – gewaarborgde schulden –

niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen

Zie Rubriek 02 en Rubriek XVII

Enerzijds moet «Overheidswaarborg» aangegeven worden, anderzijds «Zakelijke zekerheden op de activa van de onderneming». Dit laatste omvat :

– pand op bepaalde goederen;

– pand op de handelszaak;

– voorrecht van de verkoper;

– wettelijke en conventionele hypotheek;

– onherroepelijk gegeven mandaat tot hypotheekvestiging;

– eigendomsvoorbehoud.

Wettelijke toepassing

Art. 3 van de Wet van 17 juli 1975 luidt als volgt : «De boekhouding van rechtspersonen omvat al hun verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook».

Terwijl in artikel 25, § 3, van het KB/W. Venn. het volgende wordt gestipuleerd : «In de toelichting worden per soort vermeld de rechten en verplichtingen die niet in de balans voorkomen en die het vermogen, de financiële positie of het resultaat van de vennootschap aanmerkelijk kunnen beïnvloeden. Belangrijke rechten en verplichtingen die niet kunnen worden becijferd, worden op passende wijze vermeld in de toelichting».

Georges HONORÉ Lid van de Nationale Raad

(7)

De aanslagtermijn loopt tot 31 december 2005. Indien een boekjaar afsluit op 30 december 2002 (aanslagjaar 2002 dus), loopt de aanslagtermijn tot 30 december 2005 en niet langer slechts tot 31 december 2004.

Deze maatregel gaat in op 31 december 2002 (datum van publicatie van de Programmawet). Belangrijk is dat de maatregel van toepassing is op lopende procedures. M.a.w.

een feitelijke terugwerkende kracht tot aj. 2000 (bij fraude zelfs aj. 1998).

Voor de onderzoeks- en controletermijn (art. 333 WIB 1992) geldt dezelfde regel, vermits daarvoor naar de aanslagtermijn van artikel 354 WIB 1992 verwezen wordt.

Voorbeeld

De vennootschap sluit haar boekjaar af op 31 december 2001.

– aanslagjaar 2002

– aangifte laattijdig ingediend op 20 november 2002

– de driejarige aanslagtermijn bij een onregelmatige aangifte loopt tot 31 december 2004.

Sluit de vennootschap haar boekjaar af op 30 september 2001.

– aanslagjaar 2001

– aangifte laattijdig ingediend op 20 november 2002

– de driejarige aanslagtermijn bij een onregelmatige aangifte loopt tot 30 september 2004.

Termijn in geval van fraude

Tot slot wijzen we ook nog op artikel 354, 2de lid dat stelt dat de termijn van drie jaar, zoals hierboven voorzien, wordt verlengd met twee jaar in geval van inbreuken op de bepalingen van het WIB 1992 of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.

Georges HONORÉ Lid van de Nationale Raad

De referentierentevoeten voor de goedkope of renteloze leningen die in de loop van vorig jaar werden toegestaan, zijn gekend. Ze bedragen :

– 5,75 % voor hypothecaire leningen, gewaarborgd door een gemengde levensverzekering (5,60 % in 2001);

– 5,60 % voor andere hypothecaire leningen (6,10 % in 2001);

– 0,26 % voor leningen ter financiering van een wagen (idem als in 2001);

– 0,33 % voor andere niet-hypothecaire leningen met een vaste looptijd (0,32 % in 2001); en

– 8 % voor niet-hypothecaire leningen zonder vaste looptijd en voor voorschotten op rekening-courant (8,60 % in 2001).

Referentierentevoeten voor goedkope leningen in 2002

Het voordeel dat een kredietnemer geniet wanneer hij een renteloze of goedkope lening kan afsluiten, wordt door de fiscus immers gezien als een belastbaar voordeel in natura.

Wie voordelig leent, wordt belast op het verschil tussen zijn reële rentevoet en een fictieve referentierentevoet, die elk jaar bij koninklijk besluit wordt vastgelegd.

De hiervoor vermelde referentierentevoeten voor 2002 werden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 maart 2003.

(8)

Het kilometertarief dat gebruikt wordt voor de fiscale berekening van het voordeel van alle aard dat ontstaat bij privé-gebruik van een firmawagen werd verhoogd (B.S.

6 maart 2003, tweede editie).

De nieuwe tarieven zijn van toepassing sinds 1 januari 2003 en bedragen :

0,1524 euro voor een wagen van 4 PK

0,1789 euro voor een wagen van 5 PK

0,1976 euro voor een wagen van 6 PK

0,2186 euro voor een wagen van 7 PK

0,2385 euro voor een wagen van 8 PK

0,2595 euro voor een wagen van 9 PK

0,2871 euro voor een wagen van 10 PK

0,3147 euro voor een wagen van 11 PK

Belastbaar voordeel van firmawagen : kilometertarief verhoogd

0,3334 euro voor een wagen van 12 PK

0,3544 euro voor een wagen van 13 PK

0,3677 euro voor een wagen van 14 PK

0,3831 euro voor een wagen van 15 PK

0,3942 euro voor een wagen van 16 PK

0,4019 euro voor een wagen van 17 PK

0,4118 euro voor een wagen van 18 PK

0,4196 euro voor een wagen van 19 PK

of meer.

De fiscus belast elk jaar het persoonlijk voordeel dat een belastingplichtige geniet wanneer hij in zijn vrije tijd met een bedrijfswagen mag rijden. De Administratie raamt dit voordeel op het bedrag dat men bekomt als men het aantal privé-kilometers vermenigvuldigt met een jaarlijks te indexeren coëfficiënt. Financiën gaat er wel vanuit dat het aantal kilometers dat voor privé-doeleinden wordt gereden, nooit lager is dan 5 000.

Investeringsaftrek : zelfde percentages als vorig jaar

De aftrekpercentages voor milieuvriendelijke en andere investeringen zijn identiek dezelfde als vorig jaar. Ze werden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 maart 2003.

Investeringen die aan de wettelijke voorwaarden voldoen en die gedaan zijn tijdens het belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 2004 verbonden is (inkomstenjaar 2003), geven recht op een investeringsaftrek die als volgt bepaald is :

– algemeen percentage voor de zelfstandigen : 3,5 %;

– algemene aftrek voor KMO’s : 3 %, op de eerste schijf van 6 800 000 euro aan investeringen. Vorig jaar was het drempelbedrag nog 6 690 000 euro;

– investeringen in octrooien, energiebesparende investeringen en milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling : 13,5 %;

– investeringen ter bevordering van het hergebruik van verpakkingen van dranken en nijverheidsproducten : 3 %.

In bepaalde gevallen kan de aftrek gespreid toegepast worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zakelijke zekerheden die door de onderneming op haar eigen activa werden gesteld of onherroepelijk beloofd als waarborg voor schulden en verplichtingen van de.

9371 4.029.327,75 5.529.840,65 Persoonlijke en zakelijke zekerheden Door de onderneming gesteld of onherroepelijk beloofd als waarborg voor schulden of verplichtingen van

Zakelijke zekerheden die door de onderneming op haar eigen activa werden gesteld of onherroepelijk beloofd als waarborg voor schulden en verplichtingen van de

Zakelijke zekerheden die door de onderneming op haar eigen activa werden gesteld of onherroepelijk beloofd als waarborg voor schulden en verplichtingen van de.

Zakelijke zekerheden die door de onderneming op haar eigen activa werden gesteld of onherroepelijk beloofd als waarborg voor schulden en verplichtingen van de.

Zakelijke zekerheden die door de onderneming op haar eigen activa werden gesteld of onherroepelijk beloofd als waarborg voor schulden en verplichtingen van de.

Onder deze rubriek worden de zakelijke zekerheden geboekt waarmee de onderneming haar eigen activa heeft bezwaard of die ze onherroepelijk heeft beloofd, en dit om de goede afloop te

Zakelijke zekerheden die door de onderneming op haar eigen activa werden gesteld of onherroepelijk beloofd als waarborg voor schulden en verplichtingen van de.